Uitspraak 202106224/1/R4


Volledige tekst

202106224/1/R4.
Datum uitspraak: 9 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2021 heeft het college zijn beslissing om op 14 april 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 6 september 2021 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2022, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door D. van der Klaauw, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellante] heeft bij brief van 20 juni (lees: juli) 2021, door het college ontvangen op 22 juli 2021, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 mei 2021.

Bij het besluit van 6 september 2021 heeft het college het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend.

2.       Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken vanaf de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt.

Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen.

Het besluit van 3 mei 2021 is op diezelfde dag bekendgemaakt door toezending per post aan [appellante]. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift liep daardoor van 4 mei 2021 tot en met 14 juni 2021. Het bezwaarschrift van [appellante] van 20 juli 2021 is na afloop van die termijn ingediend.

Op grond van artikel 6:11 van de Awb is een te laat gemaakt bezwaar toch ontvankelijk als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In dat geval is het te laat maken van bezwaar verschoonbaar. Volgens het college is de termijnoverschrijding in dit geval niet verschoonbaar.

3.       [appellante] voert aan dat toen zij het besluit van 3 mei 2021 ontving, zij in eerste instantie dacht dat de brief een soort spam of oplichterij was. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij alle andere post van de gemeente digitaal ontvangt, dat zij niet begreep waarom zij deze brief per post kreeg en dat zij het daarom niet vertrouwde. [appellante] stelt dat zij zich pas na het ontvangen van een betalingsherinnering realiseerde dat de brief misschien geen spam was en stelt dat zij in de weken daarna verschillende keren heeft geprobeerd om via de website van de gemeente bezwaar te maken tegen het besluit. Volgens haar is dat niet gelukt omdat de website steeds blokkeerde, ze steeds opnieuw moest beginnen en de knop 'volgend' niet werkte. Zij stelt dat zij vervolgens op 22 juni 2021 een e-mail heeft gestuurd naar [email protected], waarop zij als reactie terugkreeg dat ze bij hen geen klachten kon indienen. Ook stelt zij dat zij verschillende keren heeft geprobeerd om de gemeente te bellen, maar dat het onmogelijk was om iemand aan de lijn te krijgen door de lange wachttijden. Zij stelt dat zij uiteindelijk op 20 juli 2021 haar bezwaarschrift per post heeft ingediend en dat zij pas op 27 juli 2021, toen zij daarvan een ontvangstbevestiging kreeg, zeker wist dat de brief van 3 mei 2021 geen spam was.

3.1.    Het besluit van 3 mei 2021 is op juiste wijze, zoals bepaald in artikel 3:41 van de Awb, toegezonden aan het postadres van [appellante] en is toen ook door haar ontvangen, zoals zij zelf in haar beroepschrift stelt. In het besluit is zij op juiste wijze gewezen op de mogelijkheid om daartegen bezwaar te maken. Er staat vermeld dat zij een bezwaarschrift kan indienen via de website www.denhaag.nl/bezwaar of dat zij een bezwaarschrift kan opsturen naar het daar vermelde postadres van de gemeente. Daarbij is vermeld dat e-mailen niet mogelijk is.

De omstandigheid dat [appellante] in eerste instantie dacht dat het besluit van 3 mei 2021 spam of oplichterij was en dat zij daarom niet tijdig bezwaar heeft gemaakt op één van de wijzen zoals in het besluit vermeld, komt voor haar eigen risico. Als zij twijfelde over de echtheid van het besluit, had zij binnen de bezwaartermijn navraag kunnen doen bij de gemeente of voor de zekerheid bezwaar kunnen maken, zoals in het besluit staat vermeld. In het geval dat het haar niet lukte om via de website bezwaar te maken, zoals zij stelt, had zij haar bezwaarschrift per post kunnen opsturen naar het in het besluit vermelde postadres, zoals zij uiteindelijk ook heeft gedaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom zij dat niet eerder had kunnen doen.

Verder heeft [appellante] in haar beroepschrift weliswaar gesteld dat zij op verschillende manieren tevergeefs heeft geprobeerd om contact op te nemen met de gemeente, maar heeft zij niet met concrete gegevens of bewijsstukken onderbouwd dat zij binnen de bezwaartermijn diverse pogingen heeft gedaan om contact op te nemen met de gemeente. Bovendien, ook als zij dat wel heeft geprobeerd, dan verandert dat niet dat zij uiteindelijk geen bezwaar binnen de bezwaartermijn heeft gemaakt, terwijl niet is gebleken dat zij dat niet kon doen op de voorgeschreven wijze.

Gelet op het voorgaande, heeft het college zich in het besluit op bezwaar van 6 september 2021 terecht op het standpunt gesteld dat het te laat maken van bezwaar niet verschoonbaar is en daarom het door [appellante] te laat gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Het betoog faalt.

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022

687