Uitspraak 202103115/1/R1


Volledige tekst

202103115/1/R1.
Datum uitspraak: 26 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2021 heeft het college onder meer de locatie met het nummer GR47, ter hoogte van de Sytwinde, aangewezen voor het plaatsen van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: orac’s).

Tegen dit besluitonderdeel heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2021, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde] is verschenen.

Overwegingen

1.       [appellante] woont op het adres [locatie] te Nootdorp. Het besluit voorziet in orac’s tegenover haar woning, op de hoek van de Sytwinde en de Elzenhof.

Geschiktheid locatie

Procedureel

2.       [appellante] betoogt dat de locatie niet geschikt is en dat de procedure om tot de vaststelling van die locatie te komen niet op juiste wijze is gevolgd. Zij wijst er op dat het college haar heeft uitgenodigd om een aanvullende zienswijze te geven omtrent de voorgestelde locatie, maar dat die aanvulling niet is meegenomen in het definitieve besluit tot plaatsing van de orac’s.

2.1.    Het college heeft het besluit voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Op 31 maart 2020 is het ontwerp van het besluit opgesteld, waarbij locatie GR47 is aangewezen. Op 25 mei 2020 heeft [appellante] haar zienwijze ingediend. Het college heeft hierna de definitieve besluitvorming uitgesteld. Op 16 februari 2021 is aan een aantal bewoners in de wijk een e-mail gestuurd, waarin is verzocht om aan te geven of een aangepast voorstel tegemoet komt aan de voorkeuren van de bewoners. Niet in geschil is dat deze e-mail abusievelijk niet naar [appellante] is gestuurd. Op 12 maart 2021 is deze alsnog aan haar gezonden. In die e-mail is verzocht uiterlijk 17 maart 2021 te reageren. [appellante] heeft haar reactie 15 maart 2021 per e-mail gegeven.

De Afdeling stelt vast dat op 16 maart 2021 het voorstel voor het definitieve besluit naar het college is verzonden. Op dat moment was dus de reactie van [appellante] reeds bij het college binnengekomen. Het bestreden besluit van 23 maart 2021 geeft er geen enkele blijk van dat de reactie van 15 maart 2021 is meegenomen bij de besluitvorming over de geschiktheid van de locatie. In het bestreden besluit is louter ingegaan op de zienswijze van 25 mei 2020. Door [appellante] in de gelegenheid te stellen om haar zienswijze aan te vullen, maar deze reactie niet mee te nemen bij het vaststellen van het bestreden besluit, is het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht genomen.

2.2.    Het beroep is gegrond. Het college moet een nieuw besluit nemen en daarbij een reactie geven op de aanvulling op de zienswijze van 15 maart 2021. De Afdeling ziet gelet op de aard van de gebreken bij de voorbereiding en het nemen van het door [appellante] aangevochten besluit geen aanleiding nader te onderzoeken of de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten. [appellante] heeft ter zitting haar stelling in de e-mail van 15 maart 2021 dat er een alternatief in een groenstrook kan worden gevonden concreet gemaakt door te wijzen op een bosje van struiken aan de Sytwinde, tussen de Rosarium en de Eikendreef. Het college kan in het nieuw te nemen besluit die plek meenemen bij de af te wegen alternatieven.

2.3.    Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp van 23 maart 2021, kenmerk 124138, voor zover het betreft locatie GR47;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022

361