Uitspraak 202100057/1/R3


Volledige tekst

202100057/1/R3.
Datum uitspraak: 9 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting SOS Den Haag, gevestigd te Den Haag (hierna: de stichting),

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 november 2020 in zaak nr. 18/8259 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2018 heeft het college geweigerd aan [partij] een omgevingsvergunning te verlenen voor het veranderen van de voorgevel van het pand aan de [locatie] te Den Haag door het plaatsen van een airco-unit op de luifel.

Bij besluit van 23 oktober 2018 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 19 april 2018 herroepen en de omgevingsvergunning alsnog verleend.

Bij uitspraak van 12 november 2020 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2022, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Yildirim, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 7 maart 2018 heeft [partij] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen van de voorgevel van het pand op het perceel aan de [locatie] te Den Haag (hierna: het perceel) door het plaatsen van een airco-unit op de luifel. Bij het besluit op bezwaar van 23 oktober 2018 heeft het college voor de activiteiten genoemd in artikel 2.1, eerste lid, onder a en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), de omgevingsvergunning - alsnog - verleend.

2.       De stichting heeft volgens haar statuten ten doel het behoud, de versterking en de reconstructie van het gewaardeerd stadsgezicht in het algemeen en dat van de stad Den Haag in het bijzonder. De stichting kan zich niet met de verlening van de omgevingsvergunning verenigen. Volgens de stichting heeft het college onder meer geen toepassing kunnen geven aan artikel 29.2.2, onder d, van de regels van het bestemmingsplan "St. Jacobskerk e.o.". De stichting is daarom opgekomen tegen het besluit op bezwaar van 23 oktober 2018.

3.       De rechtbank heeft in de uitspraak van 12 november 2020 de omgevingsvergunning in stand gelaten en het beroep van de stichting ongegrond verklaard. De stichting kan zich niet in deze uitspraak vinden en heeft daarom hoger beroep ingesteld.

Het hoger beroep

De activiteit "bouwen"

4.       Aan het perceel zijn in het bestemmingsplan "St. Jacobskerk e.o.". de bestemmingen "Gemengd - 1" en "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. De rechtbank heeft overwogen dat het college de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft kunnen toetsen aan artikel 21 van de planregels behorend bij de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Met het college is de rechtbank van oordeel dat de airco-unit kan worden aangemerkt als een bouwwerk geen gebouw zijnde in de zin van artikel 21.2.2, onder a, van de planregels en dat daarom de plaatsing daarvan op de bestaande luifel is toegestaan.

5.       Volgens de stichting heeft de rechtbank niet onderkend dat het plaatsen van de airco-unit in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens de stichting behoort de airco-unit tot het gebouw. Gebouwen mogen alleen binnen het bestemmings- en bouwvlak bij de bestemming "Gemengd - 1" worden geplaatst, terwijl de airco-unit buiten het bestemmings- en bouwvlak is geplaatst. De airco-unit is geen bouwwerk geen gebouw zijnde, omdat een bouwwerk geen gebouw zijnde op de grond dient te worden geplaatst en de airco-unit tot het gebouw behoort.

5.1.    Artikel 1.34 van de planregels luidt:

"bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond."

Artikel 1.46 luidt:

"gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt."

Artikel 21.2.2 luidt:

"Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. Op de gronden zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, luifels, wind- en terrasschermen en kunstobjecten toegestaan;

[…]."

5.2.    De Afdeling stelt vast dat de luifel waarop de airco-unit is geplaatst boven de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is gelegen. Daarom zijn de regels behorende bij deze bestemming van toepassing.

