Uitspraak 201809540/1/R2


Volledige tekst

201809540/1/R2.
Datum uitspraak: 23 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.[appellante sub 1], wonend te Hapert, gemeente Bladel,

2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Hapert, gemeente Bladel,

3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Duizel, gemeente Eersel,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Bladel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "KBP Zuidoost, Hapert" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenverslag uitgebracht.

[appellant sub 3] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellante sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft op 2 september 2019 een regiezitting gehouden en de zaak vervolgens inhoudelijk ter zitting behandeld op 30 maart 2021, waar [appellante sub 1], bijgestaan door mr. W. Krijger, rechtsbijstandverlener te Ulicoten, [appellant sub 3], bijgestaan door M.A.M. Jonkers, rechtsbijstandverlener te Veldhoven, en de raad, vertegenwoordigd door A.G.W. Stappaerts en A.G.M. Middendorp, bijgestaan door mr. M.C. Brans, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de Gemeenschappelijke regeling Kempisch Bedrijvenpark, vertegenwoordigd door mr. M.C. Brans, advocaat te Amsterdam, en Smaragd B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de realisering van een kennis- en innovatiecentrum ten behoeve van de veehouderij met een parkeergarage op het "Kempisch Bedrijvenpark" te Bladel. Het plangebied grenst aan het motorcrossterrein "De Ketelberg".

[appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wonen in de omgeving van het plangebied en vrezen dat het voorliggende plan zal leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ontvankelijkheid

Belanghebbendheid

3.       De raad stelt dat [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij het plan, nu zij wonen op een afstand variërend tussen ongeveer 600 m en 1,1 km van het plangebied. Volgens de raad zullen zij geen rechtstreekse gevolgen in hun woon- en leefomgeving ervaren door de in het plan toegelaten ontwikkeling.

3.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

Artikel 8:1 van de Awb luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."

3.2.    Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

3.3.    De Afdeling stelt vast dat de mogelijkheid is geboden om tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze in te dienen. [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Gelet op het vorenstaande, ziet de Afdeling geen aanleiding om de beroepen om die reden niet-ontvankelijk te verklaren en laat de Afdeling in het midden of zij als belanghebbenden moeten worden aangemerkt.

Procesbelang

4.       De raad heeft gesteld dat [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] geen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen. Daartoe stelt de raad dat voor de bouw van het voorziene gebouwencomplex een (inmiddels onherroepelijke) omgevingsvergunning is verleend.

4.1.    De Afdeling ziet in deze omstandigheid geen aanleiding voor het oordeel dat [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet langer belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de ingestelde beroepen. Een bestemmingsplan leent zich immers, anders dan een omgevingsvergunning, voor herhaalde toepassing. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding de beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te verklaren.

De beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3]

Aanwezige bebouwing en maximale planologische mogelijkheden

5.       [appellante sub 1] betoogt dat in het akoestisch onderzoek dat aan het plan ten grondslag ligt weliswaar de reeds gerealiseerde gebouwen op het "Kempisch Bedrijvenpark" zijn meegenomen, maar dat de mogelijke gevolgen van de reeds aanwezige gebouwen voor de geluidbelasting van het motorcrossterrein en daarmee voor de geluidruimte en geluidcontour van het motorcrossterrein niet inzichtelijk zijn gemaakt. Volgens haar zijn de effecten van de inmiddels aanwezige geluidwallen ook niet inzichtelijk gemaakt in het akoestisch onderzoek. Zij is van mening dat een integraal onderzoek naar de geluidsituatie had moeten plaatsvinden en een doorlopende meting op haar perceel zal moeten plaatsvinden. Ten slotte heeft zij erop gewezen dat het akoestisch onderzoek dateert van na de vaststelling van het plan.

[appellant sub 3] stelt met verwijzing naar de zienswijze dat in het akoestisch onderzoek aanvankelijk uitsluitend rekening was gehouden met de bestaande gebouwen op het KBP en niet met de maximale planologische mogelijkheden.

Volgens [appellant sub 3] heeft de raad weliswaar naar aanleiding van zijn zienswijze in de "Reactie zienswijzen ontwerpbestemmingsplan KBP Zuidoost, Hapert" van 9 juli 2018 van K&M aanvullend onderzoek gedaan, maar dat onderzoek is niet als bijlage bij het voorliggende plan gevoegd. [appellant sub 3] stelt dat de raad dit onderzoek op zijn verzoek weliswaar heeft verstrekt, maar hierin is uitgegaan van dezelfde onterechte aannames als in het akoestisch onderzoek.

