Uitspraak 202107298/2/R1


Volledige tekst

202107298/2/R1.
Datum uitspraak: 31 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Domburg, gemeente Veere,

verzoekers,

en

1.       de raad van de gemeente Veere,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Veere,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2017 heeft de raad de coördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing verklaard op de voorbereiding en bekendmaking van het bestemmingsplan en de voor de uitvoering benodigde vergunningen ten behoeve van nieuwbouw en uitbreiding van hotel/restaurant The Wigwam in Domburg.

Bij besluit van 30 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Domburg-Herontwikkeling Herenstraat" vastgesteld.

Bij besluit van 14 oktober 2021 heeft het college aan The Wigwam Tussenholding B.V. omgevingsvergunning verleend voor de bouw en het brandveilig gebruiken van hotel The Wigwam.

Tegen deze besluiten hebben onder meer [verzoekers] beroep ingesteld.

[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

The Wigwam Tussenholding B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[verzoekers] en The Wigwam Tussenholding B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 januari 2022, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door A.H. van Leeuwen, rechtsbijstandverlener te Veere, en de raad en het college, vertegenwoordigd door S.M. den Haan, zijn verschenen. Voorts is ter zitting The Wigwam Tussenholding B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B] en bijgestaan door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, en [partij A], als partij gehoord. Ook zijn [partij B] en [partij C] (hierna samen en in enkelvoud: [partij B]) ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van hotel The Wigwam gelegen aan de Herenstraat 12 in Domburg mogelijk. Het huidige hotel wordt gesloopt en daarvoor in de plaats komt er een groter hotel met een ondergrondse parkeergarage. Aan de gronden van het hotel, in het zuidoostelijke deel van het plangebied, is de bestemming "Horeca" toegekend. Aan de gronden in het noordwestelijke deel van het plangebied is de bestemming "Tuin" toegekend, met daarop drie bouwvlakken die de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie-2" hebben gekregen die zijn bestemd voor recreatiewoningen. Deze gronden zijn in eigendom van [partij B]. Daarnaast is door het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en het brandveilig gebruiken van hotel The Wigwam.

3.       Verzoekers wonen op het perceel [locatie] direct ten oosten van het plangebied. Hun perceel grenst gedeeltelijk aan het perceel waar het bestemmingsplan een ondergrondse parkeergarage mogelijk maakt. Verzoekers hebben op dit aangrenzende stuk van hun perceel een schuur staan. Ook grenst hun perceel gedeeltelijk aan een perceel waar op grond van het bestemmingsplan het realiseren van een recreatiewoning mogelijk is.

4.       Met het verzoek om het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning te schorsen totdat er uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, beogen verzoekers te voorkomen dat er onomkeerbare gevolgen ontstaan. Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat ten behoeve van het verzoek om een voorlopige voorziening de meeste prioriteit ligt bij de volgende onderwerpen. Zij vrezen dat het realiseren van de ondergrondse parkeergarage tot schade aan hun schuur zal leiden en zij stellen dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is, omdat er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering. Dit omdat hun perceel nodig is voor het realiseren van de ondergrondse parkeergarage en zij hier geen toestemming voor verlenen. Ook vrezen zij dat [partij B] op de gronden met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie-2" vergunningsvrije bouwmogelijkheden gaat benutten, waarvan onduidelijk is wat de juridische status van gerealiseerde vergunningsvrije bouwwerken zal zijn in geval van een eventuele latere vernietiging van het bestemmingsplan in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter zal de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening gelet op dat standpunt van verzoekers dan ook toespitsen op deze onderwerpen.

Spoedeisend belang

5.       De voorzieningenrechter kan, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

5.1.    The Wigwam Tussenholding B.V. heeft te kennen gegeven dat zij binnen afzienbare termijn, in elk geval voordat de Afdeling naar verwachting in de bodemprocedure uitspraak zal doen, wil beginnen met het uitvoeren van het vergunde bouwplan.

[partij B] heeft aangegeven met de bouw van de recreatiewoningen te willen beginnen als de ondergrondse parkeergarage voor het hotel is voltooid. Dat is naar verwachting 1 september 2022, maar [partij B] heeft ter zitting desgevraagd niet uitgesloten gebruik te willen maken van vergunningvrije bouwmogelijkheden in samenhang ook met de in het bestemmingsplan aan het perceel toegekende recreatiebestemming, maar alleen als hij de door hem gewenste recreatiewoningen onverhoopt om wat voor reden dan ook niet zou kunnen realiseren. De voorzieningenrechter vat deze verklaring van [partij B] zo op dat hij dus niet van plan is vergunningvrije bouwwerken te realiseren, maar niet uitsluit dat hij van vergunningvrije bouwmogelijkheden gebruik zal maken om in ieder geval iets te hebben in het geval de voor de bouw van de recreatiewoningen op het perceel benodigde omgevingsvergunningen niet onherroepelijk mochten worden.

