Uitspraak 202001365/2/R3


Volledige tekst

202001365/2/R3.
Datum uitspraak: 9 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Gouda,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Gouda,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Gouda,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 12 mei 2021 heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 11 december 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Turfmarkt 60 Gouda" te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 17 november 2021 heeft de raad het besluit van 11 december 2019 van een aanvullende motivering voorzien.

[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het bestemmingsplan en de tussenuitspraak

1.       Op het perceel Turfmarkt 60 te Gouda stond op een binnenterrein achter de gebouwen aan de Turfmarkt een kerk. Deze kerk is sinds 2006 niet langer als zodanig in gebruik en is in 2018 gesloopt. Het bestemmingsplan "Turfmarkt 60 Gouda" maakt, net zoals het voorheen geldende bestemmingsplan "Binnenstad West", bebouwing op het binnenterrein mogelijk, zij het dat het bouwvlak is verschoven ten opzichte van het bouwvlak in het voorheen geldende plan. Daarnaast is in het in deze procedure aan de orde zijnde bestemmingsplan aan een deel van de gronden in het plangebied de gebiedsaanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" toegekend.

2.       Onder 12.3 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad zijn standpunt inzake de aan te houden afstand van 3 m tussen het bouwvlak en de grens van het perceel van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] onvoldoende heeft gemotiveerd.

Onder 15.3 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad niet heeft onderzocht of toepassing van de in artikel 11.1 van de regels van het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid mogelijk is zonder dat het woon- en leefklimaat van omwonenden op onevenredige manier wordt aangetast.

In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen de in de overweging 12.3 en 15.3 van deze uitspraak geconstateerde gebreken te herstellen.

De aanvullende motivering van 17 november 2021

3.       De raad heeft in zijn brief van 17 november 2021, onder verwijzing naar de (ongedateerde) notitie 'Stedenbouwkundige onderbouwing afstand bouwvlak en perceelsgrens Turfmarkt 60', gemotiveerd waarom tussen het perceel van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en het voorziene bouwvlak een afstand van 3 m is aangehouden.

4.       In die brief heeft de raad zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid die is neergelegd in artikel 11.1 van de planregels in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hij verwijst daarbij naar de onderzoeken die de Omgevingsdienst Midden-Holland (hierna: de ODMH) heeft verricht naar de geluidsbelasting, de luchtkwaliteit en de bodemverontreiniging, naar de notitie "Bestemmingsplan Turfmarkt 60, aanvulling toelichting vanwege tussenuitspraak RvS 12 mei 2021" van de ODMH van 12 november 2021, waarin de ODMH heeft gemotiveerd dat de door haar onderzochte aspecten geen belemmering opleveren voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan, en naar een onderzoek van Wissing B.V. naar de bezonning op onder meer het, naast het perceel Turfmarkt 60, gelegen perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B].

Beoordeling van de zienswijze van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]

5.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben in hun zienswijze aangegeven dat zij zich kunnen vinden in de door de raad gegeven motivering waarom ter plaatse van hun perceel, gelegen ten zuidwesten van het bouwvlak geen 5 m, maar 3 m tot het bouwvlak is aangehouden. De Afdeling is gelet hierop van oordeel dat de raad het in onder 12.3 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld.

6.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] komen in hun zienswijze op tegen de in het bestemmingsplan opgenomen afstand tussen het bouwvlak en de daar ten westen van gelegen percelen.

6.1.    Hiermee hebben zij hun beroepsgronden na de tussenuitspraak uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden die zij al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen brengen. Dit is gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen, in het licht van de goede procesorde, niet aanvaardbaar. De Afdeling laat wat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in dit verband aanvoeren, dan ook buiten bespreking.

7.       Voor zover [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] de Afdeling vragen om te bepalen dat in de vervolgprocedures het participatiebeleid uit de nog niet in werking getreden Omgevingswet van overeenkomstige toepassing te verklaren, overweegt de Afdeling dat deze wet, zoals [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zelf ook aangeven, nog niet in werking is getreden. De Afdeling kan de raad daarom al niet opdragen toepassing te geven aan het daarin opgenomen participatiebeleid.

