Uitspraak 202101912/1/A3


Volledige tekst

202101912/1/A3.
Datum uitspraak: 9 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: rechtbank) van 3 maart 2021 in zaak nr. 21/652 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2020 heeft het college geweigerd om aan [appellant] een urgentieverklaring als woningzoekende te verlenen.

Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft als nadere reactie verwezen naar zijn besluit van 24 november 2020.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.J. van Meggelen, advocaat te Spijkenisse, en [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont in Spijkenisse bij een kennis in een woning op de achttiende verdieping. Hij heeft bij het college een urgentieverklaring als woningzoekende aangevraagd omdat deze woonsituatie in combinatie met zijn hoogtevrees bij hem leidt tot gezondheidsklachten, waaronder hart- en psychische klachten. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellant] inwonend is en daarmee niet voldoet aan een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring, te weten het hebben van een zelfstandige woning. In het bestreden besluit heeft het college daaraan toegevoegd dat [appellant] niet voldoende heeft gedaan om zelf andere woonruimte te vinden. In het bestreden besluit staat verder dat uit zorgvuldigheidsoverwegingen advies is gevraagd aan een onafhankelijk medisch deskundige om het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule te kunnen beoordelen. In het rapport van 8 november 2020 van een arts van Benderman Advies (hierna: de arts) is geadviseerd dat in het geval van [appellant] geen gronden aanwezig zijn voor een medische woningurgentie. Het college heeft vervolgens gevraagd of hierbij ook de huisarts is geraadpleegd, en heeft hierop op 17 november 2020 antwoord van de arts gekregen. Het college heeft vervolgens met gebruikmaking van het advies een afweging gemaakt en geen grond gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.

De aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat [appellant] geen zelfstandige woonruimte bewoont en daarom niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen grond is voor toepassing van de hardheidsclausule. De beroepsgronden geven volgens de rechtbank geen grond voor het oordeel dat onvoldoende uitgebreid medisch onderzoek heeft plaatsgevonden of dat het verrichte onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het college heeft het standpunt van de arts dat de woonsituatie van [appellant] niet medisch urgent is daarom aan het besluit ten grondslag mogen leggen.

Het hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college hem geen urgentieverklaring hoefde te verlenen. Hij stelt dat het college dat met toepassing van de hardheidsclausule wel had moeten doen omdat het tot een onaanvaardbaar gezondheidsrisico zal leiden als hij op korte termijn niet uit de woning kan vertrekken. Dat blijkt volgens hem uit de door hem overgelegde medische gegevens, waaronder de schriftelijke verklaring van 8 juni 2020 van T.T. Keller, de hem behandelend cardioloog. Daaruit blijkt dat hij op 3 september 2018 en 8 juni 2020 is gezien op de polikliniek cardiologie. Daarin is verder vermeld: "Voor patiënt is het van groot belang dat gezien zijn voorgeschiedenis en gezondheid zijn life-style en woon/thuissituatie optimaal is. Derhalve urgentie." Het door het college verrichte medische onderzoek was volgens [appellant] te beperkt. De arts baseert haar conclusie in het adviesrapport alleen op een met hem gevoerd telefoongesprek van tien minuten. In plaats daarvan kan beter van de visie van zijn huisarts en zijn cardioloog worden uitgegaan omdat die hem beter kennen. Hij is hartpatiënt en heeft in toenemende mate psychische klachten, ernstige hoogtevrees, angsten, hartkloppingen en een extreem hoge bloeddruk. In het advies staat niets over zijn hoogtevrees. Hij slaapt niet, slikt pillen en functioneert niet. Hij is meermalen opgehaald door een ambulance en vreest elke dag voor zijn leven. Een urgentieverklaring geeft hem een kans en hoop op een beter leven, aldus [appellant].

De beoordeling van het hoger beroep

4.       Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het college in redelijkheid geen toepassing hoefde te geven aan de hardheidsclausule. Ingevolge de hardheidsclausule kan het college een urgentieverklaring verlenen als daar eigenlijk geen recht op bestaat, maar de weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie en sprake is van bijzondere omstandigheden. Het college maakt van de hardheidsclausule terughoudend gebruik omdat er in de regio Rotterdam een groot tekort is aan sociale huurwoningen. Zelfs met een urgentieverklaring kan het volgens het college maanden duren voordat een geschikte woning wordt gevonden. De urgentieregeling geldt daarom als een laatste vangnet en de criteria voor het verlenen van een urgentieverklaring in de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 (hierna: verordening) zijn om die reden erg streng.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1437) mag het bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, indien het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.