Uit artikel 21.2.2, aanhef en onder a, van de planregels behorend bij de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" volgt dat op deze gronden bouwwerken geen gebouwen zijnde - zoals verkeersgeleiders en luifels - zijn toegestaan. Gelet op artikel 1.34 van de planregels is voor beantwoording van de vraag of sprake is van een bouwwerk van belang of het gaat om een constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond is verbonden of direct of indirect steun vindt in of op de grond. De airco-unit is een constructie van metaal of ander materieel die via het pand op het perceel met de grond is verbonden. De airco-unit is dus een bouwwerk. Gelet op artikel 1.46 van de planregels is de airco-unit niet aan te merken als een gebouw, nu de airco-unit alleen al niet toegankelijk is voor mensen. Uit de artikelen 1.34 en 1.46 van de planregels volgt niet dat een bouwwerk zelf op de grond moet staan om als een bouwwerk geen gebouw zijnde te kunnen worden aangemerkt.

Gelet op het voorgaande kan de airco-unit worden aangemerkt als een bouwwerk geen gebouw zijnde. Dit betekent dat ingevolge artikel 21.2.2, onder a, van de planregels een airco-unit op de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is toegestaan. De rechtbank is ook tot het oordeel gekomen dat de airco-unit op de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is toegestaan.

Het betoog slaagt niet.

6.       Het bestemmingsplan "St. Jacobskerk e.o." kent verder de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" 1" toe aan het perceel. In artikel 29.1 van de planregels is bepaald dat de voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden mede zijn bestemd voor behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht Centrum Den Haag, zoals beschreven in bijlagen 2, 3, 4, 5 en 6 bij de planregels. Op grond van artikel 29.2 van de planregels gelden de volgende bouwregels binnen de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie":

"a. het bouwen moet plaatsvinden met inachtneming van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in lid 29.1, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezig waren, en nadat hierover advies is ingewonnen van de Commissie als bedoeld in artikel 1, lid 9, van de Monumentenverordening Den Haag;

[…]

d. het bepaalde onder a. geldt niet indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden en bouwwerken;

[…]."

In de uitspraak van 12 november 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college met de ter zitting gegeven toelichting voldoende heeft gemotiveerd waarom strikte toepassing van het bepaalde in artikel 29.2, onder a, van de planregels in dit geval leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en bouwmogelijkheden van het pand op het perceel. De rechtbank heeft overwogen dat het college aannemelijk heeft gemaakt en de stichting ook niet heeft betwist dat een airco-unit essentieel is voor de bedrijfsvoering van [partij] Verder hebben het college en [partij] volgens de rechtbank ter zitting inzichtelijk gemaakt waarom de door de stichting voorgestelde alternatieven voor het plaatsen van een airco-unit niet mogelijk zijn gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college toepassing kunnen geven aan artikel 29.2, onder d, van de planregels.

7.       De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat toepassing kon worden geven aan artikel 29.2, onder d, van de planregels. De stichting voert daarover aan dat het college alleen kan besluiten om van deze bepaling gebruik te maken als daaraan een positief advies van een monumentendeskundige of een installateur ten grondslag is gelegd. In dit geval is daarvan geen sprake, nu de Welstands- en Monumentencommissie op 28 maart 2018 negatief heeft geadviseerd. De stichting wijst er daarnaast op dat andere juweliers in de directe omgeving geen airco-unit aan de gevel hebben geplaatst. Gelet hierop is volgens de stichting niet aannemelijk geworden dat [partij] door haar verhuurder geen andere locatie voor de airco-unit toegewezen zou kunnen krijgen. De stichting wijst erop dat verhuurder eigenaar is van een monument en dus op de hoogte is van wat wel en niet is toegestaan. Ook heeft verhuurder een inpassingsverplichting jegens huurder bovenop de zorgplicht voor het monument. Ter zitting heeft de stichting nog betoogd dat het college de omstandigheid dat de airco-unit niet zichtbaar is vanwege de niet vergunde markiezen niet in de belangenafweging heeft kunnen betrekken.

7.1.    De Afdeling overweegt dat de situatie in artikel 29.2, onder a, van de planregels in dit geval niet aan de orde is. Door de Welstands- en Monumentencommissie is op 28 maart 2018 negatief geadviseerd en een negatief advies heeft volgens deze bepaling tot gevolg dat niet kan worden gebouwd.

