Uitspraak 202200472/2/R4


Volledige tekst

202200472/2/R4.
Datum uitspraak: 11 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker] en anderen, wonend te Ermelo,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 13 december 2021 in zaken nrs. 21/5210 en 21/5154 in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2021 heeft het college [verzoeker] en anderen onder oplegging van vier dwangsommen gelast om binnen zes weken na verzending van dit besluit:

1. de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) (het zonder omgevingsvergunning bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (de sleufsilo’s) op de gronden aan de Koningsweg nabij nr. 188 te Ermelo), te beëindigen en beëindigd te houden;

2. de overtreding van artikel 4.2.1 van het vigerend bestemmingsplan en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c van de Wabo (het zonder benodigde omgevingsvergunning realiseren van een bouwwerk voor mestopslag op de gronden aan de Koningsweg nabij nr. 188 te Ermelo), te beëindigen en beëindigd te houden;

3. de overtreding van artikel 4.2.1 van het vigerend bestemmingsplan en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c van de Wabo (het zonder benodigde omgevingsvergunning realiseren van een paardenstal op de gronden aan de Koningsweg nabij nr. 188 te Ermelo), te beëindigen en beëindigd te houden;

4. de overtreding van artikel 4.1, 30.1.1 en 31.2.1 van het bestemmingsplan en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo (het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het perceel aan de Koningsweg nabij nr. 188 te Ermelo), te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij besluit van 8 oktober 2021 heeft het college het door [verzoeker] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en ook gelast de overtreding van artikel 2.3a, eerste lid van de Wabo (het in stand laten van een bouwwerk, geen gebouw zijnde (de sleufsilo’s) zonder benodigde omgevingsvergunning), te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij uitspraak van 13 december 2021 heeft de rechtbank het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en anderen hoger beroep ingesteld. Voorts hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 februari 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. E.M. Oskam, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Apeldoorn, en mr. A.H. te Riele, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [verzoeker] en anderen zijn eigenaar van een perceel nabij de Koningsweg 188 (hierna: het perceel) waarop een dubbele sleufsilo ligt en een gedeelte van een enkele sleufsilo (hierna: de sleufsilo’s). De sleufsilo’s zijn in de periode tussen 2009 en 2013 op het perceel gerealiseerd en waren al op dit perceel aanwezig toen [verzoeker] en anderen hier eigenaar van werden. Tussen partijen is niet in geschil dat de overtredingen ten aanzien van de paardenstal, de mestopslag en de opslag van goederen (de overtredingen genoemd onder nummer 2 tot en met 4 in het procesverloop) inmiddels zijn beëindigd. Voor de overtreding die nog niet is beëindigd, te weten het zonder omgevingsvergunning in stand laten van de sleufsilo’s, verbeuren [verzoeker] en anderen een dwangsom van € 750,00 per week of deel van de week dat de strijdige situatie voortduurt, met een maximum van € 7.500,00.

2.       Volgens [verzoeker] en anderen is de voor de sleufsilo’s opgelegde last onrechtmatig. Omdat de schorsing door de rechtbank van het besluit op bezwaar inmiddels is verlopen, hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.

3.       De voorzieningenrechter zal het verzoek uitsluitend beoordelen aan de hand van een belangenafweging.

4.       Indien de besluiten van 1 april 2021 en 8 oktober 2021 niet worden geschorst, verbeuren [verzoeker] en anderen dwangsommen als zij niet aan de last voldoen. Ter zitting heeft [verzoeker] onweersproken toegelicht dat om aan de last te kunnen voldoen, een puinbreker moet worden ingehuurd, het puinafval moet worden afgevoerd en schone grond moet worden aangevoerd. Hij schat de kosten daarvan op ongeveer € 15.000,00. Daarnaast zullen [verzoeker] en anderen de sleufsilo’s niet meer kunnen gebruiken voor hun bedrijfsvoering na het verwijderen ervan. [verzoeker] en anderen hebben daarom belang bij het behoud van de sleufsilo’s.

Daartegenover staat het belang van het college en omwonenden bij verwijdering van de sleufsilo’s. De sleufsilo’s zijn al jaren aanwezig. Niet gebleken is dat de omwonenden (veel) overlast ervaren door de aanwezigheid van de sleufsilo’s. De op de zitting ingenomen stelling van het college dat het gebruik van de sleufsilo’s voor de bedrijfsvoering van [verzoeker] en anderen verkeersbewegingen genereert waarvan omwonenden overlast ervaren, maakt dat niet anders. De last die nu nog voorligt ziet namelijk niet op het gebruik van de gronden ten behoeve van de bedrijfsvoering van [verzoeker] en anderen, maar uitsluitend op het in stand laten van de sleufsilo’s in strijd met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. Ook anderszins is niet gebleken dat er een acuut belang bestaat bij verwijdering van de al lange tijd aanwezige sleufsilo’s.

5.       Na afweging van de onder overweging 5 weergegeven belangen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van [verzoeker] en anderen zwaarder wegen dan die van het college en omwonenden. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening op de hierna te melden wijze toe te wijzen.

6.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening met terugwerkende kracht de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Ermelo van 1 april 2021, zaaknr. 02330000025407, en 8 oktober 2021, zaaknr. 02330000029519, voor zover die betrekking hebben op de sleufsilo’s;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ermelo tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Ermelo aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen   De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2022

457-963.