5.1.    De Afdeling stelt voorop dat in het akoestisch onderzoek "Akoestische consequenties nieuwbouwplan MS Schippers" dat is gedateerd 12 december 2016 en op 24 april 2018 definitief is vastgesteld door het bureau K&M (hierna: het akoestisch onderzoek) onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de in het plan toegelaten ontwikkeling voor de geluidbelasting van het motorcrossterrein. In "Reactie zienswijzen ontwerpbestemmingsplan KBP Zuidoost, Hapert" van 9 juli 2018 van bureau K&M is gereageerd op de zienswijzen. In het memo "Geluidbelasting motorcrossterrein De Ketelberg in de bouwfase van MS Schippers" van 20 november 2018 is in aanvulling op het voornoemde akoestisch onderzoek van 24 april 2018 de geluidbelasting van het motorcrossterrein bij de woning van [appellante sub 1] bezien.

De Afdeling overweegt vervolgens ten aanzien van het betoog van [appellante sub 1] dat in het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 geen rekening zou zijn gehouden met de op het KBP aanwezige bedrijfsgebouwen, als volgt. In het akoestisch onderzoek is onderzocht wat de geluidgevolgen van de in het plan beoogde ontwikkeling zijn voor de geluidbelasting van het motorcrossterrein. In het akoestisch onderzoek staat dat overeenkomstig de "Handreiking meten en rekenen industrielawaai" van het VROM uit 1999 geluidberekeningen zijn uitgevoerd, waarbij rekening is gehouden met het voorziene gebouw van MS Schippers en inmiddels op het KBP aanwezige bedrijfspanden. In het akoestisch onderzoek staat dat geluidreflecties tegen de voorziene nieuwbouw van MS Schippers en de aanwezige bedrijfspanden een toename van de geluidbelasting van het naastgelegen motorcrossterrein zullen veroorzaken die alleen ter plaatse van de (niet door appellanten bewoonde) woningen aan De Pan 9 en Dalemsedijk 28 zal resulteren in overschrijding van de vergunde geluidgrenswaarden. In het akoestisch onderzoek staat dat de toename ongedaan kan worden gemaakt door het aantal motorcrossuren te verminderen dan wel overdrachtsbeperkende maatregelen te treffen. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen rekening zou hebben gehouden met thans op het KBP aanwezige bedrijfsgebouwen en de mogelijke gevolgen daarvan voor de geluidbelasting van het motorcrossterrein.

Daarnaast overweegt de Afdeling ten aanzien van het betoog van [appellante sub 1] dat in het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 geen rekening zou zijn gehouden met de effecten van de (grotendeels gerealiseerde) geluidwallen, als volgt. In het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek is zowel de situatie met als de situatie zonder geluidwallen beoordeeld. In het deskundigenverslag staat beschreven dat in de situatie dat er geluidwallen worden gerealiseerd het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bij de woning van [appellante sub 1] ongeveer 0,7 dB lager zal zijn dan in de situatie dat geen geluidwallen worden gerealiseerd. In het deskundigenverslag staat ook dat er geen sprake zal zijn van een weerkaatsing van geluid, nu deze aarden wallen een geluidsabsorberend effect zullen hebben. In het memo "Geluidbelasting motorcrossterrein De Ketelberg in de bouwfase van MS Schippers" van het bureau K&M van 20 november 2018 is in kaart gebracht dat zelfs in een worstcasescenario waarin volledig geluidreflecterende geluidwallen zouden worden aangelegd kan worden voldaan aan de geluidwaarden uit de milieuvergunning. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet inzichtelijk zou hebben gemaakt wat de mogelijke gevolgen van de geluidwallen zijn voor de geluidbelasting van het motorcrossterrein.

Verder is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid geen integraal onderzoek naar de geluidsituatie in de omgeving nodig heeft hoeven achten, noch een doorlopende meting heeft hoeven verrichten.

Ten slotte overweegt de Afdeling over het betoog van [appellant sub 3] dat uitsluitend rekening zou zijn gehouden met de bestaande gebouwen op het KBP en niet met de maximale planologische mogelijkheden, het volgende. In het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 wat betreft de geluidsituatie uitgegaan van het rekenmodel ten behoeve van de omgevingsvergunning, aangevuld met de op dat moment op het KBP aanwezige bedrijfsgebouwen. De raad heeft in de "Reactie zienswijzen ontwerpbestemmingsplan KBP Zuidoost, Hapert" van 9 juli 2018 van K&M een nadere berekening laten maken, waarbij is uitgegaan van volledige invulling van het KBP op basis van de maximale planologische mogelijkheden die de bestemmingsplannen "KBP 2008" en "KBP 2008, herziening 2011" bieden. In het deskundigenverslag staat dat uit deze berekeningen van de maximale invulling van het KBP blijkt dat bij de woning van [appellant sub 3] sprake zal zijn van een beperkte toename van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als gevolg van de extra reflecties tegen de betreffende bedrijfsgebouwen en dat er kan worden voldaan aan de vergunde geluidgrenswaarden. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de berekening van de geluidbelasting ten onrechte niet zou zijn uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.

