Uitspraak 202004587/1/R3


Volledige tekst

202004587/1/R3.
Datum uitspraak: 26 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), allen wonend te Uffelte, gemeente Westerveld,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 6 juli 2020 in zaak nr. 19/4172 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Westerveld.

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2019 heeft het college camping De Blauwe Haan onder oplegging van een dwangsom gelast binnen drie weken na de verzending van dat besluit de afrastering op gronden met de bestemming "Natuur" te verwijderen en de aangebrachte grensmarkeringen niet te verplaatsen of te verwijderen nabij het perceel van de camping aan de Weg achter de es 11-12 te Uffelte (hierna: het perceel).

Bij besluit van 23 oktober 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 17 januari 2019 herroepen, voor zover dat betrekking heeft op het verzoek om handhaving van [appellant] van 29 september 2018, en het handhavingsverzoek van [appellant] onder aanvulling van de motivering alsnog afgewezen.

Bij uitspraak van 6 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2021, waar [appellant], van wie [appellant] en [appellant A] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.J. de Haan, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] en [appellant A] wonen aan weerszijden van de camping en vrezen voor verstoring van hun woongenot door campinggasten, die zich te dicht bij en op hun percelen begeven.

2.       [appellant] heeft het college op 29 september 2018 verzocht om handhavend op te treden tegen volgens hem met het bestemmingsplan strijdige activiteiten op en rond het perceel. Bij besluit van 17 januari 2019 is het college overgegaan tot handhavend optreden tegen camping De Blauwe Haan. Omdat volgens het college geen overtredingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan (meer) bestaan, heeft het college bij besluit van 23 oktober 2019 het besluit van 17 januari 2019 herroepen voor zover dat betrekking heeft op het verzoek om handhaving van [appellant] van 29 september 2018, en het handhavingsverzoek met een aanvullende motivering alsnog afgewezen.

De uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, overwogen dat geen sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik van gronden door camping De Blauwe Haan. De camping heeft het afgelopen jaar twee keer recreatie-activiteiten in het bos georganiseerd, maar dit waren incidenten en het college heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid de afweging kunnen maken hiertegen niet handhavend op te treden. Daarmee is [appellant] het niet eens.

Relevante planregels

4.       Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" grotendeels de bestemming "Recreatie - 1" met als dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3". Aan de gronden die aan de oost- en westzijde direct grenzen aan de camping, is in dit plan de bestemming "Natuur" toegekend. De relevante planregels die zien op die bestemmingen, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Diverse overtredingen

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van een overtreding wegens gebruik dat strijdig is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat een deel van de gronden met de bestemming "Natuur" wordt gebruikt als camping. Daarbij wijst [appellant] erop dat de bestemmingsgrenzen niet gelijk zijn aan de kadastrale perceelgrenzen. Volgens [appellant] volgt dit onder meer uit een intern bericht van ambtenaren. [appellant] wijst erop dat dit het geval is aan de zuidoostzijde van het perceel en wijst op luchtfoto’s.

Ook heeft de rechtbank volgens [appellant] niet onderkend dat sprake is van overtredingen omdat in strijd met het bestemmingsplan bomen zijn verwijderd, parkeerplaatsen zijn aangelegd en een bestaande zandweg is verbreed.

Grenzen en uitbreiding van de camping

5.1.    De rechtbank heeft overwogen dat het college bij het bepalen van de grenzen van de bestemmingen in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij de kadastrale grenzen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat door [appellant] weliswaar is gesteld dat de bestemmingsgrenzen niet zijn gerelateerd aan de kadastrale grenzen, maar dit is niet nader onderbouwd, en  volgens de rechtbank is door [appellant] evenmin duidelijk gemaakt en onderbouwd waar die grenzen dan wel lopen.

De rechtbank heeft met betrekking tot de uitbreiding van de camping overwogen dat in wat [appellant] heeft aangevoerd onvoldoende grond bestaat om te twijfelen aan het door het college ingenomen standpunt dat de camping het terrein niet heeft uitgebreid buiten de grenzen zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Volgens de rechtbank zijn de stellingen die [appellant] heeft betrokken onvoldoende onderbouwd.

