Uitspraak 202101915/1/A3


Volledige tekst

202101915/1/A3.
Datum uitspraak: 9 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       het college van burgemeester en wethouders van Rheden,

2.       [appellant sub 2], wonend te De Steeg, gemeente Rheden,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 januari 2021 in zaak nr. 19/3128 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

het college van burgemeester en wethouders.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2017 heeft het college aan Logejo B.V. een vergunning verleend voor de exploitatie van een kamerverhuurbedrijf voor onbepaalde tijd in het pand aan de Oversteeg 15-17 in De Steeg.

Bij besluit van 28 november 2017 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 januari 2019 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.

Bij besluit van 16 mei 2019 heeft het college het bezwaar van [appellant sub 2] opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 januari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een zienswijze op het incidenteel hoger beroep ingediend.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 17 januari 2022, waar het college, vertegenwoordigd door A.H. Jolink, M. Bijker MSc en M. van Vorselen, is verschenen. Via videoverbinding zijn verschenen [appellant sub 2], bijgestaan door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen, en [gemachtigde]. Verder is op de zitting Logejo B.V., vertegenwoordigd door mr. N.M.G.H. Basten, als partij gehoord.

Overwegingen

Achtergrond

1.       Logejo B.V. exploiteert al lange tijd een kamerverhuurbedrijf in een pand op het adres Oversteeg 15-17 in De Steeg. In dit pand zijn arbeidsmigranten gehuisvest. Voor het exploiteren van een kamerverhuurbedrijf is ingevolge artikel 2.38b van de Algemene plaatselijke verordening Rheden (hierna: de Apv) een vergunning nodig. Dat artikel luidt:

"1. Het is verboden een kamerverhuurbedrijf te exploiteren zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders.

[…].

3. Het college weigert de vergunning:

a. als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het kamerverhuurbedrijf of de   openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

b. als de exploitatie van een kamerverhuurbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

c. als de exploitatie naar zijn oordeel in strijd is met de, op de woonvisie gebaseerde afwegingskaders voor initiatieven      woonzorgcombinaties en huisvesting arbeidsmigranten.

4. Bij de toepassing van de in het derde lid onder a genoemd belang houdt het college rekening met het karakter en de wijk, waarin het kamerverhuurbedrijf is gelegen of zal zijn gelegen en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

[…]."

2.       Op 26 april 2017 heeft het college aan Logejo B.V. een vergunning voor onbepaalde tijd verleend voor de exploitatie van een kamerverhuurbedrijf. Het college heeft, voordat het dat besluit nam, aan Logejo B.V. op 4 mei 2016 eenzelfde vergunning verleend, maar dan voor de duur van een jaar. Tegen deze vergunning had onder meer [appellant sub 2] ook rechtsmiddelen ingesteld. Dit leidde tot de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2018:3222. De Afdeling oordeelde toen dat de exploitatie in strijd was met het bestemmingsplan ‘De Steeg 2015’, omdat op het moment van vergunningverlening op de planverbeelding die op ruimtelijkeplannen.nl was geplaatst niet de aanduiding ‘kamerverhuur’ voor het perceel Oversteeg 15-17 was weergegeven. De Afdeling oordeelde dat de verbeelding op ruimtelijkeplannen.nl doorslaggevend is. Dat wordt niet anders doordat de raad volgens het vaststellingsbesluit wel heeft beoogd om die aanduiding op te nemen. Ook is niet relevant dat de aanduiding wel op de papieren verbeelding stond. Strijd met het bestemmingsplan is een weigeringsgrond genoemd in artikel 2.38b, derde lid, onder b, van de Apv. Het college had de vergunning daarom volgens de Afdeling niet mogen verlenen.

De uitspraak van de rechtbank van 3 januari 2019

3.       Naar aanleiding van die uitspraak van de Afdeling is op 13 januari 2017 op de verbeelding die op ruimtelijkeplannen.nl is geplaatst de aanduiding ‘kamerverhuur’ opgenomen. Vervolgens heeft het college de vergunning voor onbepaalde tijd verleend. In het besluit op bezwaar van 28 november 2017 heeft het college dit besluit gehandhaafd.