Voor zover [appellant sub 3] met de stelling dat de nadere berekening niet als bijlage is gevoegd bij de zienswijzenota zoals die bekend is gemaakt, bedoelt dat deze bijlage niet met het vastgestelde plan ter inzage heeft gelegen, betreft dit een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan dit alleen al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Voor zover [appellant sub 3] bedoelt dat niet duidelijk is of de nadere berekening dateert van vóór of na het nemen van het bestreden besluit ziet de Afdeling gelet op de verwijzing in de zienswijzennota naar deze berekening geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de berekening ten tijde van de vaststelling van het plan reeds voorhanden was.

Het betoog slaagt niet.

Representatieve bedrijfssituatie

6.       [appellante sub 1] stelt dat bij de beoordeling van de geluideffecten de representatieve bedrijfssituatie van het motorcrossterrein dient te worden afgezet tegen de aanwezige bebouwing en de planologische mogelijkheden. Volgens haar is de milieuvergunning weliswaar bepalend geweest voor de geluidcontour, maar nu is gebleken dat niet wordt voldaan aan de vergunde geluidgrenswaarden is volgens haar de vraag of moet worden gerekend met de fictieve geluidcontour of de feitelijke bedrijfssituatie. Daartoe voert zij aan dat om handhavingskwesties te voorkomen de feitelijke situatie in kaart moet worden gebracht, zeker nu de bebouwing op het KBP ingrijpend is gewijzigd.

6.1.    De Afdeling stelt voorop dat in het kader van deze procedure over het voorliggende plan uitsluitend de mogelijke geluidgevolgen van de in het plan toegelaten ontwikkeling aan de orde kunnen komen. De Afdeling is van oordeel dat de raad terecht is uitgegaan van de vergunde situatie en niet van de feitelijke situatie, zoals door [appellante sub 1] is betoogd. Voor zover het motorcrossterrein deze geluidwaarden zou overschrijden, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving betreft die in deze procedure over het besluit tot vaststelling van dit plan niet aan de orde kan komen.

Het betoog faalt.

Dempingsfactor bosgebied, ligging van de baan en bronvermogens

7.       [appellant sub 3] stelt dat in het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 en in de "Reactie zienswijzen ontwerpbestemmingsplan KBP Zuidoost, Hapert" van 9 juli 2018 van K&M ten onrechte is uitgegaan van eerdere akoestische onderzoeken van Grontmij uit 2008 en 2011, waardoor onvolkomenheden uit die onderzoeken zijn overgenomen.

Volgens [appellant sub 3] is in deze akoestische onderzoeken van Grontmij uit 2008 en 2011 het bosgebied ten noordoosten van het motorcrossterrein als dempingsfactor meegenomen, terwijl dat bosgebied voor het grootste deel is gekapt. Volgens [appellant sub 3] is aan deze gronden in het bestemmingsplan "Buitengebied 2017" de bestemming "Bos" toegekend, maar is geen aanlegvergunningstelsel voor het kappen van het bos opgenomen. Nu volgens [appellant sub 3] geen zekerheid bestaat over de instandhouding van het bosgebied, mocht ook geen rekening worden gehouden met de aanwezigheid daarvan bij het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 en de "Reactie zienswijzen ontwerpbestemmingsplan KBP Zuidoost, Hapert" van 9 juli 2018.

Verder is volgens [appellant sub 3] in het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 en de "Reactie zienswijzen ontwerpbestemmingsplan KBP Zuidoost, Hapert" van 9 juli 2018 er geen rekening mee gehouden dat ten opzichte van de eerdere akoestische onderzoeken uit 2008 en 2011 de ligging van de baan is gewijzigd, terwijl volgens hem daardoor verschillen in de geluidbelasting zullen worden ondervonden. Ook heeft hij daarbij gewezen op de gewijzigde springbulten. [appellant sub 3] stelt dat in het akoestisch onderzoek rekening had moeten worden gehouden met deze wijzigingen.

Verder stelt [appellant sub 3] onder verwijzing naar zijn zienswijze dat in het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 de bronvermogens en de verhouding tussen tweetakt- en viertaktmotoren onjuist is beoordeeld. Volgens [appellant sub 3] is weliswaar in de zienswijzennota beschreven op welke wijze de bronvermogens zijn berekend, maar zijn deze berekeningen niet bijgevoegd. Voorts wijst [appellant sub 3] op de door hem ingebrachte contra-expertise van Cauberg-Huijgen, waarin staat dat niet duidelijk is of de verhouding tussen de tweetakt- en viertaktmotoren zodanig is dat het niet toepassen van een toeslag vanwege tonaliteit is gerechtvaardigd.