5.1.1. Uit het besluit van 23 oktober 2019 volgt dat het college bij het antwoord op de vraag of er in strijd met de regels van het bestemmingsplan door de camping gebruik wordt gemaakt van gronden met de bestemming "Natuur", is uitgegaan van de kadastrale grenzen van het campingterrein. In dit besluit is namelijk vermeld: "Het kamperen buiten de bestemming is niet meer geconstateerd. Het kadaster mag als betrouwbare bron voor het aanwijzen van de grens worden beschouwd." In het bezoekrapport van de laatste controle vóór dit besluit, te weten een tussentijdse controle op 15 juli 2019 staat: Er wordt niet buiten de grenzen gekampeerd. De paaltjes van het kadaster staan op hun plek." Ook dit duidt erop dat bij de controle op overtredingen acht is geslagen op de kadastrale grens. [appellant] heeft echter een interne notitie tussen twee ambtenaren overgelegd, waarin wordt vermeld dat de kadastrale grens aan de zuidoostzijde van de camping afwijkt van de bestemmingsgrens. Het gaat hierbij om de bestemmingsgrens van het onderste vlak met de bestemming "Recreatie - 1". Uit één van de afbeeldingen van die notitie valt af te leiden dat de kadastrale grens aan die zijde van de camping voor een gedeelte oostelijker ligt dan de bestemmingsgrens. Dit betekent dat op een deel van het terrein dat aan de camping toebehoort, aan die zijde de bestemming "Natuur" rust. De weergave van kadastrale grenzen op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl, vormt hiervoor ook een aanwijzing. Uit de afbeeldingen van de interne notitie en de tekst van die notitie, in onderlinge samenhang bezien, valt af te leiden dat het hier gaat om een verschil kleiner dan 36 cm. Verder kan uit het besluit van 17 januari 2019 worden afgeleid dat het gaat om een verschil tussen 16 en 36 cm. Dit betreft zeer geringe afwijkingen. Verder gaat het om gesteld strijdig gebruik met een wisselend karakter in verband met het kampeerseizoen. Dat in deze strook overtredingen hebben plaatsgevonden door het plaatsen van kampeermiddelen tot op of net over de bestemmingsgrens en in de bestemming "Natuur" is niet gebleken. Hetgeen [appellant] daaromtrent heeft aangevoerd, is daarvoor onvoldoende. In zoverre was er dus geen reden voor het college om handhavend op te treden, hetgeen door de rechtbank met juistheid is vastgesteld.

5.1.2. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] voor het eerst gesteld dat die afwijking op andere plekken aan de zuidoostzijde van de camping groter is dan 16 tot 36 cm en ruim 2 m bedraagt. Anders dan het college ter zitting heeft gesteld, acht de Afdeling, gelet op de genoemde weergave van kadastrale grenzen op www.ruimtelijkeplannen.nl, een dergelijke afwijking tussen kadastrale en plangrens niet onaannemelijk. Op de landelijke voorziening is onderaan de zuidoostelijke grens van de camping een afwijking van ongeveer 3,5 m te zien. Niet is echter gebleken van een overtreding in deze strook.

5.1.3. Ter voorlichting aan partijen merkt de Afdeling op dat het college bij een eventueel volgend handhavingsverzoek wegens gestelde strijd met de bepalingen van het vigerende bestemmingsplan niet mag afgaan op de kadastrale grenzen, maar de plangrenzen moet aanhouden bij de vraag of camping De Blauwe Haan in strijd met het bestemmingsplan gronden met de bestemming "Natuur" aan de zuidoostzijde van de camping gebruikt voor het plaatsen van kampeermiddelen.

