Uitspraak 202101528/1/R4


Volledige tekst

202101528/1/R4.
Datum uitspraak: 26 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       Stichting Milieuzorg Zeist e.o., gevestigd te Bilthoven, gemeente De Bilt (hierna: de stichting),

2.       [appellant sub 2], wonend te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,

3.       [appellant sub 3], wonend te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Broekbergen" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de stichting, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij A] en [partij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2021, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde B]a, en de raad, vertegenwoordigd door K. Vreeker en L. Karsenberg, zijn verschenen. Verder is ter zitting [partij A], bijgestaan door drs. W. Bomhof, adviseur omgevingsrecht, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan beoogt een herstructurering van de 18e-eeuwse buitenplaats Broekbergen. Het beoogt het behoud en de restauratie van enige daarop aanwezige rijksmonumenten (het hoofdgebouw, de klokkentoren en de tuinmuur) en de restauratie en reconstructie van de historische tuinen mogelijk te maken. In het bestemmingsplan is voorzien in de sloop van een groot deel van de niet passend geoordeelde bebouwing uit de zestiger jaren van de vorige eeuw en in vervanging daarvan door passend geoordeelde nieuwbouw, namelijk drie nieuwe bouwblokken verspreid over het plangebied. Het bestemmingsplan maakt maximaal 20 (zorg)woningen c.q. appartementen mogelijk in twee bestaande gebouwen en in drie nieuwe gebouwen. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om in plaats van 8 van de 20 woningen, een deel van de bebouwing (maximaal 1.500 m2) te gebruiken als kantoorruimte. Het plan biedt de mogelijkheid om 100 m2 kantoorruimte te gebruiken als coaching/therapiepraktijkruimte.

Algemeen toetsingskader

2.       Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening luidt:

"De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven."

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Onzorgvuldige besluitvorming

4.       De stichting betoogt dat het bestemmingsplan onzorgvuldig tot stand is gekomen, waardoor geen integrale en goede belangenafweging heeft kunnen plaatsvinden. Het plangebied van het bestemmingsplan was eerst onderdeel van het ontwerpbestemmingsplan "Driebergen Buitengebied", vastgesteld op 13 maart 2018. Besloten is echter om een apart besluitvormingstraject te doorlopen en de ingebrachte zienswijzen in dat traject te behandelen. De stichting stelt dat een nieuwe procedure had moeten worden gevolgd, te beginnen met het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan. Dan waren er meer inspraakmogelijkheden geweest voor overlegpartners en derden. Daarbij wijst de stichting op artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Verder stelt de stichting dat na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan "Driebergen Buitengebied" nog aanvullende onderzoeken zijn verricht waarop niet of niet adequaat kon worden gereageerd. [appellant sub 2] betoogt dat de economische noodzaak van de herbestemming niet op zorgvuldige wijze is onderzocht.

4.1.    Voor zover deze beroepsgronden van de stichting en van [appellant sub 2] betrekking hebben op de economische of financiële noodzaak van de herbestemming (in het bijzonder de notitie "Economische onderbouwing exploitatie buitenplaats Broekbergen" van Eelerwoude van 23 december 2019), wordt daar in de overwegingen 10.3 en 10.3.1 op ingegaan.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad niet onzorgvuldig of anderszins in strijd met de wet gehandeld door na het vaststellen van het ontwerpbestemmingsplan "Driebergen Buitengebied" geen nieuwe bestemmingplanprocedure voor de buitenplaats te doorlopen, waarbij dan zou worden begonnen met het ter inzage leggen van een nieuw voorontwerpbestemmingsplan. Het opstellen van een voorontwerpbestemmingsplan, zoals de stichting wenst, is wettelijk niet verplicht. Artikel 3.1.1 van het Bro, dat gaat over overleg met besturen van gemeenten en waterschappen en met diensten van het Rijk en de provincie, biedt daar ook geen grond voor. Evenmin bestond er uit een oogpunt van zorgvuldigheid aanleiding om een apart (nieuw) ontwerpbestemmingsplan voor de buitenplaats op te stellen. De naar voren gebrachte zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan "Driebergen Buitengebied" zijn betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Broekbergen". Verder is aan de indieners van zienswijzen de mogelijkheid geboden om nadere zienswijzen in te dienen over de onderzoeken die na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan "Driebergen Buitengebied" zijn verricht. De stichting heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Voor zover voor het inbrengen van nadere zienswijzen een korte termijn gold, geeft dat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan "Broekbergen" onzorgvuldig is voorbereid. Daarbij acht de Afdeling van belang dat geen wettelijke verplichting bestaat om derden gelegenheid te bieden te reageren op stukken over het plan die na de terinzagelegging van het ontwerpplan aan de raad bekend worden.

De desbetreffende gronden slagen niet.

Wijze van bestemmen

5.       De stichting en [appellant sub 2] betogen dat de wijze van bestemmen in het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Gronden met de bestemming "Wonen" hebben verschillende gebruiksfuncties, die alle een andere invloed hebben op de woon- en leefomgeving. Verder stelt [appellant sub 2] dat het begrip "coaching/therapiepraktijk" in het bestemmingsplan niet is gedefinieerd, wat tot rechtsonzekerheid leidt. De te verwachten parkeerdruk is daardoor onduidelijk, aldus [appellant sub 2].

