Uitspraak 202006918/1/R4


Volledige tekst

202006918/1/R4.
Datum uitspraak: 2 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], gevestigd te Nijkerkerveen, gemeente Nijkerk,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 november 2020 in zaak nr. 19/2938 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2018 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het pand op het perceel [locatie] te Nijkerkerveen (hierna: het perceel) ten behoeve van een restaurant.

Bij besluit van 7 mei 2018 heeft het college aan [restaurant] een omgevingsvergunning verleend voor het intern verbouwen van dat pand.

[appellanten] hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 april 2019 heeft het college de besluiten van 16 januari 2018 en 7 mei 2018 ongewijzigd in stand gelaten.

Bij uitspraak van 16 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 december 2021, waar [appellanten], bijgestaan door mr. J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door A.M. van Laar, zijn verschenen. Verder is op de zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1.       In het pand op het perceel is een restaurant gevestigd. De vergunning van 16 januari 2018 strekt tot het uitbreiden van het pand gedeeltelijk buiten het bouwvlak, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De vergunning van 7 mei 2018 is voor een interne verbouwing van het restaurant. [appellanten] wonen in de nabijheid van het pand en vrezen overlast van het restaurant. Het hoger beroep gaat over beide vergunningen.

2.       [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij het afwijken van het bestemmingsplan in redelijkheid de belangenafweging in hun nadeel heeft kunnen laten uitvallen. De rechtbank heeft bij de beoordeling van mogelijke geluids- en verkeersoverlast ten onrechte geen rekening gehouden met de maximale planologische mogelijkheden. [appellanten] wijzen erop dat met een toekomstige interne verbouwing (weer) een groot zalencentrum kan ontstaan, waardoor het aantal bezoekers toeneemt en daarmee ook de (cumulatieve) geluidemissie en de verkeersbewegingen. Verder wijzen zij op het aanbrengen van een nieuw wc-blok en twee nieuwe deuren, wat ook leidt tot toename van geluid. Er is volgens hen ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de juiste milieuzonering en de milieueffecten bij het gebruik van het pand binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan. Over de interne verbouwing stellen zij dat daardoor de bedrijfsoppervlakte van het restaurant toeneemt en daarmee ook de overlast.

2.1.    De vergunning van 7 mei 2018 voor de interne verbouwing is een vergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). De vergunning kan alleen worden geweigerd op de gronden genoemd in artikel 2.10, eerste lid, van die wet, waaronder strijd met het bestemmingsplan. Als onbestreden staat vast dat de interne verbouwing niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat ook de andere weigeringsgronden zich niet voordoen. Het college heeft de vergunning daarom terecht verleend. Het hoger beroep slaagt in zoverre niet.

2.2.    De vergunning van 16 januari 2018 is een vergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk en het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo. De vergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en 2, van de Wabo en artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Op grond van deze bepalingen kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de toepassing van deze bepalingen heeft het college beleidsruimte. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om, in dit geval, de vergunning te verlenen.

2.3.    Het perceel heeft in bestemmingsplan Nijkerkerveen en Holkerveen de enkelbestemming "Horeca". Het bouwvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 1795 m2. De vergunning van 16 januari 2018 gaat over een uitbreiding van het hoofdgebouw dat voor een deel, circa 50 m2, buiten het bouwvlak wordt gebouwd. De uitbreiding voorziet in een grotere keuken, een extra berging en een toilettengroep voor het restaurant met daarbij twee buitendeuren. De uitbreiding is in strijd met artikel 11.2.1 van de planregels, waarin staat dat een gebouw binnen het bouwvlak moet worden gebouwd.

2.4.    Het college heeft bij de beoordeling van de mogelijke hinder voor de omgeving aansluiting gezocht bij de richtafstanden voor restaurants die zijn opgenomen in de VNG brochure "bedrijven en milieuzonering". Een restaurant is in de VNG-brochure een milieucategorie I-inrichting, waarbij een minimale afstand van 10 m wordt aanbevolen. De afstand tot de woning van [appellanten] bedraagt ten minste 75 m, zodat ruim aan de richtafstand is voldaan. Verder heeft het college bij de afweging kunnen betrekken dat tussen het perceel en de woning een doorgaande weg ligt en dat de nieuwe buitendeuren bij de toilettengroep niet als ingang voor het restaurant, maar als nooddeuren fungeren. Het college heeft eveneens terecht meegewogen dat, gelet op de relatief beperkte overschrijding van de oppervlakte van het bouwvlak, het aantal bezoekers en daardoor de verkeersbewegingen niet in betekenende mate zullen toenemen. Verder is alleen vergunning aangevraagd en verleend voor het uitbreiden van het pand voor een restaurant. De vergunning geldt dus alleen voor het gebruik als restaurant en niet voor bijvoorbeeld muziek- en dansevenementen of zalenverhuur. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat overlast van mogelijk toekomstig gebruik van het pand anders dan als restaurant niet bij de beoordeling van de vergunningaanvraag kan worden betrokken. Voor een ander gebruik is een nieuwe vergunning voor afwijking van het bestemmingsplan vereist, waarbij dat gebruik ook weer planologisch moet worden beoordeeld.

Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitbreiding van het pand niet leidt tot een onaanvaardbare of onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022

190-991