Uitspraak 202104752/1/R1


Volledige tekst

202104752/1/R1.
Datum uitspraak: 26 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Den Haag,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2021 heeft het college onder meer de locatie met het nummer 44B-72A, nabij de hoek van de Beeklaan en de Daguerrestraat te Den Haag, aangewezen voor de plaatsing van twee ondergrondse afvalcontainers (hierna: orac’s).

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2021, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, drs. ing. P. Haasnoot en J.A. van der Meer, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Deze locatie maakt deel uit van het definitieve plaatsingsplan "IV Koningsplein e.o. (buurt 44)". De orac’s zullen in de Daguerrestraat, op enkele meters afstand van de kruising met de Beeklaan, worden geplaatst. [appellant] woont op het adres [locatie 1] en exploiteert daar ook een kringloopwinkel, genaamd "[winkel]". Het pand staat op de hoek van de Daguerrestraat en de Beeklaan. De andere appellanten wonen op de adressen [locatie 2] en [locatie 3]. Deze woningen staan op ongeveer 30 m van de locatie.

Toetsingskader

2.       Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464, dient het college bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Zoals de Afdeling verder eveneens in de uitspraak van 24 juni 2020 heeft overwogen, gaat het in procedures zoals deze uitsluitend om de aanwijzing van een locatie voor een orac. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van orac’s ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een orac, toeneming van verkeer van en naar een orac en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een orac. Deze gevolgen  hoeven onder normale omstandigheden niet aan een aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van een orac in de weg te staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van orac’s en door het regelmatig legen en schoonmaken ervan zoveel mogelijk wordt voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking van een orac in het algemeen beperkt is en dat het legen van een orac maar van korte duur is. De Afdeling beoordeelt daarom enkel of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden het maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen voor de plaatsing van een orac.

Randvoorwaarden geschikte locaties

3.       Bij het bepalen van de locaties voor de orac’s heeft het college de randvoorwaarden gehanteerd, zoals neergelegd in het "Voorstel ondergrondse restafvalcontainers (RIS160943)" en in het "Voorstel van het college inzake Overige ondergrondse restafvalcontainers (RIS302553)".

Deze randvoorwaarden houden onder meer in:

"- Loopafstand: Als loopafstand van perceel tot de container wordt bij het ontwerp 75 m aangehouden, dit kan oplopen tot maximaal 125 m. Wanneer er binnen de 125 m geen locatie beschikbaar is kan het college gemotiveerd besluiten hiervan af te wijken." [...]

"- Veiligheid: Bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."

Geschiktheid locatie

4.       [appellant] en anderen betogen dat de locatie niet geschikt is voor orac’s. Zij wijzen erop dat aan de andere zijde van de kruising Beeklaan-Daguerrestraat al orac’s staan en dat de nu voorziene orac’s op een afstand van 5 m daarvandaan komen. Daarmee wordt het doel van het college om orac’s te spreiden niet nagekomen. Verder stelt [appellant] dat het imago van haar kringloopwinkel onaanvaardbaar wordt aangetast. Zij stelt dat de aanwezigheid van orac’s uitnodigt tot het naast plaatsen van spullen die niet in de kringloopwinkel worden geaccepteerd.

4.1.    Het college stelt dat het weliswaar juist is dat aan beide kanten van de Beeklaan orac’s worden geplaatst. Maar het is niet juist dat de orac’s  op slechts 5 m van de bestaande orac’s worden geplaatst. De afstand van locatie 44B-72a tot de locatie aan de overkant van de Beeklaan is25 m. Wanneer de bewoners van de Daguerrestraat gebruik moeten maken van de orac’s aan de overkant van de Beeklaan, zou de loopafstand voor  hen oplopen tot 145 m en zou de maximale loopafstand van 125 m dus ruim worden overschreden. Over de bijplaatsingen stelt het college dat een melding kan worden gedaan en dat het college hiertegen handhavend zal optreden.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen beide orac-locaties geen 5 m maar 25,11 m is. Dit betoog van [appellant] mist dus in zoverre feitelijke grondslag. Verder overweegt de Afdeling dat de enkele omstandigheid dat [appellant] vreest voor bijplaatsingen de locatie op zichzelf niet ongeschikt maakt. Het feit dat naast de aangewezen locatie een kringloopwinkel is gevestigd, betekent niet dat het risico op bijplaatsingen groter wordt. [appellant] heeft haar stelling op dit punt ook verder niet nader onderbouwd. Verder kan [appellant], als afval naast de orac’s wordt geplaatst, aan het college verzoeken om het afval te verwijderen. Niet gebleken is dat de gemeente niet binnen afzienbare tijd naastgeplaatst afval opruimt. In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat het college de aangewezen locatie niet in redelijkheid geschikt heeft kunnen achten. Het betoog slaagt niet.