7.1.    De Afdeling overweegt ten aanzien van het betoog dat ten onrechte rekening zou zijn gehouden met de dempingswaarde van het bosgebied, het volgende. In het deskundigenverslag staat dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een dempingswaarde van het bosgebied van 0,7 of 0,8 dB, hetgeen kan worden afgeleid uit het verschil tussen de berekende waarden ter plaatse van de woning van [appellant sub 3] in de situatie zonder dempingswaarde en de situatie met bosgebied. Verder staat in het deskundigenverslag dat is uitgegaan van een conservatieve en lage dempingswaarde voor een dergelijk bosgebied. Dat bepaalde delen van het bosgebied zijn gekapt, maakt volgens het deskundigenverslag niet dat het bosgebied geen dempingswaarde heeft. Voorts blijkt uit het deskundigenverslag dat ook in het geval dat het bosgebied in het geheel zou worden gekapt en dus sprake zou zijn van een situatie zonder enige dempingswaarde, ter plaatse van de woning van [appellant sub 3] aan vergunde waarden uit de omgevingsvergunning milieu wordt voldaan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 en de "Reactie zienswijzen ontwerpbestemmingsplan KBP Zuidoost, Hapert" van 9 juli 2018 in zoverre op onjuiste uitgangspunten zouden zijn gebaseerd.

Verder overweegt de Afdeling ten aanzien van het betoog dat geen rekening is gehouden met een wijziging van de baanligging en springbulten ten opzichte van het onderzoek van Grontmij in 2011, het volgende. Uit het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 is op te maken dat op het motorcrossterrein een groot aantal puntbronnen is gemodelleerd. In het deskundigenverslag staat hierover dat hoewel de ligging van de baan lijkt te zijn gewijzigd, door deze fijnmazige modellering van de puntbronnen over het motorcrossterrein een wijziging van deze baan geen significante gevolgen zal hebben voor de uitkomsten van de berekening van deze geluidbelasting. Verder wordt in de "Geluidsimplicaties springheuvels motorcrossterrein De Ketelberg te Hapert" van 31 juli 2020 die bureau K&M naar aanleiding van deze beroepsgrond heeft opgesteld bevestigd dat de verhoogde bronlocaties van de springbulten een beperkt effect hebben bij de woning van [appellant sub 3]. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijzigingen in de baanligging en springbulten geen significante toename van de geluidbelasting zullen hebben ter plaatse van de woning van [appellant sub 3].

Voorts overweegt de Afdeling over het betoog dat in het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 de gemiddelde bronvermogens onjuist zouden zijn beoordeeld, als volgt. In het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 is uitgegaan van dezelfde bronvermogens als in het akoestisch onderzoek van Grontmij uit 2011, waarop de verleende omgevingsvergunning voor milieu is gebaseerd. In het deskundigenverslag is beschreven dat als uitgangspunt is genomen dat dit motorcrossterrein aan de vergunde geluidwaarden voldoet. In het deskundigenverslag staat voorts dat een hoger bronvermogen leidt tot een hoger geluidniveau, maar dat dit niet komt door het voorliggende plan. Uit het deskundigenverslag blijkt dat als gevolg van het plan uitsluitend is aan te merken de mate waarin het geluidniveau bij de woningen zal toenemen door reflectie tegen de voorziene nieuwbouw en dat die toename bij de woning van [appellant sub 3] 0,2 dB zal bedragen, ook bij een hoger bronvermogen. Gelet hierop ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de bronvermogens niet juist zijn beoordeeld en dat het akoestisch onderzoek in zoverre op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd.

Ten slotte overweegt de Afdeling over het betoog met betrekking tot het niet toepassen van de toeslag voor tonaal geluid, het volgende. In het deskundigenverslag staat vermeld dat het akoestisch onderzoek in lijn is met eerdere akoestische onderzoeken van Grontmij, waarin ter onderbouwing van het niet toepassen van de toeslag voor het tonaal geluid is verwezen naar een onderzoek van Peutz uit 2007 dat uitsluitend sprake kan zijn van tonaal geluid indien het aandeel van de tweetaktmotoren meer bedraagt dan 50% en dat als onder die 50% wordt gebleven het tonaal geluid van tweetaktmotoren zal worden gemaskeerd door de viertaktmotoren. De Afdeling overweegt dat in voorschrift 1.1.7 van de omgevingsvergunning milieu is bepaald dat op de lange baan het aandeel tweetaktmotoren nooit meer mag bedragen dan 50% van het totaal aantal motoren, zodat daarmee het maximale aandeel van de tweetaktmotoren vaststaat en een toeslag voor tonaal geluid niet aan de orde is.

Het betoog faalt.