5.1.    Het enkele feit dat het bestemmingsplan aan de voor "Wonen" aangewezen gronden verschillende gebruiksfuncties toekent, betekent niet dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De verschillende soorten gebruik liggen in elkaars verlengde en de raad heeft de ruimtelijke gevolgen van elke gebruiksfunctie onderzocht. Verder is het begrip "coaching/therapiepraktijk" voldoende duidelijk en behoefde dat geen nadere omschrijving in het bestemmingsplan. Voor zover [appellant sub 2] is bevreesd voor parkeeroverlast als gevolg van het toegestane gebruik als "coaching/therapiepraktijk", verwijst de Afdeling naar overweging 13.1.

Het betoog slaagt niet.

De bestemming "Wonen" van het laatste gedeelte van het Kloosterlaantje

6.       [appellant sub 2] betoogt dat ‘het laatste stuk’ van het Kloosterlaantje niet kan worden bestemd tot "Wonen", omdat het een openbare weg is in de zin van de Wegenwet. [appellant sub 2] wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1063.

6.1.    In de door [appellant sub 2] genoemde uitspraak van 1 september 2013 is vastgesteld dat het desbetreffende gedeelte van het Kloosterlaantje een openbare weg is in de zin van de Wegenwet. Dit betekent echter niet dat aan die grond niet de bestemming "Wonen" kan worden toegekend. Op grond van artikel 5.1 van de planregels zijn de voor "Woning" aangewezen gronden immers mede bestemd voor toegangswegen die behoren bij de (zorg)woningen en kantoren. Deze bestemming staat het openbare karakter van het weggedeelte niet in de weg.

Het betoog slaagt reeds hierom niet.

De aanduiding "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht"

7.       De stichting keert zich tegen de aanduiding "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" (hierna: "sw-pgo"). Op grond van die aanduiding mag het gebruik van een gebouw als woning dat kennelijk in strijd is met het bestemmingsplan, worden voortgezet totdat dat gebruik door de huidige bewoners wordt beëindigd. De stichting vreest dat er enige vorm van wonen mogelijk blijft als de desbetreffende bebouwing wordt gesloopt.

7.1.    Het gaat om een deel van het carrévormige gebouw dat nu wordt bewoond. Met de aanduiding "sw-pgo" wordt beoogd dat de huidige bewoners daar kunnen blijven wonen totdat het gebouw in het kader van de herstructurering van de buitenplaats wordt gesloopt (artikel 15.3 van de planregels). De voorwaardelijke verplichting die in artikel 5.3.2 van de planregels is opgenomen, verzekert de sloop van dat gebouw. Na de sloop is bewoning ter plaatse niet meer toegestaan en feitelijk ook niet meer mogelijk.

De beroepsgrond slaagt niet.

Ladder voor duurzame verstedelijking

8.       De stichting, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat de raad het plan niet op juiste wijze heeft getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

8.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

8.2.    Niet in geschil is dat het hier gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De beroepsgronden richten zich op de behoefte aan woningen, de behoefte aan kantoren en op de vraag of sprake is van een bestaand stedelijk gebied.

In paragraaf 3.1.1 van de plantoelichting gaat de raad in op de ladder voor duurzame verstedelijking. De raad baseert zich op twee onderzoeken, namelijk "Laddertoets wonen Buitenplaats Broekbergen te Driebergen" van 31 juli 2019 en "Marktverkenning ladder kantoorruimte Buitenplaats Broekbergen" van 14 mei 2019, beide van "Stec Groep" (hierna: Laddertoets wonen respectievelijk Laddertoets kantoor).

- behoefte aan woningen

8.3.    De stichting en [appellant sub 2] betogen de raad de behoefte aan woningen niet heeft aangetoond. De stichting stelt dat nog veel plancapaciteit aanwezig is om in de eventuele behoefte te voorzien. In de Laddertoets wonen is volgens haar ten onrechte niet gekeken naar de zachte plancapaciteit en is de regionale woonbehoefte onvoldoende aangetoond, omdat eigenlijk wordt gebouwd voor instroom van buiten de regio.

8.3.1. De raad overweegt op basis van de Laddertoets wonen dat in de regio de komende tien jaar in kwantitatieve zin nog behoefte is aan ongeveer 4.925 woningen. Het plan voorziet daarmee in een additionele kwantitatieve behoefte in de marktregio voor de komende tien jaar. Verder is de conclusie getrokken dat er binnen de marktregio als gevolg van demografische ontwikkelingen een toenemende vraag is naar appartementen en nultredewoningen. Het plan past daarmee goed bij de kwalitatieve behoefte aan levensloopbestendige woon- dan wel zorgappartementen in de marktregio.

8.3.2. In de Laddertoets wonen is uitgegaan van het maximaal aantal woningen (20) dat het bestemmingsplan toestaat. Volgens de laddertoets is de additionele vraag voor de periode 2019-2029 in de marktregio 4.925 woningen, de harde plancapaciteit 2.440 woningen en de additionele behoefte 2.485 woningen. In de laddertoets staat verder dat de levensloopbestendige appartementen passen bij de doelgroepontwikkeling en dat het plan derhalve goed past binnen de demografische ontwikkelingen en woonvoorkeuren van de doelgroepen in de regio. In de laddertoets is rekening gehouden met de harde plancapaciteit in de gemeenten Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat deze berekening ontoereikend is. Verder is niet relevant of de woningbehoefte mede verband houdt met instroom van buiten de regio.

