Uitspraak 202107528/2/R3


Volledige tekst

202107528/2/R3.
Datum uitspraak: 1 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

1.       [verzoeker sub 1] en anderen, wonend te Azelo, gemeente Hof van Twente,

2.       Stichting Omgevingsrecht, gevestigd te Almelo, en anderen,

3.       Stichting Leefbaar Buitengebied, gevestigd te Geerdijk, gemeente Twenterand, en anderen,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Hof van Twente,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2020" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen, Stichting Omgevingsrecht en anderen en Stichting Leefbaar Buitengebied en anderen, beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, hebben [verzoeker sub 1] en anderen, Stichting Omgevingsrecht en anderen en Stichting Leefbaar Buitengebied en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 januari 2022, waar Stichting Omgevingsrecht en anderen en Stichting Leefbaar Buitengebied en anderen, beide vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en de raad, vertegenwoordigd door ing. E. Beernink en M. Nieboer, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.       Het wettelijk kader dat betrekking heeft op deze zaak is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Ontvankelijkheid

2.       [persoon A] heeft een verzoekschrift ingediend. In dat verzoekschrift is vermeld dat hij optreedt namens [verzoeker sub 1] en anderen. [persoon A] heeft daarbij geen toereikende machtiging overgelegd.

2.1.    [persoon A] is voor het door hem ingediende verzoek, naar hij stelt handelend namens [verzoeker sub 1] en anderen, griffierecht verschuldigd. Dit volgt uit artikel 8:82, eerste lid, van de Awb. Gelet op artikel 8:41, zesde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:82, derde lid, van de Awb wordt een verzoek in beginsel niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet tijdig heeft plaatsgevonden.

Daarnaast dient een schriftelijke machtiging te worden overgelegd. Dit volgt uit artikel 6:5, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:81, vierde lid en artikel 8:24, eerste en tweede lid, van de Awb. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het verzoek, kan het verzoek ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

2.2.    Bij brief van 13 december 2021 is [persoon A] verzocht om het griffierecht te voldoen en om de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen en daartoe een schriftelijke machtiging toe te zenden. [persoon A] is tot en met 27 december 2021 hiertoe in de gelegenheid gesteld. Hierbij is vermeld dat als van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. Bij brief van 11 januari 2022 is [persoon A] opnieuw verzocht het griffierecht te voldoen en is daartoe tot en met 17 januari 2022 in de gelegenheid gesteld.

2.3.    [persoon A] heeft op deze brieven niet gereageerd. Het verschuldigde griffierecht is niet tijdig voldaan. Daarnaast is de gestelde vertegenwoordiging niet binnen de termijn aangetoond. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [persoon A] in verzuim is geweest.

De conclusie is dat het verzoek dat is ingediend door [persoon A], naar hij stelt handelend namens [verzoeker sub 1] en anderen, niet-ontvankelijk is.

De verzoeken van de stichtingen en anderen

3.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

4.       Het plan voorziet in een bundeling van initiatieven op perceelsniveau en ambtshalve wijzigingen. Zo is met het plan onder meer de omschrijving van het begrip "bedrijfswoning" aangepast en is voor meerdere bestemmingen een mogelijkheid voor een windmolen opgenomen.

4.1.    Stichting Omgevingsrecht en anderen en Stichting Leefbaar Buitengebied en anderen kunnen zich niet met dit plan verenigen. In het bijzonder leiden de mogelijkheden voor bedrijfswoningen en windmolens in het buitengebied volgens hen tot een onaanvaardbare aantasting van onder meer het milieu, de natuur en het landschap.

Verdrag van Aarhus

5.       Stichting Omgevingsrecht en anderen en Stichting Leefbaar Buitengebied en anderen betogen dat het plan in strijd met het Verdrag van Aarhus tot stand is gekomen. Zo is volgens hen het publiek niet goed geïnformeerd en heeft er geen hoorzitting plaatsgevonden. Ter zitting hebben Stichting Omgevingsrecht en anderen en Stichting Leefbaar Buitengebied en anderen er in dit verband op gewezen dat in de kennisgeving van het ontwerpbesluit ten onrechte niet is vermeld dat met het plan volgens hen duizenden windmolens in het buitengebied worden mogelijk gemaakt.