Deze omstandigheden maken volgens de voorzieningenrechter dat met het verzoek een spoedeisend belang is gemoeid.

De beoordeling van het verzoek

Privaatrechtelijke belemmering

6.       Verzoekers betogen dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure geen stand zal houden, omdat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is. Daartoe voeren zij aan dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Voor de bouw van de ondergrondse parkeergarage moet er een bouwput worden gerealiseerd. Gezien de beperkte afstand van de bouwput tot hun schuur dient er een Cutter Soil Mix-wand (hierna: CSM-wand) te worden gemaakt als grond- en waterkerende constructie. Echter zijn hierover kanttekeningen gemaakt in het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende rapport "Damwandadvies" van Koops & Romeijn grondmechanica van 13 maart 2018. Onder verwijzing naar dit rapport stellen zij dat de berekende maximale uitbuiging van de damwand circa 47 mm bedraagt. Gezien de zeer geringe afstand van de schuur tot de bouwput zal een dergelijke uitbuiging van de damwand naar alle waarschijnlijkheid leiden tot zettingen van en schade aan hun schuur. Om het risico op schade aan de schuur te verkleinen, zouden onder meer een aantal voorgespannen groutankers moeten worden toegepast. Deze groutankers zouden onder het perceel van [verzoekers] moeten worden aangebracht en hier geven zij geen toestemming voor. Ook het alternatief om schade te beperken door het aanbrengen van consolepalen die onder de schuur worden gedraaid en op spanning worden gezet, is niet mogelijk. Dit omdat zij ook hier geen toestemming voor verlenen. Ook wijzen verzoekers naar door hun overgelegde stuken van ir. J. Jorritsma van 24 december 2021 en 7 januari 2022, op grond waarvan zij stellen dat er door het realiseren van de bouwpunt onomkeerbare gevolgen kunnen ontstaan in de vorm van schade als genoemde maatregelen niet worden genomen. Aangezien verzoekers geen toestemming geven om maatregelen te treffen op hun perceel, kan de ondergrondse parkeergarage niet worden gerealiseerd. Dit betekent dat er een evidente privaatrechtelijke belemmering aan het bouwplan in de weg staat en het bestemmingsplan daarom niet uitvoerbaar is. Dit betekent volgens verzoekers ook dat de aanvraag om de omgevingsvergunning niet in behandeling mocht worden genomen, omdat The Wigwam Tussenholding B.V. gelet op deze evidente privaatrechtelijke belemmering, geen belanghebbende is. Gelet hierop zullen het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning in de bodemprocedure geen stand houden, aldus verzoekers.

6.1.    The Wigwam Tussenholding B.V. heeft toegelicht dat de CSM-wand aangebracht kan worden zonder direct of indirect gebruik van het perceel van verzoekers, omdat het bouwplan is aangepast en extra afstand tot de perceelgrens in acht is genomen. Ook wijst zij op de brief van een advocaat van verzoekers van 2 april 2021 en de reactie daarop van haar advocaat van 14 april 2021, waarin is aangegeven dat The Wigwam Tussenholding B.V. voor het realiseren van het bouwplan het perceel van verzoekers op geen enkele wijze nodig heeft. In aanvulling daarop heeft The Wigwam Tussenholding B.V. een notitie van 6 januari 2022 van Bodembouw B.V. overgelegd, waarin dit wordt bevestigd. De inhoud van deze notitie is op zitting toegelicht door de opsteller daarvan, [partij A]. [partij A] heeft uitgelegd dat de bouwput wordt gerealiseerd op een manier waarbij het perceel van verzoekers niet nodig is.

6.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding is indien deze een evident karakter heeft. De voorzieningenrechter wijst bij wijze van voorbeeld op de uitspraken van de Afdeling van 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1099, en 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2034. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.

Onder verwijzing naar de uitspraken van 17 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0377, en 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1628, overweegt de voorzieningenrechter voorts dat een privaatrechtelijke belemmering pas evident is als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat een ontwikkeling voorzien is op grond die in eigendom aan een ander toebehoort en die ander daarin niet berust en niet hoeft te berusten.

6.3.    De voorzieningenrechter stelt vast dat er tussen partijen discussie bestaat over het antwoord op de vraag of het perceel van verzoekers nodig is om de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte parkeergarage te realiseren, zonder dat er schade ontstaat aan de schuur. Gelet op wat door partijen over en weer is aangevoerd, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheden waarin het vastgestelde bestemmingsplan voorziet een evidente privaatrechtelijke belemmering oplevert, waarvan op voorhand in redelijkheid moet worden aangenomen dat die in de weg staat aan de verwezenlijking van het plan binnen de planperiode. Voor zover er al sprake is van een privaatrechtelijke belemmering, is deze gelet op de uitvoerige discussie tussen de deskundigen van partijen niet evident. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure geen stand zal houden.