Het advies van de arts is gebaseerd op een gesprek met [appellant] en de door hem in bezwaar overgelegde medische gegevens, waaronder de verklaring van de cardioloog en gegevens over zijn medicijngebruik. De arts heeft telefonisch met [appellant] gesproken omdat volgens [appellant] een huisbezoek door ziekte van zijn medebewoner niet mogelijk was. De arts heeft volgens het adviesrapport in dat gesprek voldoende kennis kunnen nemen van de medische situatie van [appellant]. In het rapport staat ook vermeld dat [appellant] heeft verteld dat hij hoogtevrees heeft. De arts komt in het rapport tot de conclusie dat er bij [appellant] sprake is van toenemende klachten die verband houden met de woonsituatie, maar niet van een levensbedreigende of levensontwrichtende medische situatie die niet behandelbaar is en die vergt dat hij met spoed moet verhuizen. [appellant] kan medische behandeling krijgen voor zijn mentale beperkingen en dan is de prognose goed. Ook de prognose voor de aandoening van zijn hart- en vaatstelsel is goed als hij zijn medicijnen consequent blijft gebruiken. In antwoord op de vraag van het college of contact is geweest met de huisarts heeft de arts gezegd dat er geen contact is geweest met de huisarts omdat deze volgens [appellant] niet wil meewerken aan zijn aanvraag om een urgentieverklaring. De arts vond overleg met de huisarts ook niet nodig omdat [appellant] een adequate behandeling krijgt voor zijn fysieke aandoening en gaat krijgen voor zijn mentale aandoening.

4.2.    Zoals volgt uit 4.1. mag het bestuursorgaan in beginsel op het advies van een deskundige afgaan. Reden hiervoor is dat een deskundige de - in dit geval medische - kennis heeft om de op de aanvraag betrekking hebbende gegevens te beoordelen. Er bestaat geen aanleiding aan te nemen dat het advies op onzorgvuldige of niet inzichtelijke wijze tot stand is gekomen. Er bestaat ook geen aanleiding aan te nemen dat ten tijde van de totstandkoming van het medisch advies onvoldoende relevante informatie is ingewonnen. In het advies is melding gemaakt van de door [appellant] genoemde hoogtevrees. [appellant] heeft over de hoogtevrees geen medische stukken in het geding gebracht. Voorts is de verklaring van de cardioloog bij de beoordeling betrokken en is uitgelegd om welke reden contact met de huisarts niet nodig is geacht. Niet in geschil is dat [appellant] medische klachten heeft die verband houden met de woonsituatie, en dat staat ook in het advies van de arts. De overwegingen van de arts die hebben geleid tot de conclusie dat desondanks onvoldoende medische argumenten aanwezig zijn om een urgente verhuizing te rechtvaardigen, zijn evenwel niet onbegrijpelijk. De arts beschrijft immers dat de prognose voor de mentale beperkingen goed is als hij daarvoor een medische behandeling krijgt en dat hetzelfde geldt voor de aandoening aan hart- en vaatstelsel als hij zijn medicatie consequent blijft gebruiken. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college redelijkerwijs uit het advies mocht opmaken dat de medische situatie niet rechtvaardigt dat hij voorrang moet krijgen op andere woningzoekenden. Dit betekent dat het college de afwijzing van de urgentieaanvraag op het medisch advies mocht baseren. Weliswaar heeft de Afdeling begrip voor de moeilijkheden die [appellant] als gevolg van zijn medische situatie ondervindt, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de toepassing van de Huisvestingsverordening tot een schrijnende situatie als bedoeld in die verordening leidt. Daarbij is van belang wat hiervoor over de overgelegde medische verklaringen is overwogen. Ook is van belang dat niet kan worden uitgesloten dat [appellant] het gestelde woonprobleem door het huren van een kamer kan oplossen, zoals door het college is gesteld.

4.3.    Het betoog van [appellant] dat zijn klachten inmiddels zijn verergerd en dat hij ambulante begeleiding nodig heeft die pas kan beginnen als hij een andere woning heeft, heeft geen betrekking op zijn situatie ten tijde van het besluit, zodat aan een beoordeling van dit betoog hier niet wordt toegekomen.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022

317-983