Op grond van artikel 29.2, onder d, van de planregels geldt het bepaalde in artikel 29.2, onder a, van de planregels niet als strikte toepassing daarvan zou leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden en bouwwerken. Het college heeft toepassing gegeven aan deze bepaling, omdat de airco-unit van essentieel belang is voor de bedrijfsvoering van [partij] De ramen kunnen namelijk niet worden opengezet vanwege veiligheidsredenen. Volgens het college is er daarnaast geen andere locatie voor de airco-unit aanwezig. De door de stichting voorgestelde alternatieve locaties zijn onderzocht. De verplaatsing van de airco-unit naar het dak is niet mogelijk, omdat in dat geval leidingen naar het dak moeten worden getrokken. Hierbij zal ook tegen bouwkundige belemmeringen worden aangelopen, omdat het gaat om een monument. De airco-unit kan ook niet naar de achterkant van het pand op het perceel worden verplaatst, omdat het platje aan de achterkant niet behoort tot het winkelpand en van de achterkant van het pand niet naar buiten kan worden gegaan. [partij] heeft verder op de zitting van de rechtbank en de Afdeling toegelicht dat hij alleen de begane grond huurt en dat plaatsing van een airco-unit elders op het pand niet mogelijk is.

Gelet daarop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan artikel 29.2, onder d, van de planregels. De stelling dat ten onrechte een positief advies van een monumentendeskundige of een installateur ontbreekt, volgt de Afdeling niet, nu niet uit artikel 29.2, onder d, van de planregels volgt dat een dergelijk advies is vereist. Voor zover de stichting betoogt dat andere juweliers in de directe omgeving geen airco-unit aan de gevel hebben geplaatst en dat rekening had moeten worden gehouden met de omstandigheid dat het in dit geval gaat om een monument, merkt de Afdeling op dat deze omstandigheden niet zien op de vraag of een andere locatie voor de airco-unit daadwerkelijk mogelijk zou zijn. Dat volgens de stichting de airco-unit aan het zicht wordt onttrokken door de niet vergunde markiezen, maakt het voorgaande ook niet anders, nu in de belangenafweging ook andere omstandigheden een rol hebben gespeeld.

Het betoog slaagt niet.

De activiteit "handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten"

8.       Voor zover in de aangevallen uitspraak is overwogen dat de airco-unit volgens het college geen afbreuk doet aan de monumentale waarden van het monument, heeft de stichting ter zitting betoogd dat de omstandigheid dat de airco-unit aan het zicht wordt onttrokken door de markiezen niet in de belangenafweging kon worden betrokken. De markiezen zijn namelijk zonder omgevingsvergunning geplaatst.

8.1.    Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

[…]

f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,

[…]."

Artikel 2.15 luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument."

8.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3365, dient het college bij het verlenen van een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo in het concrete geval de belangen van de aanvrager af te wegen tegen de belangen van het beschermde monument. Daarbij moet rekening worden gehouden met het gebruik dat van het monument wordt gemaakt.

8.3.    De hiervoor onder 7 weergeven motivering is volgens het college ook van toepassing bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo. Daarnaast heeft het college aangegeven dat de airco-unit geen afbreuk doet aan de monumentale gevel van het pand op het perceel en dat de airco-unit niet vastzit aan de gevel van dit pand. [partij] heeft verder op de zitting van de rechtbank toegelicht dat de airco-unit is bevestigd aan gepantserd glas en dat de leidingen van de airco-unit onder het gepantserde glas lopen. Het college wijst er bovendien op dat bij de plaatsing van de airco-unit niet in de stenen van de monumentale gevel van het pand is geboord, zodat de monumentale waarden intact blijven.

Gelet op deze toelichting van het college is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning ten behoeve van de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo te verlenen. De omstandigheid dat volgens de stichting de airco-unit aan het zicht wordt onttrokken door de niet vergunde markiezen, maakt het voorgaande niet anders, nu in de belangenafweging ook andere omstandigheden een rol hebben gespeeld.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022

270-926