Evenmin volgt de voorzieningenrechter [verzoekers] in het betoog dat de omgevingsvergunning in de bodemprocedure geen stand zal houden, omdat de aanvraag daarvoor niet in behandeling had mogen worden genomen. Bij de beoordeling van de belanghebbendheid geldt de hoofdregel dat degene die een aanvraag om een vergunning indient in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing daarop. Dit kan anders zijn als de aanvraag betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft. Als dan aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt omdat de rechthebbende hiervoor geen toestemming wil geven en er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit te verwezenlijken tegen de wens van de rechthebbende in (bijvoorbeeld via onteigening of het opleggen van een gedoogplicht), dan is de aanvrager geen belanghebbende. In dat geval is geen sprake van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2002, over het bouwen van een bouwwerk, de uitspraak van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3048, over het vellen van een houtopstand, de uitspraak van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:198, over een vergunning als bedoeld in de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de uitspraak van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:846, over een activiteit waarvoor een watervergunning nodig is. In aanmerking genomen dat het bouwplan niet is voorzien op gronden die in eigendom zijn van verzoekers en dat The Wigwam Tussenholding B.V. de stelling van verzoekers dat hun perceel nodig is om maatregelen te treffen ter voorkoming van schade aan hun schuur gemotiveerd heeft weersproken, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de privaatrechtelijke toestemming van verzoekers nodig is om het bouwplan te verwezenlijken. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat op voorhand duidelijk is dat het bouwplan niet kan worden uitgevoerd. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat The Wigwam Tussenholding B.V. geen belanghebbende is bij een beslissing op de aanvraag om vergunningverlening. De aanvraag om vergunning te verlenen is dan ook terecht in behandeling genomen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning in de bodemprocedure geen stand zal houden.

Bouwwerken voor recreatief nachtverblijf

7.       Verzoekers stellen dat het bestemmingsplan zal leiden tot onomkeerbare gevolgen, omdat de ingevolge het bestemmingsplan aan de gronden van [partij B] toegekende bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie-2" het mogelijk maakt vergunningvrij bouwwerken te realiseren ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Zij wijzen hierbij op artikel 4 van de planregels en artikel 3, aanhef en onderdeel 2 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Onder verwijzing naar ov. 5.2 van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 15 december 2021 in zaak nr. 202105093/3/R1, waarin is verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 22 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3947, stellen zij dat onduidelijk is wat de juridische status zal zijn van al gebouwde recreatiewoningen bij een eventuele latere vernietiging van het plan in de bodemprocedure.

7.1.    Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in samenhang met artikel 2.3, eerste lid, van het Bor en artikel 3, aanhef en onderdeel 2 van Bijlage II van het Bor, is de bouw van een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf onder de daar vermelde voorwaarden vergunningvrij toegestaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat artikel 4 van de planregels daar niet aan in de weg. Dit betekent dat bij afwijzing van het verzoek, waardoor het bestemmingsplan in werking treedt, op grond van artikel 3, aanhef en onderdeel 2 van Bijlage II van het Bor het vergunningvrij bouwen van een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf is toegestaan. De vraag of de (omgevings)vergunningplicht voor deze bouwwerken herleeft en of deze bouwwerken in verband met het dan niet voor handen zijn van een omgevingsvergunning zouden moeten worden verwijderd in geval het bestemmingsplan in de bodemprocedure zou worden vernietigd, leent zich niet voor een beantwoording in deze procedure.

Gelet op de betrokken belangen, waarbij enerzijds [verzoekers] belang hebben bij het voorkomen dat er bouwwerken voor recreatief nachtverblijf worden gerealiseerd voordat de Afdeling uitspraak doet in de bodemprocedure en anderzijds het belang van [partij B] bij het kunnen starten met het traject voor de vergunningplichtige recreatiewoningen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. De voorlopige voorziening heeft tot gevolg dat bouwwerken voor recreatief nachtverblijf in strijd zijn met het bestemmingsplan totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Indien [partij B] dergelijke bouwwerken desalniettemin wenst te realiseren, heeft hij hiervoor een omgevingsvergunning nodig waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De voorlopige voorziening doet niet af aan de mogelijkheid om vergunningplichtige recreatiewoningen op te richten.

Conclusie

8.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

9.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Domburg-Herontwikkeling Herenstraat" als volgt komt te luiden: "verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen, waartoe niet worden gerekend: bouwwerken, die alleen worden aangewend ten behoeve van recreatief nachtverblijf;";

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Veere tot vergoeding van de bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Veere aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022

855