Uitspraak 202107201/2/R3


Volledige tekst

202107201/2/R3.
Datum uitspraak: 28 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Ridderkerk,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Ridderkerk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Oosterpark" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. [verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 januari 2022, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door C.W.M. van Alphen, M.W. Rienks en J. Bos, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       De voorzieningenrechter kan, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

3.       Het plan voorziet in de herinrichting van het Oosterpark te Ridderkerk. Het plan maakt het onder meer mogelijk dat honk- en softbalvereniging Rowdies kan gaan uitbreiden door een nieuw honkbalveld aan te leggen en een nieuw clubhuis te bouwen.

4.       [verzoeker] en anderen betogen dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld. Zij vrezen dat ten behoeve van de uitbreiding van Rowdies met de aanleg van een nieuw honkbalveld er onomkeerbare voorbereidende werkzaamheden zullen worden uitgevoerd. Zij wijzen erop dat hiervoor 10.000 m2 aan bomen moeten worden gekapt en watergangen moeten worden gedempt. Dit heeft volgens hen onomkeerbare gevolgen voor de flora en fauna in het plangebied. Daarnaast moet volgens hen door de voorziene uitbreiding ook ten onrechte het fietspad het Essenlaantje wijken.

5.       In hun verzoekschrift hebben [verzoeker] en anderen naar voren gebracht dat er spoedeisend belang aanwezig is, omdat de raad ter uitvoering van het plan voornemens is bomen te kappen en watergangen te dempen. De voorzieningenrechter stelt vast dat ten behoeve van de uitbreiding van honk- en softbalvereniging Rowdies in het Oosterpark er bomen gekapt zullen gaan worden en watergangen zullen worden gedempt.

Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij bezig is met het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen voor de voorziene ontwikkeling. Het kappen van bomen wordt geregeld via de omgevingsvergunning voor de activiteit vellen van een houtopstand als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op grond van artikel 4:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening Ridderkerk 2021 kan een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden alleen worden geweigerd op grond van de in dat artikel genoemde weigeringsgronden. Het bestreden bestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van deze weigeringsgronden. Gelet hierop wordt door schorsing van het bestreden bestemmingsplan niet voorkomen dat de bomen zullen worden gekapt. Ook voor het verwijderen van stobben in het plangebied ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Zo gelden er zowel op grond van het bestreden plan als op grond van het vorige planologische regime dezelfde planregels voor het rooien van een bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd. Op grond van artikel 14.3, lid 14.3.1, aanhef en onder d, van het bestreden plan en op grond van artikel 2, aanhef en lid b, onder 3 in combinatie gelezen met bijlage 9 van de planregels van het vorige planologische regime, de beheersverordening "Rijkswegen en het Oosterpark", vastgesteld op 12 december 2013, dat op grond van de bestemmingsregels voor de ter plaatse toegekende bestemming "Waarde - Archeologie 3" van toepassing is, is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bos of een boomgaard aan te leggen of te rooien waarbij stobben worden verwijderd. Ook gelet hierop wordt door het bestreden bestemmingsplan te schorsen niet voorkomen dat er stobben zullen worden verwijderd. In zoverre ziet de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang.

Verder is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat er reeds op 28 september 2021 een omgevingsvergunning voor het graven en dempen van watergangen is verleend op grond van het op dat moment geldende planologische regime ter plaatse, namelijk de beheersverordening "Rijkswegen en het Oosterpark", en dat [gemachtigde] hiertegen bezwaar heeft gemaakt. Bij het nog te nemen besluit op bezwaar is het uitgangspunt dat het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Als tegen het verlenen van de omgevingsvergunning bezwaar wordt gemaakt, dient het college van burgemeester en wethouders een beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het op dat moment geldende planologische regime. Schorsing van het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan heeft daarom gevolgen voor de vraag welk planologisch regime op het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar geldt. Gebleken is echter dat zowel in het vorige planologische regime als het bestreden besluit dezelfde regels zijn opgenomen voor het dempen van watergangen. Zo is het op grond van artikel 14.3, lid 14.3.1, aanhef en onder a, van het bestreden plan en op grond van artikel 2, aanhef en lid b, onder 3 in combinatie gelezen met bijlage 9 van de planregels van het vorige planologische regime, de beheersverordening "Rijkswegen en het Oosterpark", dat op grond van de bestemmingsregels voor de ter plaatse toegekende bestemming "Waarde - Archeologie 3" van toepassing is, verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondbewerkingen uit te voeren op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage. Nu de omgevingsvergunning reeds is verleend op basis van het vorige planologische regime en bij het besluit op bezwaar het aan de orde zijnde plan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wel een rol speelt, maar niet tot een andere beoordeling van de omgevingsvergunning zal leiden omdat de regels identiek zijn, bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Gelet op het vorenstaande kan met een schorsing van het bestreden besluit derhalve in zoverre niet worden voorkomen dat de door [verzoeker] en anderen gevreesde onomkeerbare gevolgen intreden. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisende belang voor het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.

6.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.  De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2022

867