Uitspraak 202200211/3/A3


Volledige tekst

202200211/3/A3.
Datum uitspraak: 7 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Venray,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 1 december 2021 in zaak nr. 21/2584 en 21/2884 in het geding tussen:

[partij] handelend onder de naam [café], te Venray,

en

de burgemeester van Venray.

Procesverloop

Bij besluiten van 30 maart 2021 heeft de burgemeester [partij] een exploitatievergunning en een drank- en horecavergunning verleend voor een cafébedrijf aan de [locatie] te Venray.

Bij besluit van 10 augustus 2021 heeft de burgemeester het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover dat is gericht tegen het besluit tot verlening van de exploitatievergunning. De burgemeester heeft dat besluit herroepen en de exploitatievergunning alsnog geweigerd.

Bij uitspraak van 1 december 2021 heeft de rechtbank het door [café] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 augustus 2021 vernietigd voor zover daarbij het besluit van 30 maart 2021 met kenmerk EXV-2020-015, waarbij aan [partij] een exploitatievergunning is verleend, is herroepen en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [verzoeker] met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 februari 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. L.C.G. Hoenselaar, advocaat te Eindhoven, en [gemachtigde A], en de burgemeester, vertegenwoordigd door E. Verbong en mr. S.E. van der Beele, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [café], vertegenwoordigd door [partij], en [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       In de hoofdzaak gaat het over de exploitatievergunning die de burgemeester bij het besluit van 30 maart 2021 aan [partij] heeft verleend voor [café]. In bezwaar had hij dit besluit weliswaar herroepen, maar na de uitspraak van de rechtbank herleeft deze exploitatievergunning. De burgemeester moet opnieuw op het bezwaar van [verzoeker] beslissen naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank.

3.       Voor zover [café] betoogt dat het hoger beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat te laat hoger beroep is ingesteld, overweegt de voorzieningenrechter dat dit betoog faalt. Het hogerberoepschrift is bij de Afdeling per fax binnengekomen op 11 januari 2022 en dat is binnen termijn voor het instellen van hoger beroep. Vervolgens is het daarna per brief binnengekomen op 13 januari 2022.

4.       [verzoeker] verzoekt de voorzieningenrechter om de exploitatievergunning voor [café] te schorsen totdat de burgemeester een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen. Het oordeel van de rechtbank heeft namelijk tot gevolg dat het café mag worden geëxploiteerd overeenkomstig die vergunning. Spoedeisend belang is gelegen in de ervaren overlast. [verzoeker] betoogt dat omwonenden onevenredig nadeel ondervinden van de opening van het café. Er komen bijna elke dag bezoekers tot 2.00 uur, 2.30 uur, ondanks de beperkende coronamaatregelen. Omwonenden vrezen voor meer overlast zodra het café volledig open mag wanneer de coronamaatregelen worden opgeheven. Ook ervaren zij stankoverlast van de kachel van het café. Hiertegen wordt ondanks meldingen en klachten niet opgetreden. Omwonenden hebben een onveilig gevoel en hun woongenot wordt ernstig aangetast. Daarbij is mede van belang dat zij in onzekerheid verkeren of de exploitatie van het café zoals vergund nu wel of niet is toegestaan, aldus [verzoeker].

4.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat in de hoofdzaak aan de orde zal komen of het geldende bestemmingsplan in de weg staat aan verlening van de exploitatievergunning voor [café]. Deze voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke misslag in dat bestemmingsplan. Daarom zal de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep van [verzoeker] een voorlopige voorziening moet worden getroffen, aan de hand van een belangenafweging worden beantwoord. [verzoeker] wenst met zijn verzoek te bewerkstelligen dat de verlening van de exploitatievergunning voor [café] wordt geschorst tot de burgemeester een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen zoals de rechtbank hem heeft opgedragen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door [verzoeker] gestelde overlast niet met objectieve gegevens is onderbouwd. Daarom weegt het belang van [partij] om [café] te exploiteren zwaarder dan dat van [verzoeker] als omwonende omdat [partij] geen inkomsten kan genereren als het café niet geopend mag zijn.

5.       Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.

6.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld - Mak, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022

805