Bouwhoogte parkeergarage

8.       [appellante sub 1] stelt onder verwijzing naar haar zienswijze dat in het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale planologische invulling van de voorziene parkeergarage. Zij stelt dat daarbij rekening had moeten worden gehouden met de binnenplanse ontheffingsmogelijkheid, waarmee een bouwhoogte van 10 m kan worden toegestaan. Volgens haar had de raad bij de vaststelling van het plan moeten bezien of daardoor negatieve gevolgen kunnen optreden in de geluidbelasting van het naastgelegen motorcrossterrein.

8.1.    De Afdeling stelt voorop dat op grond van artikel 4.2.1, onder d, van de planregels voor het bouwen van een parkeergarage ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" geldt dat de bouwhoogte minimaal 4 meter en maximaal 6 meter mag bedragen. In artikel 4.3.1 van de planregels staat dat het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken van hetgeen in artikel 4.2.1, onder c, van de planregels is neergelegd en ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" een bouwhoogte van 10 meter kan toestaan. De raad heeft ter zitting echter erkend dat in artikel 4.3.1 van de planregels abusievelijk is verwezen naar artikel 4.2.1, onder c, van de planregels en dat is beoogd om te verwijzen naar artikel 4.2.1, onder d, van de planregels. De Afdeling overweegt dat in zoverre sprake is van een kennelijke verschrijving.

De Afdeling zal deze beroepsgrond inhoudelijk beoordelen. In het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 dat aan het voorliggende plan ten grondslag is gelegd is voor deze parkeergarage uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 4 m, terwijl op grond van artikel 4.2.1, onder d, van de planregels ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" bij recht een maximum bouwhoogte van 6 m is toegestaan en met de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 4.3.1 van de planregels zelfs een maximum bouwhoogte van 10 m kan worden toegestaan. Voor wat betreft artikel 4.3.1 van de planregels overweegt de Afdeling dat de situatie die kan ontstaan door toepassing van deze bevoegdheid in beginsel planologisch aanvaardbaar moet worden geacht, zodat de raad bij de vaststelling van het plan had moeten bezien of dat het geval is. Nu niet is uitgegaan van de op grond van artikel 4.2.1, onder d, en artikel 4.3.1 van de planregels toegestane maximale bouwhoogte van deze parkeergarage, is naar het oordeel van de Afdeling het plan voor zover in artikel 4.2.1, onder d, van de planregels is bepaald dat de bouwhoogte meer dan 4 m mag bedragen evenals artikel 4.3.1 van de planregels vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt.

Groene wand

9.       [appellante sub 1] betoogt dat een voorwaardelijke verplichting in het plan had moeten worden opgenomen voor de realisatie van de groene wand van de voorziene parkeergarage.

9.1.    De Afdeling stelt voorop dat in artikel 4.2.1, onder d, sub 2, van de planregels staat dat de wandafwerking van de parkeergarage dient te worden uitgevoerd met een geluidsabsorberende "groene wand" met absorptieniveau van minimaal 0,02 dB. Naar het oordeel van de Afdeling biedt deze specifieke bouwregel voldoende zekerheid dat deze parkeergarage bij realisering van een groene wand zal worden voorzien en heeft de raad daarvoor in de planregels geen voorwaardelijke verplichting hoeven opnemen.

Het betoog faalt.

Geluidwallen

10.     [appellante sub 1] en [appellant sub 3] stellen dat uit akoestisch onderzoek blijkt dat de realisering van de voorziene bedrijfsbebouwing zal leiden tot een verhoging van de geluidbelasting van het motorcrossterrein. Zij stellen dat de raad geluidafschermende maatregelen noodzakelijk acht, maar dat de aanleg en instandhouding van de geluidwallen niet in het plan is gewaarborgd door middel van voorwaardelijke verplichtingen. Volgens [appellant sub 3] klemt dit te meer nu drie van de vier geluidwallen op het grondgebied van de gemeente Eersel zijn voorzien. Weliswaar staat in de nota van zienswijzen dat hieromtrent een anterieure overeenkomst zal worden gesloten, maar daarmee is de realisering en instandhouding niet voldoende verzekerd. Daarbij ziet deze overeenkomst op slechts drie geluidwallen, is daarin een onjuiste beschrijving opgenomen van het perceel en biedt deze overeenkomst de mogelijkheid om af te wijken van de hoogte van één van de voorziene geluidwallen.

