Uitspraak 202103500/1/R3


Volledige tekst

202103500/1/R3.
Datum uitspraak: 2 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

Stichting de Grijpvogel, gevestigd te Oldeberkoop, gemeente Ooststellingwerf,

verzoekster,

om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2020,

ECLI:NL:RVS:2020:2919.

Procesverloop

Bij uitspraak van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2919, heeft de Afdeling het beroep van de stichting niet-ontvankelijk verklaard.

De stichting heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.

De stichting heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft het verzoek op een zitting behandeld op 4 februari 2022, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.

Overwegingen

1.       In de uitspraak van 9 december 2020 heeft de Afdeling het beroep van de stichting tegen het besluit van de raad van de gemeente Ooststellingwerf van 26 februari 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Wolvegasterweg 10 Oldeberkoop" niet-ontvankelijk verklaard, omdat de stichting volgens de Afdeling niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.

2.       De stichting betoogt dat de Afdeling in de uitspraak van 9 december 2020 ten onrechte heeft overwogen dat zij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 26 februari 2019 en daardoor ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.       Artikel 8:119 van de Awb luidt:

"1 De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

(…)."

4.       Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist, naar aanleiding van die uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit bijzondere rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten die eerder naar voren zijn gebracht of naar voren hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen en aldus het debat te heropenen als de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Alleen feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb, die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 9 december 2020 en bij de stichting vóór die uitspraak niet bekend waren noch redelijkerwijs bekend konden zijn, kunnen onder het in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder c, vermelde vereiste grond voor herziening vormen. Wat de stichting aanvoert zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het verzoek om herziening voldoet niet aan de vereisten van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.

5.       Gelet op het vorenstaande moet het verzoek worden afgewezen.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022

288-952