5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de nationale regelgeving zoals neergelegd in onder meer de Wet ruimtelijke ordening en de Awb op basis waarvan een ieder zienswijzen naar voren kan brengen over het ontwerpplan, geen correcte implementatie van het verdrag vormt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2821). De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot een oordeel over de vraag of het besluit is voorbereid in overeenstemming met de nationale regelgeving.

5.2.    Het besluit van 5 oktober 2021 is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit ter inzage. Ingevolge artikel 3:12 van de Awb geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerp, waarbij volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke weergave van de inhoud.

5.3.    Het ontwerpplan heeft ter inzage gelegen van 1 april 2021 tot en met 12 mei 2021. De kennisgeving van de terinzagelegging is gepubliceerd in de Staatscourant en in het Gemeenteblad van Hof van Twente. Eenieder heeft de mogelijkheid gekregen om, mondeling of schriftelijk, zienswijzen naar voren te brengen over het ontwerpplan. In zoverre is voldaan aan de wettelijke vereisten.

5.4.    Over het betoog over de weergave van de inhoud van het ontwerpbesluit in de kennisgeving, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In de kennisgeving is over de inhoud van het ontwerpplan het volgende vermeld:

"De gemeente Hof van Twente wil haar inwoners zoveel mogelijk ondersteunen bij de ontwikkeling van initiatieven en ideeën. Eén van de manieren waarop zij dat wil doen is de mogelijkheid bieden om deel te nemen aan een zogenaamd ‘Veegplan’ voor het buitengebied. Kleinschalige plannen die niet passen in het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied kunnen in dit Veegplan worden meegenomen. Door meerdere initiatieven bij elkaar te ‘vegen’ kan daarvoor één bestemmingsplanprocedure worden doorlopen.

In het Veegplan 2020 zijn 114 initiatieven meegenomen. Hiervan zijn er 35 particulier aangemeld. De overige initiatieven worden ambtelijk meegenomen. Daarnaast zijn er een aantal omissies in de regels van het geldende bestemmingsplan hersteld."

Vervolgens is in de kennisgeving per initiatief de ontwikkeling weergegeven. In de kennisgeving is niet vermeld dat het plan ook voorziet in een mogelijkheid om windmolens te realiseren bij een groot aantal bestemmingen.

5.5.    Nu in de kennisgeving van het ontwerpbesluit wel voor alle initiatieven de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling is weergegeven maar niet is vermeld dat het plan daarnaast ook voorziet in de mogelijkheid om bij een groot aantal bestemmingen windmolens te realiseren, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden uitgesloten dat anderen dan Stichting Omgevingsrecht en anderen en Stichting Leefbaar Buitengebied en anderen door deze publicatie op het verkeerde been zijn gezet. Het kan daardoor niet worden uitgesloten dat anderen geen aanleiding hebben gezien om een zienswijzen over het ontwerpplan naar voren te brengen en in zoverre in hun belangen zijn geschaad. Het plan is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter vastgesteld in strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb.

Bedrijfswoningen

6.       Stichting Omgevingsrecht en anderen en Stichting Leefbaar Buitengebied en anderen betogen dat de in het plan opgenomen omschrijving van het begrip "bedrijfswoning" niet volstaat, omdat er met deze omschrijving geen planologische belemmering is om bedrijfswoningen op te richten. Als gevolg hiervan maakt het plan volgens hen honderden bedrijfswoningen mogelijk in het buitengebied, wat leidt tot aantasting van onder meer het milieu, de natuur en het landschap.

6.1.    Artikel 1.25 van de planregels luidt:

"Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die hoort bij en waarvan (een lid van) het huishouden functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein."

6.2.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij het vereiste dat een bedrijfswoning noodzakelijk moet zijn, zoals verzoekers wensen, vanwege de technologische ontwikkelingen een te hoge drempel vindt. De raad heeft in het plan daarom ervoor gekozen dat sprake moet zijn van een functionele binding. Dit komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat op grond van de planregels nieuwe bedrijfswoningen bij recht alleen zijn toegestaan als daarvoor een specifieke aanduiding is opgenomen, en een dergelijke aanduiding slechts aan een beperkt aantal percelen is toegekend. De voorzieningenrechter volgt verzoekers dan ook niet in hun betoog dat met het plan zonder meer bedrijfswoningen zijn toegestaan als gevolg waarvan er honderden bedrijfswoningen kunnen worden opgericht. Omdat de voorzieningenrechter verder niet is gebleken van belangen die desondanks schorsing van deze mogelijkheid voor bedrijfswoningen rechtvaardigen, bestaat in zoverre geen aanleiding om hiervoor hangende de beroepsprocedure een voorziening te treffen.

