Uitspraak 202101821/1/A3


Volledige tekst

202101821/1/A3.
Datum uitspraak: 9 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Amsterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2018 heeft het college een aanvraag van [appellant] om verlening van een omzettingsvergunning voor de woning aan [locatie] (hierna: de woning) in Amsterdam ingewilligd.

Bij besluit van 16 februari 2021 heeft het college het besluit van 13 september 2018 ingetrokken, geweigerd een omzettingsvergunning te verlenen en opnieuw het bezwaar van Bewonersvereniging Het Breed ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 17 januari 2021 behandeld , waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper, zijn verschenen. Verder is op de zitting de Bewonersvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       De relevante bepalingen van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (hierna: de Huisvestingsverordening) en het Bouwbesluit 2012 zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.

2.       Het college heeft bij besluit van 13 september 2018 aan [appellant] een vergunning verleend voor het omzetten van zelfstandige woonruimte naar maximaal vier onzelfstandige woonruimten in de woning. Aanvankelijk was de woning een zelfstandige woonruimte. Deze is omgezet in vier onzelfstandige woonruimten met een gemeenschappelijke verblijfsruimte, een keuken en een badkamer.

3.       Tegen het besluit van 13 september 2018 is door de Bewonersvereniging bezwaar gemaakt. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2778. De Afdeling heeft geoordeeld dat in de woning niet alleen omzetting, maar ook woningvorming heeft plaatsgevonden. Het college heeft nagelaten om de vergunning ook te verlenen voor woningvorming. Daarom is het eerste besluit op bezwaar vernietigd en moest het college opnieuw op het bezwaar van de Bewonersvereniging beslissen.

4.       Na deze uitspraak heeft [appellant] zijn aanvraag op 1 februari 2021 aangepast. In de nieuwe aanvraag is volgens het college de gemeenschappelijke verblijfsruimte te klein. Deze moet ingevolge artikel 3.3.13 van de Huisvestingsverordening minimaal 11 m2 zijn met een minimale breedte van 3 m. In de aangepaste aanvraag heeft de gemeenschappelijke verblijfsruimte slechts een oppervlakte van 10,2 m2. Daarom heeft het college de verleende omzettingsvergunning ingetrokken en besloten de gevraagde omzettingsvergunning te weigeren. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

5.       [appellant] betoogt dat de gemeenschappelijke verblijfsruimte wel groot genoeg is. De keuken moet worden meegerekend, waardoor de oppervlakte 17 m2 is. In een eerder verleende vergunning van 26 april 2018 heeft het college deze ruimte ook meegerekend als gemeenschappelijke verblijfsruimte. Deze vergunning is op 12 september 2018 in het kader van een bezwaarprocedure ingetrokken. Deze vergunning zou moeten herleven. Het intrekken hiervan is gebeurd door het wijzigen van de regels of door vals spel van een ambtenaar en was ten onrechte.

6.       Dit betoog slaagt niet. Voor de definitie van het begrip verblijfsruimte wordt in de Huisvestingsverordening verwezen naar het Bouwbesluit 2012. In artikel 4.3 van het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat een verblijfsruimte een breedte heeft van ten minste 1,8 m. De keuken is 1,7 m breed. Alleen al daarom kan de keuken niet worden aangemerkt als verblijfsruimte. Voor de oppervlakte van de verblijfsruimte moet dus alleen worden gekeken naar de ruimte naast de keuken. Niet in geschil is dat die 10,2 m2 is. Dat is minder dan de vereiste 11 m2. Het college heeft daarom de omzettingsvergunning mogen weigeren.

[appellant] vraagt om het in ere herstellen van de omzettingsvergunning van 26 april 2018. De intrekking van die vergunning op 12 september 2018 is onherroepelijk geworden. In deze procedure kan niet worden bepaald dat een ingetrokken besluit moet komen te herleven. Het herstellen van die ingetrokken vergunning zou [appellant] overigens niet helpen. In die vergunning stond de voorwaarde dat de woning moet beschikken over een gemeenschappelijke verblijfsruimte van minimaal 11 m2 met een minimale breedte van 3m, zoals is gesteld in artikel 4.3, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012. Toen golden dus dezelfde regels.

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden aan [appellant] of aan de Bewonersvereniging.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep van [appellant] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

w.g. Greben

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022

BIJLAGE

Huisvestingsverordening Amsterdam 2020

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

[…];

gg. Verblijfsruimte: in een verblijfsgebied gelegen ruimte voor het verblijven van personen als bedoeld in het Bouwbesluit 2012;

[…].

Artikel 3.3.13 Voorwaarden en voorschriften omzettingsvergunning

1. Voor een vergunning voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in meerdere onzelfstandige woonruimten gelden in aanvulling op artikel 3.3.11 de volgende voorwaarden:

a. de om te zetten zelfstandige woonruimte heeft een gezamenlijke verblijfsruimte van minimaal elf vierkante meter met een minimale breedte van drie meter;

[…].

Bouwbesluit 2012

Artikel 4.3

[…].

3. Een verblijfsruimte heeft een breedte van ten minste 1,8 m.

[…].