4.       [appellant sub 2] heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de uitspraak van 3 januari 2019 geoordeeld dat een rechtsonzekere situatie is ontstaan, doordat de verbeelding tot de datum van aanpassing niet overeenkwam met het bestemmingsplan zoals de raad dat volgens het vaststellingsbesluit heeft vastgesteld. Niet was gebleken dat publicatie heeft plaatsgevonden van het plaatsen van de aangepaste versie op ruimtelijkeplannen.nl. Ook is niet gebleken dat de raad een herstelbesluit heeft genomen. Voor zover de raad heeft beoogd om met een herstelbesluit het gebrek te doen herstellen, had de raad het vaststellingsbesluit opnieuw bekend moeten maken door kennisgeving te doen van het beschikbaar stellen op ruimtelijkeplannen.nl van de versie van het bestemmingsplan zoals hij dat bij het vaststellingsbesluit en bij het herstelbesluit heeft vastgesteld. Hij had daarbij toepassing moeten geven aan artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat wil zeggen dat bij de publicatie had moeten staan of en hoe rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld tegen de aangepaste verbeelding. Omdat dat niet is gebeurd, kan volgens de rechtbank niet van de aangepaste verbeelding worden uitgegaan. Ook op het moment van het besluit van 28 november 2017 is exploitatie van een kamerverhuurbedrijf volgens de rechtbank dus in strijd met het bestemmingsplan. De vergunning had daarom niet verleend mogen worden. De rechtbank heeft het besluit van 28 november 2017 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.

Uitvoering van die uitspraak

5.       Het college heeft ter uitvoering van deze uitspraak op 30 januari 2019 in het plaatselijke weekblad en in de Staatscourant (2019, 5077) bekendgemaakt dat de weergave van het bestemmingsplan is gecorrigeerd. Het college heeft hierbij vermeld: "In het bestemmingplan 'De Steeg 2015' is de functieaanduiding 'kamerverhuur' voor het perceel Oversteeg 15-17 door een technische fout niet zichtbaar op de digitale verbeelding, zoals deze in eerste instantie is weergegeven op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. […]. Het bestemmingsplan 'De Steeg 2015' is onherroepelijk. De aangebrachte correctie betreft uitsluitend het herstel van een omissie ten opzichte van het raadsbesluit en bijbehorende stukken. Het inbrengen van zienswijzen of bedenkingen, dan wel het indienen van beroep hiertegen is daarom niet aan de orde."

6.       [appellant sub 2] heeft op 12 maart 2019 een reactie op deze bekendmaking naar de raad gestuurd. Zij merkte deze reactie zelf aan als een zienswijze of een bezwaar, omdat volgens haar wel rechtsmiddelen zouden moeten openstaan tegen de aanpassing van de verbeelding. De raad heeft op 25 juni 2019 de afhandeling van deze brief overgedragen aan het college. Het college heeft zich in zijn brief van 27 juni 2019 aan [appellant sub 2] op het standpunt gesteld dat er geen bezwaar kan worden gemaakt en geen zienswijze kan worden ingediend, omdat de correctie geen besluit is. Het is alleen het herstel van een omissie. [appellant sub 2] heeft tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan de mogelijkheid gehad om zienswijzen in te brengen tegen de aanduiding ‘kamerverhuur’, maar daar heeft zij geen gebruik van gemaakt.

Het besluit van 16 mei 2019

7.       Het college heeft vervolgens, op 16 mei 2019, opnieuw op het bezwaar van [appellant sub 2] besloten. Het college heeft in dit besluit uiteengezet waarom volgens hem de uitspraak van de rechtbank niet juist is. Er was nooit sprake van een rechtsonzekere situatie. Maar het college heeft besloten gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank, waardoor een mogelijke strijdigheid met het bestemmingsplan of een rechtsonzekere situatie nu is opgelost. Ten behoeve van het nieuw te nemen besluit op bezwaar is in het voorjaar van 2019 bij de politie, de brandweer, toezichthouders en de beleidsmedewerker integrale veiligheid informatie ingewonnen over de huidige woon- en leefsituatie in de omgeving van het kamerverhuurbedrijf en over hoe het met de openbare orde en veiligheid is gesteld. Daaruit kwam naar voren dat er weinig overlast is en er geen signalen zijn dat het kamerverhuurbedrijf een nadelige invloed heeft op de woon- en leefsituatie. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft het bezwaar van [appellant sub 2] bij besluit van 16 mei 2019 opnieuw ongegrond verklaard. Dit is het besluit waar het geschil over gaat.

