Uitspraak 202104987/1/R1


Volledige tekst

202104987/1/R1.
Datum uitspraak: 26 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), gevestigd respectievelijk wonend te Den Haag,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2021 heeft het college onder meer de locatie met het nummer 44B-75B, nabij het adres Regentesselaan 117, aangewezen voor de plaatsing van twee ondergrondse restafvalcontainers (hierna: orac’s).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, drs. ing. P. Haasnoot en J.A. van der Meer, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellante A] is gevestigd op het adres [locatie 1]. [appellant B] woont op het adres [locatie 2]. De locatie ligt in de Galileistraat, om de hoek bij het perceel Regentesselaan 117. De orac’s zullen in een parkeervak worden geplaatst.

Toetsingskader

2.       Bij de keuze voor een locatie voor orac’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3112), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van orac's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of  het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is,  beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Geschiktheid locatie

3.       [appellant] betoogt dat de aangewezen locatie niet geschikt is. Hij voert aan dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de locatie geschikter is dan de locatie die was gekozen in het ontwerp van het besluit, namelijk de locatie voor de woning Galileistraat 33. De enkele stelling van het college dat tijdens inloopavonden door bewoners is aangegeven dat de nu gekozen locatie beter is, is volgens hem onvoldoende. Ook geeft het bestreden besluit er geen blijk van dat de belangen van de omwonenden van de nieuwe locatie zijn meegewogen. Zo beslaat de locatie deels de markeringen van de uitrit nabij zijn woning. Ook naastgeplaatst (grof) afval zal deze uitrit blokkeren. Verder betoogt hij dat het Regentesseplein en de Regentesselaan beschermd stadsgezicht zijn en dat orac’s het straatbeeld verstoren.

3.1.    Het college stelt dat in het ontwerp van het plaatsingsplan de locatie 44B-75 was gepland in de Galileistraat voor nummer 33. Tijdens de inloopavond kwam veelvuldig het voorstel naar voren om de orac’s te verplaatsen naar de blinde gevels aan het begin en het einde van de straten. Naar aanleiding van zienswijzen van eenzelfde strekking zijn de locaties in de Galileistraat heroverwogen. De locatie is beoordeeld op de randvoorwaarden voor de maximale loopafstanden, de benodigde capaciteit en de verdeling van de capaciteit over de wijk. De locatie is binnen de randvoorwaarden te realiseren, waarbij gehoor kan worden gegeven aan de wensen van de bewoners, aldus het college.

Over het gemarkeerde vak voor de uitrit stelt het college dat in het plaatsingsplan een symbool is ingetekend in het parkeervak. Omdat het om een klein parkeervak gaat, lijkt het op het plaatsingsplan dat de containers voor de uitrit komen te staan. Het college stelt dat [appellant] is toegezegd dat bij de uitvoering rekening wordt gehouden met de uitrit en dat het gemarkeerde deel van de straat vrij blijft van orac’s. Over het naast plaatsen van grof afval stelt het college dat dit kan worden gemeld en dat het vuil wordt opgehaald.

Over het beschermd stadsgezicht stelt het college dat de orac’s grotendeels ondergronds worden geplaatst en de hoogte van het bovengrondse gedeelte van de orac’s, de inwerpzuilen, niet meer dan één m is en op veel locaties bovendien al auto’s staan geparkeerd. Er is daarom geen aantasting van het straatbeeld. Verder stelt het college dat voor de plaatsing advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Openbare Ruimte.

3.2.    Ter zitting heeft het college toegelicht dat in dit geval de oude locatie in het midden van de straat en ook de nieuwe locatie aan het eind van de straat beide geschikt zijn.Beide passen binnen de randvoorwaarden. Aangezien de nieuwe locatie echter ook voldeed aan de wens van bewoners om orac’s aan het begin of eind van de straat te plaatsen, heeft deze locatie de voorkeur, aldus het college. [appellant] heeft niet bestreden dat de nieuwe locatie eveneens voldoet aan de randvoorwaarden die het college aanhoudt.

Over de uitrit overweegt de Afdeling dat het college heeft toegezegd dat de orac’s niet op het markeervlak op de weg komen te staan. Voor zover naast de orac’s afval wordt geplaatst, heeft het college aangegeven dat dit kan worden gemeld en dat het vuil dan wordt opgeruimd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente niet binnen afzienbare tijd naastgeplaatst afval opruimt.

Over het beschermd stadsgezicht overweegt de Afdeling dat het college aan de eventuele aantasting van de monumentale kwaliteit en het beschermd stadsgezicht  in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht heeft hoeven toekennen.

In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft het college daarom geen belemmering voor de aanwijzing van de locatie hoeven zien. Dit betoog slaagt niet.

Alternatief

4.       [appellant] betoogt dat een alternatieve locatie voorhanden is, namelijk een locatie die ruim voor het pand Galileistraat 2 ligt. Hiervan heeft het college in de nota van zienswijzen verklaard dat deze locatie geschikt is.

4.1.    Het college heeft gesteld dat de aangedragen alternatieve locatie weliswaar op zichzelf geschikt is, maar dat ook hier een uitrit in de directe nabijheid is. Verder heeft het college toegelicht dat de locatie dieper de straat in zou komen te liggen en daarmee niet voldoet aan de wens van veel bewoners om de locatie aan het begin of eind van de straat te plaatsen, bij voorkeurnaast een blinde gevel. Het college heeft gesteld dat het met die wens zoveel mogelijk rekening heeft willen houden. [appellant] heeft het voorgaande onvoldoende overtuigend bestreden. De Afdeling ziet in het aangevoerde daarom geen grond voor het oordeel dat het door [appellant] aangedragen alternatief zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het beroep is ongegrond.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022

361