10.1.  De Afdeling overweegt allereerst dat uit het deskundigenverslag en het akoestisch onderzoek blijkt dat op twee beoordelingspunten de vergunde geluidwaarden van het motorcrossterrein zullen worden overschreden door geluidreflecties tegen de voorziene nieuwbouw van MS Schippers en reeds bestaande bedrijfsgebouwen op het KBP. In het akoestisch onderzoek staat dat om deze overschrijdingen weg te nemen het aantal motorcrossuren met 7% moet worden verlaagd of geluidwallen dienen te worden aangelegd langs de lange baan van het motorcrossterrein. De raad heeft gekozen voor het treffen van overdrachtsmaatregelen in de vorm van geluidwallen langs de lange baan van het motorcrossterrein. De raad heeft verklaard dat de aanleg van geluidwal 1 door het motorcrossterrein zelf zal plaatsvinden en dat voor de aanleg en de instandhouding van de geluidwallen 2, 3 en 4 anterieure overeenkomsten met de gemeente Eersel - eigenaar van de gronden waarop de wallen 3 en 4 zijn voorzien en gedeeltelijk eigenaar van de gronden waar wal 2 is voorzien - worden gesloten. Uit het deskundigenverslag volgt voorts dat ten behoeve van deze geluidwallen 2, 3 en 4 op 9 juli 2018 reeds een omgevingsvergunning is verleend en dat het oprichten van geluidwal 1 op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan reeds mogelijk is. Uit het deskundigenverslag volgt verder dat de geluidwallen 1, 2 en 3 reeds zijn opgericht en dat geluidwal 4 geen rol zal spelen in de geluidsoverdracht in de richting van de woningen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] en bij nader inzien niet noodzakelijk wordt geacht. De raad heeft het opnemen van voorwaardelijke verplichtingen niet noodzakelijk geacht, omdat tussen de gemeenten Bladel en Eersel inmiddels anterieure overeenkomsten zijn gesloten over zowel de aanleg als de instandhouding van de geluidwallen.

De Afdeling overweegt dat deze overeenkomsten, mede gelet op de omstandigheid dat deze niet kunnen worden afgedwongen door derden, niet voldoende zekerheid bieden dat de geluidwallen daadwerkelijk worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Naar het oordeel van de Afdeling kan daaraan niet afdoen dat de gemeente Eersel grotendeels eigenaar is van de gronden waarop de geluidwallen zijn voorzien. Omdat de raad de geluidwallen 1, 2 en 3 noodzakelijk heeft geacht voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het voorliggende plan, heeft de raad de aanleg en instandhouding van de betreffende geluidwallen ten onrechte niet in het plan  verzekerd. De raad had daartoe een voorwaardelijke verplichting in de planregels moeten opnemen die inhoudt dat gronden in het plangebied uitsluitend mogen worden bebouwd indien en voor zover de aanleg en instandhouding van de geluidwallen die noodzakelijk zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid in het plan zijn verzekerd. De Afdeling is van oordeel dat het plan in zoverre in strijd met artikel 3.1 van de Wro is vastgesteld.

Het betoog slaagt.

Parkeergelegenheid en inrit van het motorcrossterrein

11.     [appellante sub 1] stelt dat nu in de plantoelichting staat dat de voorziene parkeergarage van MS Schippers op de wedstrijddagen dienst kan doen als parkeergelegenheid voor het motorcrossterrein, de raad daarmee erkent dat in strijd met de milieuvergunning onvoldoende parkeergelegenheid aanwezig is bij het motorcrossterrein. Verder is deze parkeergarage volgens haar voorzien voor de huidige inrit van het motorcrossterrein, waardoor de inrit zal moeten worden verlegd. Hiermee is volgens haar ten onrechte geen rekening gehouden in het akoestisch onderzoek. Voorts zal het verplaatsen van deze inrit ertoe leiden dat de milieuvergunning van het motorcrossterrein wederom zal moeten worden herzien.

11.1.  De Afdeling overweegt over het betoog van [appellante sub 1] dat in strijd met de milieuvergunning onvoldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn bij het motorcrossterrein dat - wat daar ook van zij - dit een kwestie van handhaving betreft die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Verder overweegt de Afdeling over het betoog dat in het akoestisch onderzoek geen rekening zou zijn gehouden met het verleggen van de inrit van het motorcrossterrein, het volgende. Ten behoeve van de in het plan voorziene ontwikkeling was de verplaatsing van de bestaande inrit van het motorcrossterrein noodzakelijk. In het akoestisch onderzoek dat aan het plan ten grondslag is gelegd is geen rekening gehouden met deze verplaatsing van de inrit. In het deskundigenverslag staat dat in de omgevingsvergunning van 14 juni 2019 ten behoeve van de verplaatsing van de inrit is beoordeeld dat de verplaatsing van de inrit geen gevolgen heeft voor de in 2012 verleende omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. In het deskundigenverslag staat voorts dat het geluid van de verkeersbewegingen via de nieuwe inrit verwaarloosbaar is ten opzichte van het motorcrossgeluid, zodat de verplaatsing van de inrit niet hoefde te worden meegenomen in het akoestisch onderzoek dat aan het voorliggende plan ten grondslag is gelegd. De Afdeling is gelet hierop van oordeel dat de omstandigheid dat de verplaatsing van de inrit van het motorcrossterrein niet in de beoordeling van het geluid is meegenomen niet maakt dat de uitkomsten van het akoestisch onderzoek niet juist zouden zijn.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

12.     [appellant sub 3] stelt dat het voorliggende plan zal leiden tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat, met name ten gevolge van de geluidoverlast in zijn tuin. Volgens [appellant sub 3] heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt dat bij de aan het plan ten grondslag gelegde belangenafweging de aantasting van zijn woon- en leefklimaat is meegenomen.