De uitspraak van de rechtbank van 27 januari 2021

8.       De rechtbank heeft geoordeeld dat exploitatie niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat op het moment van de verlening van de vergunning de aanduiding ‘kamerverhuur’ was opgenomen op de verbeelding op ruimtelijkeplannen.nl. Er is voldaan aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 3 januari 2019. Maar uit het besluit blijkt niet dat het college alle recente klachten van [appellant sub 2] en andere omwonenden heeft meegenomen bij beantwoording van de vraag of de woon- en leefsituatie in de omgeving van het kamerverhuurbedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van dit kamerverhuurbedrijf. Verder blijkt uit het besluit niet dat het college bij die beoordeling is uitgegaan van de situatie op het moment van het nemen van dit besluit. In het besluit wordt alleen melding gemaakt van een melding van 30 maart 2019. Ook ontbreekt een recente bestuurlijke rapportage. Het besluit is volgens de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft het besluit daarom vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant sub 2].

Hoger beroep

9.       Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is het meest verstrekkend. Daarom zal dat eerst worden beoordeeld. Daarna wordt het hoger beroep van het college beoordeeld.

Heeft het college op een juiste wijze uitvoering gegeven aan de uitspraak van 3 januari 2019?

10.     [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college, of de raad, op een juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 3 januari 2019. Volgens de rechtbank had de raad een herstelbesluit moeten nemen, de aanpassing van de verbeelding moeten publiceren en moeten aangeven hoe hiertegen rechtsmiddelen ingesteld konden worden. Dat is niet gebeurd. Er is geen herstelbesluit genomen en het college, dus niet de raad, heeft de aanpassing van de verbeelding gepubliceerd. Het college heeft daarbij ten onrechte niet het instellen van rechtsmiddelen mogelijk gemaakt. Er kunnen volgens [appellant sub 2] partijen zijn die geen zienswijze hebben ingediend, omdat zij uitgingen van de foutieve verbeelding die geplaatst was op ruimtelijkeplannen.nl. Deze partijen kunnen vervolgens geen rechtsmiddelen instellen als geaccepteerd wordt dat de verbeelding aangepast kan worden zonder daarbij rechtsmiddelen open te stellen.

10.1.  De Afdeling overweegt dat in het kader van de vergunningverlening moet worden beoordeeld of de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan. Dat laatste is niet het geval. Op de verbeelding op ruimtelijkeplannen.nl stond toen de aanduiding ‘kamerverhuur’. Hier mocht het college van uitgaan.

Zoals op de zitting door het college is toegelicht en anders dan waar de rechtbank in haar uitspraak van 3 januari 2019 vanuit ging, heeft de raad nooit beoogd om een herstelbesluit te nemen. De raad hoefde ook geen herstelbesluit te nemen, omdat er geen ander bestemmingsplan hoefde te worden vastgesteld. De raad had namelijk op 26 januari 2016 het bestemmingsplan ‘De Steeg 2015’ digitaal vastgesteld inclusief de aanduiding ‘kamerverhuur’ voor het perceel Oversteeg 15-17. Het enige dat gedaan moest worden, was het plaatsen van de vastgestelde digitale verbeelding op ruimtelijkeplannen.nl. Dit is een feitelijke handeling en dus geen besluit waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingediend. Het college was tot het plaatsen op grond van artikel 1.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening bevoegd. Dit had het college voor het nemen van het besluit van 26 april 2017 al gedaan.

Met de plaatsing van de vastgestelde digitale verbeelding op ruimtelijkeplannen.nl en de kennisgeving van deze plaatsing in onder meer de Staatscourant van 30 januari 2019 is er een einde gekomen aan de rechtsonzekere situatie die door het nalaten van de plaatsing was ontstaan. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat met deze plaatsing en de kennisgeving op een juiste wijze uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 3 januari 2019.

Het betoog slaagt niet.

Motivering openbare orde

11.     Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is. Voor het opstellen van een bestuurlijke rapportage bestond geen reden of grond, omdat zich vanaf 1 januari 2018 tot het moment van schrijven van het hogerberoepschrift geen noemenswaardige incidenten hebben voorgedaan. Over 2019 en 2020 zijn er in de politiesystemen in totaal maar drie incidenten met geluidsoverlast geregistreerd. Het aantal en soort klachten zijn niet van zulke aard dat er grond bestaat om de exploitatievergunning te weigeren. Daarbij heeft de exploitant laten zien dat hij overlast niet tolereert en dat hij maatregelen treft om deze te bestrijden en te voorkomen.