In wat de stichting en [appellant sub 2] hebben aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet had kunnen baseren op de Laddertoets wonen.

De betogen slagen niet.

- behoefte aan kantoren

8.4.    De stichting, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de raad de behoefte aan kantoorruimte niet heeft aangetoond, mede gelet op de bestaande leegstand. De stichting stelt dat de raad zich niet had mogen baseren op de Laddertoets kantoor. Deze is volgens haar gebrekkig, omdat bij de bepaling van het kantooraanbod geen rekening is gehouden met de frictieleegstand, kantoorruimte op de locaties Huis ter Heide en het stationsgebied Driebergen-Zeist en evenmin met kantoorruimte die vrijkomt door Covid-19. Verder wordt volgens de stichting miskend dat in de provincie Utrecht een grote leegstand aan kantoren bestaat en dat de leegstand in de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de periode 2014-2017 is toegenomen. De stichting wijst daarbij op het "Inpassingsplan kantoren" van de provincie Utrecht en op de publicatie "Monitor kantorenmarkt provincie Utrecht 2018" van "Stec groep". [appellant sub 2] wijst erop dat volgens de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (Herijking 2016), nieuwe kantoorruimte alleen is toegestaan als voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

8.4.1. In de Laddertoets kantoor is onder meer beoordeeld of de functies die het plan mogelijk maakt, voorzien in een behoefte en of er mogelijke leegstandseffecten zijn te verwachten. Daarbij gaat het om de periode 2019 tot en met 2028. Het kwalitatieve en kwantitatieve aanbod is berekend op de peildatum januari 2019. Volgens de Laddertoets kantoor is er in het verzorgingsgebied vraag naar circa 47.000 m2 vvo, waarvan 15.000 m2 kantoorruimte op informele locaties. Het totale beschikbare aanbod bedraagt circa 21.600 m2, waarvan 1.600 m2 op informele locaties. Wat betreft de vraag naar kantoorruimte tot circa 790 m2 (de grootste kantoorunit die het bestemmingsplan mogelijk maakt), is er behoefte aan toevoeging van kantoorruimte. De conclusie in de Laddertoets kantoor is dat er kwantitatief en kwalitatief behoefte is aan toevoeging van kantoorruimte en dat zich geen onaanvaardbare effecten (leegstand) elders zullen voordoen. Bij het bepalen van het aanbod kan rekening worden gehouden met 5% frictieleegstand. Die leegstand is immers noodzakelijk of wenselijk voor het behoorlijk functioneren van de markt. Verder is capaciteit op de locatie Huis ter Heide niet meegenomen, omdat dat indirecte plancapaciteit betreft. De betreffende planmeters moeten nog worden uitgewerkt. De raad heeft daarbij onweersproken gesteld dat deze planmeters niet zullen worden ontwikkeld vanwege de Provinciale Ruimtelijke Verordening en de ladder voor duurzame verstedelijking. Over het stationsgebied Driebergen-Zeist heeft de raad onweersproken gesteld dat geen aanvullende en onbenutte plancapaciteit beschikbaar is. Verder kon ten tijde van de besluitvorming het effect van Covid-19 niet dan wel onvoldoende worden meegewogen.

Gelet op het voorgaande kan in hetgeen de stichting, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd, geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich wat de kantoorbehoefte betreft niet had kunnen baseren op de Laddertoets kantoor.

De betogen slagen niet.

- bestaand stedelijk gebied

8.5.    De stichting en [appellant sub 2] betogen dat het bestemmingsplan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten bestaand stedelijk gebied, zodat de raad op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro had moeten motiveren waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan die ontwikkeling kan worden voorzien.

De raad stelt zich op het standpunt dat, gelet op wat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk was, de buitenplaats een bestaand stedelijk gebied is, zodat die motiveringsplicht niet geldt.

8.5.1. Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro wordt beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtelijk gebruik te stimuleren (zie de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). De met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe stedelijke ontwikkeling bestaat uit het realiseren van maximaal 20 (zorg)woningen c.q. appartementen. Het plan maakt ook mogelijk dat in plaats van 8 van de 20 woningen, een deel van de bebouwing (maximaal 1.500 m2) wordt gebruikt als kantoorruimte, waarvan 100 m2 als coaching/therapiepraktijk. Deze stedelijke ontwikkeling staat niet op zichzelf, maar dient, zoals de raad ook heeft overwogen, als economische en financiële basis voor de herstructurering, renovatie en het behoud en beheer van de buitenplaats Broekbergen. Die stedelijke ontwikkeling kan daar niet los van worden gezien. Gelet op deze samenhang is het gerechtvaardigd dat deze woning- en kantoorbouw alleen binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt en niet op een andere locatie, ook al zou het plangebied geen bestaand stedelijk gebied zijn. Daarbij is mede van belang dat het gaat om een stedelijke ontwikkeling met een kleinschalig karakter die niet van wezenlijke invloed is op de mate van leegstand. Verder is van belang dat het gemeentelijk beleid over landgoederen en buitenplaatsen, dat is neergelegd in de nota "Buitens op de Heuvelrug" van 1 maart 2012, ook voorziet in de mogelijkheid tot het opnemen van bestemmingen met nieuwe functies, zoals "wonen", "kantoor" en "maatschappelijk", ten behoeve van nieuwe economische dragers. Gelet op het voorgaande bestaat - in geval het plangebied niet als bestaand stedelijk gebied zou moeten worden aangemerkt - geen aanleiding het bestemmingsplan te vernietigen vanwege het ontbreken van een motivering in de plantoelichting waarom de ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied zou kunnen plaatsvinden. Of het plangebied daadwerkelijk moet worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied, kan dus in het midden blijven.

