Uitspraak 202102376/1/A3


Volledige tekst

202102376/1/A3.
Datum uitspraak: 23 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Monster, gemeente Westland,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 maart 2021 in zaak nr. 20/376 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2019 heeft het college een handhavingsverzoek van [appellante] afgewezen.

Bij besluit van 11 december 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 december 2021, waar [appellante], bijgestaan door mr. T.V. Jansens, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.E. Brouwer, advocaat te Naaldwijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] woont in de woning aan de [locatie 1] in Monster, die zij in 2013 heeft laten bouwen. Die woning staat in de nabijheid van de woning aan de [locatie 2]. Langs haar woning loopt de zogeheten tuinderslaan. Volgens [appellante] was de tuinderslaan een uitweg in de zin van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: Apv). Parallel langs de tuinderslaan lag een van die laan gescheiden pad voor langzaamverkeer. In 2016 zijn de tuinderslaan en het pad samengevoegd tot één weg. Van het intensieve gebruik van de nieuwe weg ervaart [appellante] overlast. Zij verwacht dat die overlast alleen maar groter wordt als er in de omgeving nieuwe woningen worden gebouwd. Op 30 april 2019 heeft zij het college verzocht handhavend op te treden tegen de veranderingen aan de tuinderslaan, zodat de vorige situatie met twee van elkaar gescheiden wegen wordt hersteld.

1.1.    Op 24 juni 2019 heeft het college het verzoek afgewezen. Bij het besluit van 11 december 2019 heeft het college de afwijzing, onder overneming van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie, gehandhaafd. Volgens het college is de tuinderslaan altijd al feitelijk openbaar geweest en is die laan geen uitweg. De rechtbank vindt dat het college het verzoek van [appellante] mocht afwijzen.

Hoger beroep

2.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de tuinderslaan geen uitweg is, met als reden dat die laan niet de uiterlijke kenmerken van een uitweg heeft. Voor de veranderingen in 2016 had de tuinderslaan immers wel die uiterlijke kenmerken. De rechtbank heeft nagelaten die veranderingen in haar oordeel te betrekken. De tuinderslaan was oorspronkelijk alleen bedoeld om achtergelegen percelen te bereiken en was niet bestemd voor het afwikkelen van het openbaar verkeer, aldus [appellante].

Beoordeling van het hoger beroep

2.1.    Artikel 2:12, eerste lid, onder c, van de Apv luidt: "Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde gezag verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg."

2.2.    In de APV is geen definitie opgenomen waaruit volgt in welke gevallen sprake is van een uitweg. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1112), is voor het bestaan van een uitweg bepalend dat de aanwezigheid van een dergelijke voorziening door de uiterlijke kenmerken ervan voor de overige weggebruikers duidelijk kenbaar is. Doorgaans worden ten behoeve van een uitweg fysieke voorzieningen getroffen, zoals bijvoorbeeld een verlaagde trottoirband. Bij een uitweg gaat het in de regel om een aansluiting voor rijdend wegverkeer vanaf een particulier erf op de openbare weg. Dat de tuinderslaan in de bestaande situatie niet de uiterlijke kenmerken heeft van een uitweg, zoals de rechtbank heeft overwogen, is niet in geschil. Dat de tuinderslaan voor de samenvoeging met het pad voor langzaamverkeer in 2016 een uitweg was, zoals [appellante] stelt, is niet aannemelijk gemaakt. De stelling van het college dat openbaar verkeer de tuinderslaan ook toen gebruikte om de Vijverweg vanaf de Haagweg te bereiken is niet weerlegd. Daarbij is ook van belang dat [appellante] begin 2016 bij het college een verzoek heeft ingediend om de tuinderslaan met een verkeersbesluit aan te duiden als een openbare weg en haar in aanmerking te laten komen voor een schaderegeling in verband met de plannen om de tuinderslaan opnieuw in te richten. Ook in die procedure heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de tuinderslaan reeds een openbaar karakter heeft en geen uitweg is. [appellante] heeft dat standpunt niet meer bestreden en het beroep bij de rechtbank tegen het besluit van het college om de afwijzing van het verzoek te handhaven ingetrokken. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het handhavingsverzoek van [appellante] mocht afwijzen.

Slotsom

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

3.1.    Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022

629