11.1.  De Afdeling overweegt dat het college bij het nemen van een besluit op een aanvraag om een exploitatievergunning op grond van artikel 2.38b van de Apv moet beoordelen of de woon- en leefsituatie in de omgeving van het kamerverhuurbedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Volgens het vierde lid moet het college daarbij rekening houden met het karakter van de straat en de wijk, waarin het kamerverhuurbedrijf is gelegen en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse al blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

11.2.  Het college heeft zijn besluit gebaseerd op informatie van de politie, de brandweer, toezichthouders en de beleidsmedewerkers integrale veiligheid. In het besluit staat: "Door de heer […], operationeel Politie Gelderland-Midden, team IJsselwaarden is aangegeven dat er in 2018 in het geheel geen meldingen van (geluids)overlast rondom het kamerverhuurbedrijf aan de Oversteeg 15-17 zijn geregistreerd in de politiesystemen. […] De algemene indruk van de politie over het kamerverhuurbedrijf is goed. Er zijn heel weinig problemen en de exploitant en beheerders hebben de zaken prima voor elkaar. […] De […] wijkagent van o.m. De Steeg bevestigt dit beeld. Er is weinig overlast van de bewoners van "Het Klooster". Sinds lange tijd is er op 30 maart 2019 wel weer melding gemaakt van geluidsoverlast. Er werd toen een verjaardag gevierd in de recreatieruimte van het gebouw. Na een waarschuwing door de politie is de overlast gestopt. […] Voorts is gebleken dat er sedert augustus 2017 tot nu toe nauwelijks nodeloze brandalarmeringen zijn geweest. […] De gemeentelijke toezichthouders en de beleidsmedewerkers integrale veiligheid schetsen de situatie in en rondom het gebouw ook als rustig. Er is weinig overlast, zeker als in ogenschouw wordt genomen dat het gaat om ca. 100 kamerbewoners. […] Dit komt mede doordat de verantwoordelijke exploitant serieuze inspanningen verricht en maatregelen heeft getroffen en nog steeds treft om deze (eventuele) overlast en hinder te bestrijden en te voorkomen." De genomen maatregelen zijn onder meer het instellen en aanscherpen van huisregels, het aanstellen van een derde beheerder, het uitdelen van waarschuwingen en het plaatsen van een tuinmuur.

11.3.  Daartegenover staat dat [appellant sub 2] veel e-mails heeft overgelegd waarin zij of andere buurtgenoten melding maken van geluidsoverlast, brandalarmen die afgaan en bussen die parkeren voor de deur. Deze e-mails zijn gestuurd in de jaren 2016, 2017 en 2019 aan onder meer de beleidsadviseur openbare orde en veiligheid van de gemeente. In 2019 is er tot aan het besluit op bezwaar in mei in totaal zes keer gemaild over geluidsoverlast. Op 30 maart 2019 is ook een melding gedaan bij de politie. [appellant sub 2] heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat het in 2018 rustig was, maar dat het onduidelijk is waar dit door kwam. Dat het een jaar rustig was, neemt bij haar niet de angst weg dat de overlast weer terug zal komen.

11.4.  Het college heeft zich ondanks de meldingen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de overlast niet ontoelaatbaar was. De overlast is sinds 2018 minder geworden. Dit heeft [appellant sub 2] bevestigd. Uit de zes meldingen in 2019, waarbij een keer ook de politie is gebeld, blijkt dat het kamerverhuurbedrijf enige overlast veroorzaakt. Maar gelet op het beeld dat wordt geschetst door de politie, de brandweer, toezichthouders en de beleidsmedewerker integrale veiligheid, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake was van ontoelaatbare overlast. De rechtbank heeft ten onrechte anders geoordeeld.

Het betoog slaagt.

Slotsom

12.     Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Het hoger beroep van het college is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 16 mei 2019 ongegrond verklaren.

13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

II.       verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Rheden gegrond;

III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 januari 2021 in zaak nr. 19/3128;

IV.     verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

w.g. Greben
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022

851