Conclusie

7.       Gelet op wat hiervoor is overwogen onder 5.5 ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek van Stichting Omgevingsrecht en anderen en Stichting Leefbaar Buitengebied en anderen in te willigen voor zover het betreft de planologische mogelijkheid voor windmolens. Dit betekent dat totdat er uitspraak is gedaan in de bodemprocedure op grond van dit plan windmolens niet bij recht zijn toegestaan. De voorzieningenrechter zal daartoe de hierna te melden voorlopige voorziening treffen.

8.       De raad moet de proceskosten van Stichting Omgevingsrecht en anderen en Stichting Leefbaar Buitengebied en anderen vergoeden. Daarbij ziet de voorzieningenrechter aanleiding hun verzoeken te behandelen als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat Stichting Omgevingsrecht en anderen en Stichting Leefbaar Buitengebied en anderen ter zitting van 18 januari 2022 zijn vertegenwoordigd door dezelfde gemachtigde en dat de door deze gemachtigde namens hen ingediende verzoekschriften nagenoeg identiek zijn. Gelet hierop worden de verzoeken, voor de vergoeding van proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als één zaak beschouwd.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het verzoek van  [verzoeker sub 1] en anderen niet-ontvankelijk;

II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Hof van Twente van 5 oktober 2021, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2020" is vastgesteld, voor zover het betreft de volgende planregels:

- artikel 3.1, onder j,

- artikel 4.1, onder h,

- artikel 5.1, onder i,

- artikel 6.1, onder h,

- artikel 7.1, voor zover het betreft de zinsnede "waaronder windmolens ten behoeve van de energiebehoefte van het bedrijf",

- artikel 10.1, onder e,

- artikel 11.1, onder c,

- artikel 12.1, onder e,

- artikel 13.1, onder h,

- artikel 17.1, onder c,

- artikel 18.1, onder l,

- artikel 19.1, onder k;

III.      veroordeelt de raad van de gemeente Hof van Twente tot vergoeding van bij Stichting Omgevingsrecht en anderen en Stichting Leefbaar Buitengebied en anderen met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.      gelast dat de raad van de gemeente Hof van Twente aan de hierna vermelde verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a.       € 360,00 aan Stichting Omgevingsrecht en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, en

b.       € 360,00 aan Stichting Leefbaar Buitengebied en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2022

896

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:11, eerste lid

Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage, met uitzondering van stukken waarvoor bij wettelijk voorschrift mededeling op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze is voorgeschreven.

Artikel 3:12

1. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in het in artikel 12 van de Bekendmakingswet voor het bestuursorgaan aangewezen publicatieblad op de in dat artikel bepaalde wijze kennis van het ontwerp.

2. In de kennisgeving wordt vermeld:

a. wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;

b. op welke wijze dit kan geschieden;

c. indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede lid: de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.

Artikel 6:5, eerste lid

1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;

d. de gronden van het bezwaar of beroep

Artikel 6:6

Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:

a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of

b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,

mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Artikel 8:24, eerste en tweede lid

1. Partijen kunnen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

2. De bestuursrechter kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.

Artikel 8:41, zesde lid

(…)

6. Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Artikel 8:81, vierde lid

(…)

4. De artikelen 6:4, derde lid, 6:5, 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:19 en 6:21 zijn van overeenkomstige toepassing. De indiener van het verzoekschrift die bezwaar heeft gemaakt dan wel beroep heeft ingesteld, legt daarbij een afschrift van het bezwaar- of beroepschrift over.

Artikel 8:82, eerste en derde lid

1. Van de verzoeker wordt door de griffier een griffierecht geheven.

(…)

3. Artikel 8:41, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor de bijschrijving of storting van het griffierecht twee weken bedraagt. De voorzieningenrechter kan een kortere termijn stellen.