Uitspraak 202105473/1/R1


Volledige tekst

202105473/1/R1.
Datum uitspraak: 2 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Schipluiden, gemeente Midden-Delfland,

en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2021 heeft het college besloten tot het aanwijzen van afvalinzamellocaties voor het dorp Schipluiden.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2021, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door P.A. van den Heuvel en C.N. van Bergen Henegouw, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] woont op het adres [locatie] te Schipluiden. Bij het bestreden besluit zijn onder meer de locaties met de nummers HN-2 en HP-1 aangewezen voor het plaatsen van rolcontainers. De locatie met het nummer HN-2 ligt nabij het adres Otto van Zevenderstraat 2. De locatie met het nummer HP-1 ligt aan de Agnes Croesinklaan, op enkele meters van de woning van [appellant].

Blijkens de bij het bestreden besluit behorende tabel is de locatie HN-2 bestemd als aanbiedlocatie van rolcontainers behorende bij onder meer het adres [locatie]. De locatie HP-1 is bestemd voor zes adressen aan de Agnes Croesinklaan 22 en 24a tot en met 24e en zes adressen aan de Besten van Brienenstraat 1 tot en met 11.

2.       [appellant] betoogt dat de locatie HN-2, voor zover hij zijn rolcontainer daar moet aanbieden, in strijd met de gemeentelijke inrichtingscriteria inzamelvoorzieningen is aangewezen. Hij voert aan dat volgens één van de criteria de loopafstand niet meer dan 75 m mag bedragen. De locatie HN-2 ligt echter 80 m van zijn voortuin, waar hij zijn rolcontainer heeft staan. Verder voert hij aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat op de locatie HP-1 slechts ruimte is voor twaalf rolcontainers. Hij stelt dat voor dertien containers een breedte langs de stoep van 1.140 cm nodig is.

3.       In richtlijn nr. 4 van de inrichtingscriteria is vermeld dat de maximale loopafstand tot een inzamelvoorziening 75 m is. Deze afstand wordt bij grondgebonden woningen gemeten vanaf de dichtstbijzijnde erfgrens.

Op de zitting heeft het college inzichtelijk gemaakt dat het de genoemde afstand in dit geval ruimer heeft genomen, namelijk door te meten vanaf de achterdeur van de woning. Het college heeft daartoe gesteld dat dit meer aansluit bij de feitelijke situatie bij de woning. De afstand vanaf de achterdeur is 61 m. Vanaf de erfgrens zou de afstand 45 m zijn. [appellant] heeft die afstanden niet bestreden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de afstand die [appellant] met de container moet overbruggen niet voldoet aan dit inrichtingscriterium. Dat de afstand die [appellant] moet afleggen ongeveer 75 m zal bedragen wanneer gemeten wordt vanaf zijn voortuin, leidt niet tot een ander oordeel. [appellant] kiest er voor om zijn rolcontainer in de voortuin te plaatsen. Op grond van het inrichtingscriterium wordt echter gemeten vanaf de perceelsgrens, waarbij nog de verruimende correctie is doorgevoerd om te meten vanaf de achterdeur.

Over de ruimte op de locatie HP-1 heeft het college inzichtelijk gemaakt dat deze locatie vooral bestemd is voor de bewoners van de Besten van Brienenstraat 1 tot en met 11 en dat als deze bewoners deze plek niet kunnen gebruiken, zij met grotere loopafstanden worden geconfronteerd. Verder heeft het college inzichtelijk gemaakt dat door de nieuwe methode van ophalen met de zijlader een ruimte van 90 cm per container nodig is. Die benodigde ruimte is meer dan waarvan [appellant] is uitgegaan. Daardoor passen er niet meer dan 12 containers naast elkaar op de 1,140 cm brede aanbiedplaats. [appellant] heeft het voorgaande niet overtuigend bestreden. Het college heeft er daarom in redelijkheid er voor kunnen kiezen om op de locatie HP-1 niet te voorzien in het aanbieden van de rolcontainer behorende bij het [locatie].

Conclusie

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022

361