Beoordeling van de zienswijze van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]

8.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de raad zijn standpunt dat het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan niet leidt tot een onacceptabel woon- en leefklimaat niet heeft onderbouwd.

Zij voeren in dit verband ten eerste aan dat uit de door de raad uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er bij hun woning sprake zal zijn van een overschrijding van de geluidsnormen en van een verminderde zonlichtinval, maar dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom dit niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- een leefklimaat.

Zij voeren verder aan dat de raad nog steeds geen onderzoek heeft verricht naar de andere hinder die zij verwachten, zoals licht- en parkeerhinder en de aantasting van hun privacy en uitzicht.

8.1.    Het bestemmingsplan bevat in artikel 11.1 een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt dat de bestemming "Tuin-Erf", die is toegekend aan de gronden die zijn gelegen naast het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wordt gewijzigd in de bestemming "Gemengd". Deze bestemming maakt bebouwing mogelijk, die op de begane grond onder meer kan worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als Bijlage 1 is opgenomen bij de planregels, kantoren, diverse publieksgerichte functies en wonen.

Geluid

8.2.    De ODMH heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek geluid wijzigingsgebied Turfmarkt 60 in Gouda" van 31 augustus 2021. Daarin staat dat de geluidsbelasting is onderzocht en beoordeeld volgens de systematiek van de VNG-publicatie 'Handreiking bedrijven en milieuzonering' uit 2009. In het onderzoek is uitgegaan van geluid van activiteiten die op grond van het bestemmingsplan maximaal mogelijk zijn, een zogeheten 'worst case benadering'. In dat rapport is, voor zover van belang, geconcludeerd dat het langtijdgemiddelde geluidniveau ter plaatse van het perceel [locatie 2] ten hoogste 53 dB(A) bedraagt en daarmee de richtwaarde van 50 dB(A) uit de VNG-publicatie met ten hoogste 3 dB overschrijdt. De overschrijding blijft evenwel binnen de richtwaarde van 55 dB(A), de waarde die de VNG-publicatie als zijnde maximaal aanraadt. Over het maximale geluidniveau staat in het rapport dat ter plaatse van het perceel [locatie 2] pieken kunnen optreden tot 67 dB(A). In de avond- en nachtperiode wordt de richtwaarde voor een gemengd gebied van 60 dB(A) met 2 onderscheidenlijk 7 dB overschreden. In het rapport staat dat, gezien de activiteiten die behoren bij bedrijven tot en met categorie 2, wordt verwacht dat in de avond- en nachtperiode niet tot zeer beperkt werkzaamheden worden uitgevoerd waarbij hoge piekniveaus optreden.

De raad heeft zich, onder verwijzing naar het akoestisch rapport en de notitie van ODMH van 12 november 2021, op het standpunt gesteld dat de overschrijding van het langtijdgemiddelde geluidniveau en het maximaal geluidniveau niet onaanvaardbaar is. Hij acht daarbij van belang dat in het onderzoek is uitgegaan van het 'slechts denkbare geval', dat er sprake is van een langtijdgemiddelde geluidniveau dat maar iets hoger ligt dan wenselijk is volgens de richtwaarde in de VNG-publicatie en dat de overschrijding van de piekgeluiden in de nachtperiode hoe dan ook in strijd is met regels in het bestemmingsplan die eisen stellen aan beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten. De raad wijst er verder op dat, gelet op het advies van de ODMH in het rapport van 31 augustus 2021, bij de ontwikkeling van het perceel een akoestisch onderzoek zal worden verlangd. Concluderend stelt de raad zich in de brief van 17 november 2021 op het standpunt dat de overschrijding van de richtwaarden uit de VNG-publicatie niet zodanig is dat om die reden de wijzigingsbevoegdheid niet in het bestemmingsplan kon worden opgenomen.