De betogen slagen niet.

Woonvisie 2018-2022

9.       De stichting betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met het beleidsstuk "Woonvisie 2018-2022" van de gemeente. Zij wijst erop dat volgens de Woonvisie als uitgangspunt geldt dat bij nieuwe woningbouwlocaties binnen de zogeheten rode contouren naar mogelijkheden wordt gezocht.

9.1.    Zoals de raad heeft toegelicht geldt dit uitgangspunt in de situatie dat de gemeente zelf een woningbouwlocatie zoekt. Hier gaat het om een plan dat de eigenaar van de buitenplaats bij de gemeente heeft ingediend. Overigens bevat de Woonvisie ook geen algeheel verbod op woningbouwlocaties buiten de rode contour.

Het betoog slaagt niet.

Financiële noodzaak

10.     De raad stelt dat de herbestemming nodig is om de restauratie en het onderhoud van de rijksmonumenten en historische tuinen te bekostigen en een financieel gezonde exploitatie van het landgoed te garanderen. De raad heeft zich bij de beoordeling van de financiële noodzaak gebaseerd op de notitie "Economische onderbouwing exploitatie historische buitenplaats Broekbergen" van Eelerwoude van 23 december 2019.

10.1.  Artikel 1.7, vierde lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: PRV) luidt:

"In afwijking van artikel 3.1 kan een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Cultuurhistorische hoofdstructuur’ bestemmingen en regels bevatten die binnen de historische buitenplaatszones verstedelijking toestaan, mits dit bijdraagt aan het behoud van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone en de individuele buitenplaats. De verstedelijking is kleinschalig en wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving."

Met "artikel 3.1" wordt kennelijk "artikel 3.2" bedoeld.

Ingevolge artikel 3.2 van de PRV bevat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als "landelijk gebied" geen bestemmingen en regels voor verstedelijking, tenzij in de verordening anders is bepaald.

Het plangebied is aangewezen als "landelijk gebied" en maakt deel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.

10.2.  De provincie Utrecht heeft ter uitwerking van deze bepalingen de leidraad "Behoud door ontwikkeling op historische buitenplaatsen" (juli 2014) opgesteld. In de leidraad is een zogenoemde ontwikkelladder opgenomen voor een ruimtelijke ontwikkeling die tot doel heeft kwaliteitsbehoud- en ontwikkeling op een buitenplaats te financieren. De leidraad bevat geen beleid, maar is een hulpmiddel voor partijen die betrokken zijn bij kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling op buitenplaatsen. Zij is primair bedoeld voor gemeenten, ter ondersteuning van hun rol bij de begeleiding van de planvorming en de beoordeling van ontwikkelplannen. Daarbij is het volgens de leidraad aan de gemeente zelf om hierover beleid te formuleren.

In de nota "Buitens op de Heuvelrug" is het gemeentelijk beleid voor de instandhouding van cultuurhistorisch waardevolle elementen van buitenplaatsen en landgoederen neergelegd. Volgens de nota zijn wijzigingen van bebouwing en bestemmingen ten behoeve van nieuwe economische dragers mogelijk, indien daarmee wordt bijgedragen aan de instandhouding van cultuurhistorische waarden. De realisatie van nieuwe bebouwing is alleen mogelijk indien niet kan worden volstaan met een wijziging van het gebruik van de bestaande bebouwing. Een initiatiefnemer moet een integrale toekomstvisie indienen met een financiële paragraaf, waaruit blijkt dat de nieuwe ontwikkeling echt noodzakelijk is voor een goede en duurzame instandhouding van het historische complex, aldus de nota.

- Zorgvuldigheid

10.3.  De stichting en [appellant sub 2] betogen dat bij het ontwerpbestemmingsplan "Driebergen Buitengebied" geen document was gevoegd dat de financiële noodzaak van de herbestemming onderbouwt. De notitie van Eelerwoude van 23 december 2019 is pas na de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan opgesteld, zodat zij geen zienswijzen daarover konden indienen. [appellant sub 2] voert verder aan dat de documenten waarop het onderzoek van Eelerwoude is gebaseerd, ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan niet beschikbaar waren. Daarom kon de raad, en ook zijzelf, niet beoordelen of de notitie van Eelerwoude zorgvuldig tot stand is gekomen. [appellant sub 2] stelt dat deze documenten ter inzage hadden moeten worden gelegd. Verder voert zij aan dat het onderzoek van Eelerwoude, mede gezien de opdracht daartoe en de wijze van uitwerking, niet onafhankelijk is. Daarnaast stellen de stichting en [appellant sub 2] dat in strijd met de nota "Buitens op de Heuvelrug" bij het indienen van het ontwikkelingsplan geen financiële paragraaf is overgelegd, waaruit de noodzaak voor de instandhouding van het complex zou moeten blijken.

