Uitspraak 202103413/1/A3


Volledige tekst

202103413/1/A3.
Datum uitspraak: 23 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Breda,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-­West­-Brabant van 30 april 2021 in zaak nr. 20/6761 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2019 heeft het college aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd.

Bij besluit van 26 mei 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door H.M.M. van Gils, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] is eigenaar van een motor. Op 6 november 2019 heeft een buitengewoon opsporingsambtenaar geconstateerd dat deze motor op de openbare weg stond geparkeerd. Het zadel van de motor ontbrak, waardoor de bedrading van de motor zichtbaar was, en de motor had twee platte banden. Ook zat er geen accu in de motor. Ingevolge artikel 5:5 van de Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018 (hierna: de Apv) is het verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren. Volgens het college is de motor in een dergelijke staat. Het heeft daarom aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd. De last houdt in dat hij binnen vijf dagen de motor moet verwijderen en verwijderd moet houden van de weg. Als hij dat niet doet, zal het college de motor verwijderen en opslaan in een depot. Als [appellant] de motor niet binnen dertien weken ophaalt, zal de motor worden vernietigd. In bezwaar is dit besluit gehandhaafd.

2.       Op 6 januari 2020 is de motor verwijderd en naar een depot gebracht. Het college heeft op de hoorzitting aangegeven deze kosten niet te zullen verhalen op [appellant]. Op 6 juli 2020 heeft het college [appellant] bericht dat de motor vernietigd zal worden als hij hem niet binnen twee weken ophaalt. [appellant] heeft daarop het college verzocht de motor weer terug te plaatsen op de plek waar hij is verwijderd. Hij heeft alleen een motorrijbewijs en geen geld om een vrachtwagen te huren. Omdat hij de motor niet heeft opgehaald, is deze vernietigd.

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de motor in redelijkheid als voertuigwrak heeft kunnen aanmerken en dus bevoegd was om de last onder bestuursdwang op te leggen. Er waren geen redenen om niet over te gaan tot handhavend optreden.

4.       [appellant] kan zich niet met dit oordeel verenigen. Hij betoogt dat de motor niet in onvoldoende staat van onderhoud of in een kennelijk verwaarloosde staat verkeerde. Enkel het plaatsen van een accu, het terugzetten van het zadel en het oppompen van de banden was voldoende om de motor rijklaar te maken. Hij wilde de motor wel ophalen uit het depot, maar beschikte niet over de middelen. Dit had hij aangegeven bij het college. Het college heeft hier echter niet op gereageerd. Het heeft onzorgvuldig gehandeld en het besluit onvoldoende gemotiveerd. De motor had een waarde van ongeveer € 6.000 en [appellant] wil deze schade vergoed krijgen.

5.       Dit betoog slaagt niet. Een zadel en een accu zijn essentiële onderdelen voor een motor om te kunnen rijden. Zonder deze onderdelen is de motor rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud. Doordat het zadel onbrak, was de bedrading zichtbaar. Daarbij had de motor platte banden. Dit samen maakt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de motor ook in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeerde. Het college was dus bevoegd om handhavend op te treden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Er bestaat geen zicht op legalisatie. Het college heeft al 25 november 2019 aan [appellant] bekendgemaakt dat het het voornemen had om handhavend op te treden. [appellant] had toen de overtreding kunnen en moeten beëindigen, bijvoorbeeld door de motor op te knappen. Hij heeft in zijn zienswijze verklaard dat het zadel in zijn souterrain lag en op eenvoudige wijze kon worden teruggeplaatst. Ook de banden konden naar eigen zeggen eenvoudig worden opgepompt. Hij heeft echter geen actie ondernomen om de staat van de motor te verbeteren. Het college heeft hem hier voldoende tijd voor gegund. Dat [appellant] vervolgens naar eigen zeggen niet over de middelen beschikte om de motor uit het depot te halen, is geen omstandigheid die ertoe had moeten leiden dat het college niet handhavend had mogen optreden. Ook de omstandigheid dat de motor volgens [appellant] € 6.000 waard was, wat hij overigens niet heeft onderbouwd, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Greben

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022

851