8.3.    De raad heeft dus erkend dat de met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakte bedrijvigheid in de nieuw te bouwen gebouwen kan leiden tot geluidshinder voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]. Hij heeft zich echter, en anders dan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aanvoeren, gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de geconstateerde overschrijding in dit geval niet leidt tot een zodanig onaanvaardbaar woon- en leefklimaat dat de wijzigingsbevoegdheid niet kon worden opgenomen. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben niet aangevoerd waarom de raad zich niet in redelijkheid op het dit standpunt heeft kunnen stellen.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

Bezonning

8.4.    Wissing B.V. heeft onderzoek gedaan naar de effecten van de mogelijke bebouwing op de bezonning op het perceel [locatie 2]. De resultaten zijn neergelegd in het rapport "Turfmarktkerk Gouda-Bezonningsstudie" van 28 september 2021. Volgens het rapport zijn de effecten van bebouwing op de gronden waaraan de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" het meest zichtbaar voor het perceel [locatie 1]. De bebouwing op het perceel [locatie 2] is dieper en ligt gunstiger ten opzichte van de zon, zodat de gevolgen daar kleiner zijn. Er zijn wel gevolgen voor de zijgevel, met name in de ochtend.

De raad heeft zich onder verwijzing naar het rapport van Wissing op het standpunt gesteld dat de met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakte bebouwing wel gevolgen heeft voor de bezonning op de zijgevel van het pand van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], maar dat deze gevolgen niet onaanvaardbaar zijn. De raad heeft daarbij betrokken dat het hier gaat om een locatie in de binnenstad waar deels al schaduwwerking van de aanwezige bebouwing uitgaat.

8.5.    De raad heeft erkend dat de met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakte bebouwing ook gevolgen heeft voor de zonlichttoetreding in de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]. Hij heeft zich evenwel, en anders dan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aanvoeren, ook ten aanzien van dit punt gemotiveerd op het standpunt gesteld dat deze gevolgen niet zodanig zijn dat om die reden de wijzigingsbevoegdheid niet in het bestemmingsplan kon worden opgenomen. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben niet aangevoerd waarom de raad zich niet in redelijkheid op het dit standpunt heeft kunnen stellen.

Het betoog slaagt daarom ook in zoverre niet.

Overige hinder

8.6.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben in hun beroepschrift uitdrukkelijk aangevoerd dat bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan geen inzicht is gegeven in de mogelijke hinder die de bebouwing met zich kan meebrengen. Zij hebben daarbij, naast de verwachte schaduwhinder, expliciet gewezen op licht- en parkeerhinder en een aantasting van hun privacy en uitzicht. De Afdeling heeft daarop overwogen dat niet is gebleken dat de raad heeft onderzocht of toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk is zonder dat het woon- en leefklimaat van omwonenden op onevenredige manier wordt aangetast.

De raad is in zijn brief van 17 november 2021 en de daarbij behorende stukken weliswaar ingegaan op de mogelijke gevolgen van de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor onder meer de geluidsbelasting en schaduw, maar niet op de overige hinder die [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen te verwachten van de daarmee mogelijk te maken ontwikkeling.

De Afdeling is daarom van oordeel dat de raad in zijn brief het onder 15.3 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld.

Het betoog slaagt.

Conclusie

9.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen het besluit van 11 december 2019 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten, behoudens, gelet op wat hiervoor onder 8.6 is overwogen, voor zover dat besluit betrekking heeft op de in artikel 11.1 van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid en de daarbij behorende gebiedsaanduiding "wetgevingzone-wijzigingsgebied" op de verbeelding.

10.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening draagt de Afdeling de raad op het hierna nader aangeduide onderdeel, voor zover het betreft de in artikel 11.1 van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid en de daarbij behorende gebiedsaanduiding "wetgevingzone-wijzigingsgebied" op de verbeelding, binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl

11.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Gouda van 11 december 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Turfmarkt 60 Gouda";

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, behoudens voor zover dat betrekking heeft op de in artikel 11.1 van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid en de daarbij behorende gebiedsaanduiding "wetgevingzone-wijzigingsgebied" op de verbeelding;

IV.      draagt de raad van de gemeente Gouda op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkplannen.nl;

V.       veroordeelt de raad van de gemeente Gouda tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.897,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.      gelast dat de raad van de gemeente Gouda aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a.       € 178,00 aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b.       € 178,00 aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022

473