10.3.1.         De notitie van Eelerwoude is na het vaststellen van het ontwerpbestemmingsplan "Driebergen Buitengebied" en naar aanleiding van daarover ingediende zienswijzen opgesteld. Zoals onder 4.1 is overwogen, is gebleken dat de indieners van zienswijzen in de gelegenheid zijn gesteld op de notitie van Eelerwoude te reageren. Voor zover daarvoor een korte termijn was gegund, geeft dat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan onzorgvuldig is voorbereid. Daarbij acht de Afdeling van belang dat geen wettelijke verplichting bestaat om derden gelegenheid te bieden te reageren op stukken over het plan die na de terinzagelegging van het ontwerpplan aan de raad bekend worden.

Bij de totstandkoming van de notitie van Eelerwoude is een aantal door de gemeente en/of de eigenaar van de buitenplaats verstrekte documenten betrokken over onder meer de economische onderbouwing en de kosten van instandhouding, restauratie en ontwikkeling. Die documenten zijn niet bij de notitie gevoegd en ook niet ter inzage gelegd. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat deze documenten zijn aangemerkt als vertrouwelijke informatie. De raad heeft de mogelijkheid gehad inhoudelijk kennis te nemen van deze documenten, maar heeft vanwege het vertrouwelijk karakter ervan ervoor gekozen geen gebruik te maken van deze mogelijkheid. Gelet op de aard en de strekking van het bestemmingsplan, heeft de raad in redelijkheid hiervoor kunnen kiezen en de notitie van Eelerwoude terzake voldoende kunnen achten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het in dit geval gaat om een relatief klein plangebied waarin minder bebouwing, zowel qua volume als oppervlakte, wordt gerealiseerd dan het voorheen geldende bestemmingsplan toestond.

Verder ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het onderzoek van Eelerwoude niet objectief en onafhankelijk is. Ten slotte ziet de Afdeling evenmin aanleiding om het bestemmingsplan te vernietigen wegens het ontbreken van een financiële paragraaf bij het ingediende ontwikkelingsplan. Nadien is immers de notitie van Eelerwoude opgesteld, zodat ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan informatie over de financiële noodzaak beschikbaar was.

De desbetreffende beroepsgronden slagen niet.

- Motivering

10.4.  De stichting en [appellant sub 2] betogen verder dat de raad en de eigenaar van het landgoed de financiële noodzaak van de herbestemming onvoldoende hebben aangetoond. Zij stellen dat de notitie van Eelerwoude een economische onderbouwing ontbeert, zodat niet kan worden getoetst of met alle relevante aspecten rekening is gehouden. Zo is niet duidelijk of de instandhouding van de buitenplaats op andere wijze kan worden gefinancierd, bijvoorbeeld door subsidies, de inzet van vrijwilligers en verhuurinkomsten. Verder is niet inzichtelijk gemaakt of gebruiksfuncties kunnen worden aangewezen die passen binnen de voorheen geldende bestemming "Maatschappelijke voorzieningen", dan wel andere bestemmingen kunnen worden opgenomen die minder inbreuk maken op (cultuurhistorische) waarden. De notitie van Eelerwoude voldoet op dit punt niet aan de nota "Buitens op de Heuvelrug" en de leidraad "Behoud door ontwikkeling op historische buitenplaatsen", aldus de stichting en [appellant sub 2]. [appellant sub 2] wijst daarbij ook op de vergroting van het bouwvolume ten opzichte van de bestaande situatie en op de situering van nieuwe gebouwen nabij het Natuur Netwerk Nederland. De stichting voert aan dat er strijd is met artikel 1.7, vierde lid, van de PRV omdat, mede gezien het bouwvolume, de totale balans doorslaat naar "rood" (verstedelijking) en niet naar het behoud van waarden.

10.4.1.         In de notitie van Eelerwoude is geconcludeerd dat met de ontwikkelingsplannen nieuwe inkomstenbronnen ontstaan, waaruit de benodigde kosten voor onderhoud en beheer van de buitenplaats kunnen worden voldaan. Volgens de notitie kan op basis van de verstrekte economische onderbouwing en bijbehorende documenten worden aangenomen dat met de plannen een duurzame exploitatie en beheer van de buitenplaats mogelijk worden. In de notitie is getoetst aan de ontwikkelladder die in de leidraad "Behoud door ontwikkeling op historische buitenplaatsen" is opgenomen. Daarbij is onderzocht of er besparingen in beheer en onderhoud mogelijk zijn, of er meer en/of alternatieve inkomstenbronnen zijn en of er ontwikkelingsmogelijkheden binnen bestaande bebouwing zijn. Verder moet in aanmerking worden genomen dat het bestemmingsplan minder bebouwing toestaat dan wat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk was en dat de in het bestemmingsplan voorziene verstedelijking kleinschalig is.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat de stichting en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de financiële noodzaak onvoldoende heeft aangetoond dan wel dat het bestemmingsplan in strijd is met artikel 1.7, vierde lid, van de PRV.

De desbetreffende gronden slagen niet.

Cultuurhistorische waarden

11.     De stichting vreest voor aantasting van de cultuurhistorische waarden van de buitenplaats. Zij stelt onder meer dat het totale bouwvolume toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie en dat vooral de realisering van de Orangerie en het Bouwhuis, die op nieuwe bouwvlakken zijn geprojecteerd, nadelige effecten zal hebben.