Alternatief

5.       [appellant] en anderen betogen dat een alternatief voorhanden is, te weten de plek naast de bestaande locatie op de Beeklaan. Volgens hen heeft het college ten onrechte gesteld dat deze locatie ongeschikt is vanwege de verkeersdoorstroming voor nood- en hulpdiensten. Zij wijzen erop dat de gemeente beschikt over smalle ophaalwagens en dat er geen doorstromingseis voor nooddiensten geldt op de Beeklaan.

Verder stellen zij dat ter plaatse oversteekfaciliteiten voor kinderen worden gerealiseerd. Deze zouden ook gebruikt kunnen worden voor minder validen om de orac’s aan de overzijde van de Beeklaan te bereiken. De oversteekgelegenheid kan daarom geen reden zijn om orac’s daar niet mogelijk te maken. Daarnaast wijzen zij er op dat de Van Boetzelaerlaan ook een 50 km/u-weg is en dat die ook moet worden overstoken om orac’s aan de overzijde te bereiken.

Tot slot stellen zij dat de loopafstand voor enkele bewoners van de Daguerrestraat toeneemt als zij naar de orac’s aan de Beeklaan moeten lopen, maar dat deze bewoners daartegen geen bezwaar hebben. Zij wijzen erop dat de loopafstand geen hard plaatsingscriterium is en dat de loopafstand van 125 m mag worden overschreden.

5.1.    Het college stelt dat het als randvoorwaarde aanhoudt dat bij de route van de huisdeur naar de container een kruising met hoofdrijroutes en wijkontsluitingswegen wordt vermeden. De Beeklaan is een wijkontsluitingsweg waar een toegestane snelheid van 50 km/u geldt. Het argument van het oversteken ziet daarom niet uitsluitend op kinderen die moeten oversteken om de speelplaats in de Daguerrestraat aan de andere zijde van de Beeklaan te bereiken. Over de Van Boetzelaarlaan stelt het college dat in dat geval gemotiveerd kon worden afgeweken van dit hiervoor genoemde uitgangspunt.

Over de loopafstanden stelt het college dat de randvoorwaarde, gelet op de bewoording daarvan, inhoudt dat alleen van de maximale loopafstand van 125 meter mag worden afgeweken als er binnen 125 meter in het licht van de overige randvoorwaarden geen locaties geschikt zijn voor het plaatsen van orac’s. Wanneer zich bijzondere omstandigheden voordoen kan van het beleid in de randvoorwaarden worden afgeweken. Een afwijking moet voorzien zijn van een deugdelijke motivering. Het college stelt dat er echter  geen reden is om af te wijken van dit  beleid, nu de gekozen locatie voldoet aan de randvoorwaarden en dus geschikt is.

5.2.    De Afdeling overweegt dat de door [appellant] en anderen voorgestelde locatie zou leiden tot een overschrijding van de loopafstanden en verder tot het moeten oversteken van een 50 km/uur weg. Nu, zoals hiervoor is overwogen, het college de aangewezen locatie geschikt heeft kunnen achten, heeft het in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van de randvoorwaarde voor de loopafstanden. [appellant] en anderen hebben voorts de stelling van het college, dat aan de Van Boetzelaerlaan geen andere plek te vinden was waarmee oversteken kon worden vermeden, niet overtuigend bestreden. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de voorgestelde alternatieve locatie zodanig geschikter is dat het college deze in redelijkheid had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       Het college hoeft de proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022

361