Uitspraak 202006067/2/R3


Volledige tekst

202006067/2/R3.
Datum uitspraak: 23 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Schipluiden, gemeente Midden-Delfland,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Midden-Delfland,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 25 augustus 2021 heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 22 september 2020, waarbij het bestemmingsplan "Hof van Keenenburg" is vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht

Bij besluit van 14 december 2021 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Hof van Keenenburg" gewijzigd.

[appellant] en [partij] zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld. Zij hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.       Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 27 woningen in de kern van Schipluiden mogelijk. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Singel, waar [appellant] woont.

2.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat niet in geschil is dat met de in het bestemmingsplan voorziene woningbouw, [appellant] geen gebruik meer kan maken van zijn recht van uitweg om over het perceel van [partij] met (vracht)auto's te komen en te gaan naar de openbare weg. De raad heeft bij de vaststelling van het plan er niet zonder meer van kunnen uitgaan dat [partij] en [appellant] onderling tot een oplossing zouden komen over de aanleg van een uitweg en onvoldoende gewicht toegekend aan het belang van [appellant] bij het behoud van een uitweg. De Afdeling heeft de raad opgedragen het belang van [appellant] bij het behoud van de mogelijkheid om van zijn perceel met (vracht)auto's naar de openbare weg te komen en te gaan te waarborgen door daartoe een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan op te nemen.

3.       De raad heeft bij het besluit van 14 december 2021 het besluit van 22 september 2020 gewijzigd en in artikel 10.2.4 van de regels van het bestemmingsplan "Hof van Keenenburg" een voorwaardelijke verplichting opgenomen. In dat artikel is bepaald dat de binnen de bestemming "Wonen" toegestane hoofd- en bijgebouwen pas mogen worden gebouwd als de uitweg, zoals verbeeld in bijlage 3 bij de regels, gebruiksklaar is opgeleverd. Dit herstelbesluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ook onderwerp van dit geding.

4.       [appellant] en [partij] hebben naar aanleiding van het besluit van 14 december 2021 geen zienswijze naar voren gebracht. De Afdeling leidt hieruit af dat zij geen bezwaren hebben tegen het herstelbesluit. Hun van rechtswege ontstane beroepen tegen het besluit van 14 december 2021 zijn daarom ongegrond.

5.       Gelet op wat de Afdeling heeft overwogen in de tussenuitspraak, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 22 september 2020 gegrond. Dat besluit moet wegens strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening worden vernietigd, voor zover niet is voorzien in een voorwaardelijke verplichting tot behoud van de mogelijkheid om van het perceel van [appellant] met (vracht)auto's naar de openbare weg te komen en te gaan. De van rechtswege ontstane beroepen van [appellant] en [partij] tegen het herstelbesluit van 14 december 2021 zijn ongegrond.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 22 september 2020, waarbij het bestemmingsplan "Hof van Keenenburg" is vastgesteld, gegrond;

II.       vernietigt dat besluit, voor zover niet is voorzien in een voorwaardelijke verplichting tot behoud van de mogelijkheid om van het perceel van [appellant A] en [appellant B] met (vracht)auto's naar de openbare weg te komen en te gaan;

III.      verklaart de beroepen [appellant A] en [appellant B] en [partij] tegen het besluit van 14 december 2021 ongegrond;

IV.      gelast dat de raad van de gemeente Midden-Delfland aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van dit bedrag aan een van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022

473