11.1.  Artikel 1.7, derde lid, van de PRV luidt:

"Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Cultuurhistorische hoofdstructuur’ bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie."

11.2.  Het plangebied maakt als historische buitenplaatszone deel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur. In de toelichting op artikel 1.7 van de PRV staat dat de cultuurhistorische waarde van de historische buitenplaatszone met name ligt in de samenhang van parkstructuren, hoofdhuizen en bijgebouwen, de zichtrelaties tussen buitenplaatsen en de directe omgeving en de kenmerken van de buitenplaatszone in relatie tot het onderliggende landschap. Niet is gebleken dat deze waarden worden aangetast. Voor zover het gaat om monumentale waarden voorziet - zoals de raad ook onweersproken heeft gesteld - het bestemmingsplan in het behoud ervan.

De beroepsgrond slaagt niet.

Kernkwaliteiten landschap

12.     De stichting betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met artikel 1.8, derde lid, van de PRV. Met name de bouw van het Bouwhuis zal negatieve effecten hebben op het omringende landschap en daarmee op de kernkwaliteiten van het rivierengebied. De stichting noemt daarbij (de beleving van) het ‘schaalcontrast tussen zeer open en gesloten’.

12.1.  Artikel 1.8, derde lid, van de PRV luidt:

"Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap."

12.2.  Het plangebied valt onder het landschap "Rivierengebied". Daarvoor geldt onder andere de kernkwaliteit "schaalcontrast van zeer open naar besloten". Het plangebied is ongeveer 2.3 ha groot en omgeven door een muur en parkbos. De toegestane bouwhoogte is 6 m, wat niet hoger is dan de in het oude bestemmingsplan toegestane maximale hoogte. Voor zover de genoemde kernkwaliteit zich hier voordoet, heeft de herstructurering daar geen negatieve invloed op. Er is geen strijd met artikel 1.8, derde lid, van de PRV.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

13.     De stichting en [appellant sub 2] betogen dat de parkeerbehoefte niet goed is berekend omdat daarbij is uitgegaan van dubbelgebruik van parkeerplaatsen. [appellant sub 2] voert verder aan dat de tien parkeerplaatsen op het laatste stukje van het Kloosterlaantje niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de beschikbare plaatsen. Dat weggedeelte is te smal, waardoor de toegang tot het perceel Kloosterlaantje 2 wordt belemmerd. De stichting heeft op de zitting meegedeeld dat zij haar bezwaren tegen de inventarisatie van het aantal beschikbare parkeerplaatsen en tegen de uitvoering van de parkeerplaatsen aan het Broekbergerpad/-steeg niet handhaaft.

13.1.  De raad heeft een zogeheten parkeerbalans opgesteld. Dat is een door de CROW ontwikkeld rekenmodel, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de maximale parkeerbehoefte en het aanwezigheidspercentage per bestemming op verschillende tijdstippen. Het hanteren van dit rekenmodel in niet in strijd met het recht.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor kantoorruimte de norm (kengetal) 2.3 gehanteerd en voor woningen 1.9. Dat resulteert in een maximale parkeerbehoefte van 49 parkeerplaatsen. Naar aanleiding van de beroepen heeft de raad een nieuwe berekening gemaakt met de kengetallen 2.8 voor kantoorruimte en 2.3 voor woningen. Dat zijn de voor kantoorruimte en woningen maximale kengetallen, die ook hoger zijn dan de kengetallen voor functies die overeenkomen met praktijkruimte voor coaching/therapie. Die nieuwe berekening resulteert in een maximale parkeerbehoefte van 59 plaatsen. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de raad in afwijking van het rekenmodel van de CROW, het dubbelgebruik van parkeerplaatsen, onder meer op de openbare weg, niet bij de berekening had mogen betrekken.

De raad heeft op de zitting toegelicht dat dit aantal parkeerplaatsen voor een deel beschikbaar is en voor het overige kan worden gerealiseerd. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat met schuin parkeren op het Kloosterlaantje voldoende parkeerruimte bestaat en de toegang tot het perceel Kloosterlaantje 2 niet wordt belemmerd.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet zal leiden tot een onaanvaardbare parkeerdruk.

De betogen slagen niet.

Verkeer

14.     De stichting, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het bestemmingsplan leidt tot een ongewenste toename van het verkeer van en naar de buitenplaats. Vooral op de Engweg, die als zogeheten fietsstraat is ingericht, zal de verkeersdrukte en de onveiligheid toenemen. De stichting en [appellant sub 2] stellen dat het aantal verkeersbewegingen groter zal zijn dan waar de raad in de onderbouwing vanuit gaat. [appellant sub 3] wijst op de huidige verkeersproblemen op het Kloosterlaantje en de Engweg en stelt dat met de verkeersaspecten rekening moet worden gehouden, ook al zou de verkeerintensiteit niet toenemen in vergelijking met wat onder het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk was. De stichting stelt verder dat de toename van het verkeer op het Kloosterlaantje en de Engweg zal leiden tot geluidhinder en verslechtering van de luchtkwaliteit. De stichting wijst in dit verband op een nabijgelegen stiltegebied en de beleving van wandelaars.