12.1.  De Afdeling overweegt dat in het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 de geluidbelasting in de tuin bij de woning van [appellant sub 3] niet specifiek is beoordeeld, maar dat is uitgegaan van de beoordeling van het geluid op de gevel van zijn woning. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat in de situatie zonder geluidwallen, maar met groene wand, de geluidreflecties tegen de voorziene nieuwbouw ter plaatse van de woning van [appellant sub 3] zorgen voor een beperkt negatief effect van 0,2 dB voor de wedstrijdsituaties en 0,4 dB voor de trainingssituaties. Daarmee wordt voldaan aan de vergunde waarden uit de omgevingsvergunning milieu en zijn volgens het deskundigenverslag de toenames gering en niet hoorbaar. In de situatie met geluidwallen neemt de geluidbelasting af en is juist sprake van een positief effect. In het deskundigenverslag wordt ervan uitgegaan dat in de (achter)tuin sprake zal zijn van een vergelijkbaar positief effect. Berekend is dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de tuin 37 dB(A) bedraagt tijdens trainingen en 45 dB(A) tijdens wedstrijden. Gelet op het voorgaande concludeert de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de geluidbelasting bij de woning en de tuin van [appellant sub 3].

Het betoog faalt.

Natura 2000

13.     [appellante sub 1] betoogt dat ten behoeve van het voorliggende plan ten onrechte geen passende beoordeling is opgesteld.

13.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

13.2.  De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.51) kunnen de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

De kortste afstand tussen de woning van [appellante sub 1] aan [locatie] en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Kempenland-West" bedraagt ongeveer 2 km. Gelet op deze afstand bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen verwevenheid van het individuele belang van [appellante sub 1] bij het behoud van een goede kwaliteit van haar leefomgeving met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Het voorgaande leidt ertoe dat het betoog over de passende beoordeling, gelet op het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb, niet kan leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van het plan. De Afdeling zal dit betoog daarom niet inhoudelijk bespreken.

Conclusie

14.     De Afdeling ziet met het oog op een spoedige beslechting van het geschil aanleiding om de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. Daarbij hoeft er geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. De raad dient daartoe:

- met inachtneming van hetgeen onder overweging 8.1 is overwogen alsnog te onderzoeken of de op grond van artikel 4.2.1, onder d, van de planregels ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" bij recht toegestane maximum bouwhoogte van 6 m en bij de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 4.3.1 van de planregels toegestane maximum bouwhoogte van 10 m vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar zijn, waarbij het in geval de afwijkingsbevoegdheid wordt gehandhaafd in de rede ligt de kennelijke verschijving in artikel 4.3.1 van de planregels te herstellen, danwel het bestreden besluit te wijzigen door de vaststelling van een andere planregeling;

- met inachtneming van hetgeen onder overweging 10.1 is overwogen alsnog te waarborgen dat de ruimtelijk noodzakelijk geachte geluidwallen dienen te worden aangelegd en in stand worden gehouden.

Proceskosten

15.     In de einduitspraak zal voor de beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Het beroep van [appellant sub 2]

Herbestemmen perceel Ganzestraat 33

16.     [appellant sub 2] stelt dat het perceel aan de Ganzestraat 33 te Hapert had moeten worden meegenomen bij eerdere bestemmingsplannen. Daartoe voert hij aan dat de raad al in het kader van het bestemmingsplan "Kempisch Bedrijventerrein 2008" heeft verklaard dat alle gronden in het exploitatiegebied zouden worden verworven, waaronder het perceel aan de Ganzestraat 33. Volgens hem is dit perceel echter nooit door de gemeente verworven en niet meegenomen in nadien vastgestelde bestemmingsplannen. Volgens [appellant sub 2] bestaat niet de verwachting dat het perceel zal worden verworven en hiermee bestaat evenmin concreet zicht op beëindiging van het bestaande gebruik. [appellant sub 2] stelt dat het perceel daarom in het voorliggende plan als kantoor/atelier/magazijn moet worden bestemd.

16.1.  De Afdeling overweegt dat de raad beleidsruimte toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat door [appellant sub 2] niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een zodanige samenhang tussen het plangebied en het perceel Ganzestraat 33 dat die voor de raad aanleiding had moeten vormen om voor een ruimere planbegrenzing te kiezen.

Het betoog faalt.