14.1.  De raad heeft zich bij de beoordeling van de verkeersaspecten gebaseerd op de onderzoeken "Verkeerseffect plan landgoed Broekbergen" van de gemeente van 2 mei 2020 en "Ontsluiting buitenplaats Broekbergen via de Engweg" van BügelHajema van 28 september 2020. In het onderzoek van 2 mei 2020 wordt geconcludeerd dat er extra verkeersbewegingen optreden ten opzichte van de bestaande, feitelijke situatie, omdat de buitenplaats in die situatie nagenoeg geen verkeer genereert. Deze extra verkeersbewegingen vormen geen problemen op het Kloosterlaantje en de Akkerweg; de verkeersintensiteit blijft daar ruimschoots onder wat voor dergelijke wegen acceptabel is. Evenmin zorgen de verkeersbewegingen voor problemen op het gedeelte van de Engweg ten zuiden van de aansluiting met de Hogesteeg. De toename van het aantal verkeersbewegingen leidt volgens dat onderzoek wel tot problemen op het deel van de Engweg tussen de Hoofdstraat en de Meenkselaan. Het onderzoek van 28 september 2020 is specifiek op de ontsluiting via de Engweg gericht. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat na de realisatie van de plannen de Engweg nog steeds een voldoende scoort als zogeheten fietsstraat. Daarbij is uitgegaan van een worstcasescenario, waarin al het verkeer van en naar de buitenplaats in één richting over de Engweg rijdt en zich niet afsplitst in noordelijke en zuidelijke richting over de Engweg. De stichting, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze onderzoeken berusten op onjuiste verkeersgegevens of anderszins onzorgvuldig zijn. Verder is van belang dat volgens het onderzoek van 28 september 2020 de verkeersintensiteit afneemt ten opzichte van de mogelijkheden die het voorheen geldende bestemmingsplan bood.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie en evenmin tot een onaanvaardbare (toename van) geluidhinder en/of luchtverontreiniging vanwege het verkeer.

Het betoog slaagt niet.

Natuur Netwerk Nederland

15.     De stichting betoogt dat de ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het "Natuur Netwerk Nederland" (hierna: NNN). Met name door de licht- en geluiduitstraling van de nieuwe gebouwen Orangerie en Bouwhuis worden de waarden van het NNN aangetast. Daarnaast wijst de stichting op een intensiever gebruik van de buitenplaats, de aanleg en het gebruik van een nieuwe toegangsweg en parkeerplaatsen en de herinrichting van het parkgedeelte. De stichting heeft verder een aantal bezwaren aangevoerd tegen het ecologisch onderzoek (de toetsing conform de EHS-wijzer van de provincie Utrecht) in de memo "Actualisatie ecologie buitenplaats Broekbergen" van BügelHajema van 6 maart 2020. De stichting stelt daarbij onder meer dat het verlies aan oppervlakte van het NNN, zoals dat in het rapport "Natuurtoetswaarden Buitenplaats Broekbergen" van BEC van 8 oktober 2016 is vastgesteld, ten onrechte niet wordt gecompenseerd. De stichting stelt verder dat de raad, gelet op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (hierna: PRS), rekening moet houden met ruimtelijke ontwikkelingen buiten het NNN die effecten hebben op het NNN.

15.1.  Uit de plantoelichting blijkt dat de raad zich bij de beoordeling van de natuurwaarden heeft gebaseerd op het rapport "Natuurtoetswaarden Buitenplaats Broekbergen" van BEC van 8 oktober 2016 en de memo "Actualisatie ecologie buitenplaats Broekbergen" van BügelHajema van 6 maart 2020. In de memo wordt op basis van een zogeheten EHS-toets geconcludeerd dat het project niet leidt tot significante negatieve effecten op het NNN, wanneer tijdens de aanlegfase uitsluitend gerichte lichtarmaturen worden ingezet. Verder heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het NNN mogelijk maakt. De nieuwe gebouwen worden buiten het NNN gerealiseerd en voor zover het gaat om de ontsluitingsweg en parkeerplaatsen binnen het NNN, is sprake van bestaand gebruik. De EHS-toets was dus niet nodig en er is geen strijd met artikel 2.4, derde lid, van de PRV, aldus de raad.

15.2.  Artikel 2.4, derde lid, van de PRV luidt:

"Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als "Natuur Netwerk Nederland" bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij: […]"

15.3.  De NNN-webkaart van de provincie Utrecht geeft de sinds 2016 geldende kaart voor het NNN weer. Uit deze kaart blijkt dat de nieuwe gebouwen buiten het NNN liggen. Voor zover het gaat om activiteiten of voorzieningen binnen het NNN, waren deze al op grond van het oude bestemmingsplan toegestaan. Er is dus geen sprake van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de zin van artikel 2.4, derde lid, van de PRV, zodat een ecologisch onderzoek naar mogelijk significante aantasting niet nodig was. De bezwaren tegen de EHS-toets behoeven daarom geen bespreking. Verder is geen sprake van een verlies aan oppervlakte van het NNN en heeft de raad ook rekening gehouden met de effecten van de planologische ontwikkelingen op het NNN.

Het betoog slaagt niet.

Natuurbescherming / stikstofberekeningen

16.     Op de zitting heeft de stichting haar beroepsgrond over de uitgevoerde stikstofberekeningen aldus toegelicht, dat zij betwijfelt of bij de toepassing van de zogeheten "Aerius berekeningen" van de juiste aantallen verkeersbewegingen is uitgegaan.