Geluidsituatie op het perceel aan de [locatie 2]

17.     [appellant sub 2] stelt dat nu het voorliggende plan zal leiden tot een wijziging van de inrichting van het motorcrossterrein - door onder meer de aanleg van de geluidwallen - de invloed op de geluidoverlast onvoldoende is onderzocht en niet is gewaarborgd. Volgens hem staat niet vast dat de geluiduitstraling van het motorcrossterrein als gevolg van het plan ter plaatse van zijn perceel gelijk zal blijven of zal verminderen.

17.1.  De Afdeling overweegt dat de raad in aanvulling op het akoestisch onderzoek van 24 april 2018 in het memo van 5 december 2018 van K&M de geluidbelasting ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] aan de [locatie 2] in kaart heeft laten brengen. In het memo wordt geconcludeerd dat ter plaatse van deze woning er geen negatieve gevolgen voor de vergunde geluidsituatie optreden. In het deskundigenverslag wordt bevestigd dat bij de woning van [appellant sub 2] tijdens wedstrijdsituaties sprake zal zijn van een afname van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau met 1,5 dB en dat in geval er geluidwallen worden aangelegd het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau met 0,7 dB extra zal afnemen. In de trainingssituaties zal ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau met 1,8 dB afnemen in het geval geen geluidwallen worden gerealiseerd en in de situatie dat geluidwallen worden aangelegd zal het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau met 0,6 dB extra afnemen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] heeft gesteld aldus geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de geluidbelasting als gevolg van het plan ter plaatse van zijn woning aan de [locatie 2] niet juist heeft beoordeeld. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot een onaanvaardbare geluidsituatie ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] zal leiden.

Het betoog faalt.

Groenstrook

18.     [appellant sub 2] stelt dat in het voorliggende plan een deel van de gronden met de bestemming "Gemengd" - waar feitelijk een groenstrook aanwezig is - wordt gewijzigd naar "Industrie". Volgens hem heeft de raad door die verdeling de m.e.r.-plicht kunnen omzeilen. Nu wordt in het plan een gedeelte van de groenstrook omgezet naar een industriefunctie en hij vreest dat dit het begin is van een bredere omzetting naar industrie met alle overlast op gebied van onder meer licht, lucht, geluid en verkeer van dien.

18.1.  De Afdeling overweegt over het betoog van [appellant sub 2] dat de raad een ongeoorloofde "salamitactiek" heeft toegepast door de eerder in de omgeving toegelaten ontwikkelingen niet samen met het voorliggende plan te bezien, het volgende. Aan het grootste gedeelte van dit plangebied waren op basis van het vorige bestemmingsplan "KBP 2008 herziening 2011" reeds de bestemmingen "Bedrijventerrein" en "Gemengd" toegekend.  Niet bestreden is dat die gronden zijn betrokken bij de m.e.r.-beoordeling die aan het vorige bestemmingsplan ten grondslag is gelegd. De Afdeling begrijpt het betoog zo dat [appellant sub 2] doelt op een groenstrook aan de oostzijde van het plangebied met een omvang van circa 0,5 ha waaraan in het voorheen geldend bestemmingsplan de bestemming "Sport - Motorcrossterrein" was toegekend en waaraan in het voorliggende plan de bestemming "Gemengd" wordt toegekend. De Afdeling overweegt dat het hier, afgezet tegen de totale omvang van het gebied, om een relatief kleine strook grond gaat. Ook als deze strook wordt opgeteld bij de ontwikkeling die aan de hiervoor genoemde m.e.r.-beoordeling onderworpen is geweest, zou de destijds geldende drempelwaarde voor een m.e.r.-plicht van 150 ha niet zijn overschreden. De Afdeling ziet daarom geen aanwijzingen dat die m.e.r.-beoordeling niet meer als toereikend kan worden beschouwd. De Afdeling is aldus van oordeel dat geen verplichting bestond tot het maken van een milieueffectrapport.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

19.     Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

20.     De raad hoeft geen proceskosten aan [appellant sub 2] te vergoeden.

Gevolgen van deze uitspraak

21.     De Afdeling merkt op dat met betrekking tot de beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] een bestuurlijke lus wordt toegepast. Dit betekent dat de Afdeling een tussenuitspraak doet, waarin de Afdeling de raad opdraagt het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen de in de beslissing genoemde termijn. Met deze tussenuitspraak is de procedure bij de Afdeling nog niet beëindigd. De raad krijgt de gelegenheid om het door de Afdeling geconstateerde gebrek te herstellen. Daarna zal de Afdeling een einduitspraak doen, waarmee de procedure bij de Afdeling tot een einde komt.

Voor het beroep van [appellant sub 2] is deze uitspraak een einduitspraak.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] ongegrond;

II.       draagt de raad van de gemeente Bladel op om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak:

- met inachtneming van hetgeen in overweging 14 is overwogen, de daar omschreven gebreken te herstellen en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022

425-914.