16.1.  De raad heeft zich gebaseerd op berekeningen die in november 2019 met behulp van het programma "Aerius versie 2019" zijn uitgevoerd. Volgens deze berekeningen neemt de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet toe. Bij de berekeningen is uitgegaan van de maximale aantallen verkeersbewegingen die ten grondslag liggen aan het verkeersonderzoek "Verkeerseffect plan landgoed Broekbergen" van de gemeente van 2 mei 2020. Zoals onder 14.1 is overwogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze verkeersgegevens onjuist zijn.

Het betoog slaagt niet.

Soortenbescherming

17.     De stichting betoogt dat niet kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan negatieve effecten heeft op de aanwezige beschermde diersoorten. De stichting vreest dat het plangebied minder geschikt wordt als fourageer- en vestigingsgebied, vooral als gevolg van de licht- en geluiduitstraling van de nieuwe gebouwen Orangerie en het Bouwhuis, de (nieuwe) toegangsweg en het intensievere gebruik van het landgoed. Naast de in de onderzoeken genoemde diersoorten is het gebied in potentie ook geschikt als verblijfplaats voor andere beschermde soorten, zoals diverse vleermuizen, de boommarter, de eekhoorn en ook voor vogels met jaarrond beschermde nesten, aldus de stichting.

17.1.  De bescherming van diersoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming. De raad had het bestemmingsplan niet mogen vaststellen indien en voor zover op voorhand duidelijk is dat het soortenbeschermingsregime in deze wet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Dit is het geval als blijkt dat een ontheffing is vereist en die niet kan worden verkregen. (Zie onder meer de uitspraak van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1105).

17.2.  De raad heeft zich bij de beoordeling van de effecten op beschermde diersoorten gebaseerd op het onder 15.1 genoemde rapport van BEC van 8 oktober 2016, de eveneens onder 15.1 genoemde memo van BügelHajema van 6 maart 2020 en op de memo "Actualisatie vleermuisonderzoek van BEC van 16 oktober 2019. In het rapport van BEC van 8 oktober 2016 wordt een aantal mitigerende maatregelen aanbevolen om te voorkomen dat bij de uitvoering van het plan verbodsbepalingen uit de toen geldende Flora- en Faunawet worden overtreden. Die maatregelen bestaan onder meer uit het werken buiten het broedseizoen en het gebruiken van naar beneden gerichte lichtapparatuur. In de memo van BügelHajema van 6 maart 2020 wordt geconcludeerd dat geen negatieve effecten op beschermde soorten zullen optreden, wanneer in de aanlegfase uitsluitend gerichte lichtarmaturen worden ingezet en bij de uitvoering van het plan rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels. In de memo van BEC van 16 oktober 2019 wordt vastgesteld dat in het plangebied enkele beschermde vleermuissoorten zijn waargenomen. Geadviseerd wordt om bij de nieuwbouw vleermuisverblijven te integreren in de spouwmuur om zo het plangebied geschikter te maken voor vleermuizen.

17.3.  In wat de stichting heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat bovengenoemde onderzoeken niet deugdelijk zijn en de raad zich daarom niet op de conclusies van die onderzoeken heeft mogen baseren. Dat een gebied mogelijk minder geschikt wordt als leef- en foerageergebied voor soorten die in potentie aanwezig kunnen zijn, maakt niet dat de planologische ontwikkelingen in strijd zijn met de Wet natuurbescherming of uit ruimtelijk oogpunt onaanvaardbaar zijn.

Gelet op het voorgaande, heeft de raad, wat betreft de soortenbescherming, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wet natuurbescherming op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Aantasting bomen

18.     De stichting vreest voor aantasting van een aantal monumentale en waardevolle bomen door de bouw van het Bouwhuis en het realiseren van kelders onder de hoofgebouwen. Zij wijst hierbij op een mogelijke daling van de grondwaterstand.

18.1.  Deze beroepsgrond heeft betrekking op de bouwfase. Het gaat dus niet over het bestemmingsplan zelf maar over de uitvoering daarvan. In het rapport "Boom Effect Rapportage" van IDDS van 25 juli 2017 wordt geconcludeerd dat met het toepassen van enkele maatregelen en randvoorwaarden de beoogde werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder dat het voortbestaan van de bomen duurzaam wordt aangetast. In de memo van BügelHajema van 6 maart 2020 wordt gesteld dat tijdens de bouwfase mogelijk sprake is van tijdelijke grondwateronttrekking, maar dat door het toepassen van retourbemaling en gezien de huidige grondwaterstand, dit zeker niet zal leiden tot een significante verandering van de grondwater- en kwelstroom in het aangrenzende bosperceel. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze onderzoeken op deze punten ondeugdelijk zijn. Gelet op het voorgaande kan niet op voorhand worden geoordeeld dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd vanwege een onaanvaardbare, blijvende aantasting van de desbetreffende bomen.

Het betoog slaagt niet.

Ingetrokken beroepsgrond

19.     De stichting heeft haar beroepsgrond over de gezondheidsrisico’s vanwege nabijgelegen agrarische bedrijven op de zitting ingetrokken. Verder heeft zij op de zitting gezegd dat wat in het beroepschrift over de Structuurvisie 2030 "Groen dus Vitaal" staat, niet als beroepsgrond is bedoeld.

Conclusie

20.     Uit het voorgaande volgt dat de beroepen ongegrond zijn.

21.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022

190-963.