5.1.4. Het betoog slaagt niet.

Verwijderen van bomen

5.2.    Over het verwijderen van bomen heeft de rechtbank overwogen dat er volgens het college één keer door [appellant A] en [appellant B] is geklaagd dat bomen werden omgehakt aan de westzijde van de camping. Bij een onderzoek ter plekke heeft het college geconstateerd dat aan de oost- en westzijde vogelkers en wat onderbegroeiing werd verwijderd. Gezonde inheemse bomen van enige omvang werden niet verwijderd; er was zodoende sprake van normaal onderhoud en dit levert geen strijd met het bestemmingsplan op, aldus het college. De rechtbank heeft overwogen dat zij in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd onvoldoende grond ziet om hieraan te twijfelen.

5.2.1. Ingevolge artikel 32.4.1, aanhef en onder b, van de planregels is op gronden met de bestemming "Natuur" een omgevingsvergunning vereist voor het verwijderen van bomen en/of houtgewas. Het college heeft gesteld dat  bij controles niet is gebleken dat er, buiten het normale onderhoud van onderbegroeiing, zonder omgevingsvergunning bomen zijn gekapt. Met de overgelegde stukken heeft [appellant] naar het oordeel van de Afdeling niet aangetoond dat zonder omgevingsvergunning bomen zijn gekapt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in zoverre niet is gebleken van een overtreding.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

5.3.    [appellant] betoogt dat er in strijd met het bestemmingsplan parkeerplaatsen zijn aangelegd langs het zandpad aan de westzijde van de camping. De Afdeling overweegt hierover dat aan die gronden de bestemming "Natuur" is toegekend. Ingevolge artikel 32.1, aanhef en onder j, van de planregels zijn binnen die bestemming parkeervoorzieningen toegestaan. Voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van parkeervoorzieningen is ingevolge artikel 32.4.1, aanhef en onder f, van de planregels een omgevingsvergunning vereist. Ter zitting is evenwel duidelijk geworden dat er geen verhardingen zijn aangebracht ten behoeve van parkeervoorzieningen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat in zoverre geen sprake is van een overtreding.

Het betoog slaagt niet.

5.3.1. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat er in het hoogseizoen ook wordt geparkeerd in strijd met het verkeersbesluit van 19 februari 2013 dat ziet op een geslotenverklaring voor gemotoriseerd verkeer van het gebied Holtingerveld, overweegt de Afdeling dat [appellant] in zijn verzoek om handhaving van 29 september 2018 heeft verzocht om handhaving van overtredingen van het bestemmingsplan en niet van dit verkeersbesluit. Het college behoefde daarom in het besluit van 23 oktober 2019 niet op dit punt in te gaan en dat geldt evenzeer voor de uitspraak van de rechtbank.

5.3.2. De Afdeling stelt vast dat het verkeersbesluit van 19 februari 2013 betrekking heeft op een geslotenverklaring voor gemotoriseerd verkeer van het gebied Holtingerveld en dat van het zandpad achter de barricadebalk en naast de camping alleen gebruik mag worden gemaakt door houders van een ontheffing van de geslotenverklaring, zoals de campinghouder.

Ter zitting heeft het college gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat op hoogtijdagen ook anderen dan ontheffinghouders van het zandpad ter plaatse gebruik maken om daar hun auto te parkeren. Het is aan het college om - al dan niet naar aanleiding van een verzoek daartoe - te beoordelen of er reden is tegen een eventuele overtreding van het verkeersbesluit op te treden.

5.3.3. Het betoog slaagt niet.

Verbreden van de bestaande zandweg

5.4.    [appellant] heeft gesteld dat de zandweg naast de camping in de loop van de jaren is verbreed. Ingevolge artikel 32.1, aanhef en onder j, van de planregels zijn op gronden waaraan de bestemming "Natuur" is toegekend, wegen en paden toegestaan. In artikel 32.4.1 van de planregels is het verbreden van zandwegen niet genoemd bij de werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat in zoverre geen sprake is van een overtreding.

Het betoog slaagt niet.

Campinggasten in het bos

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door camping De Blauwe Haan georganiseerde recreatie-activiteiten op gronden met de bestemming "Natuur", ook al zouden die incidenteel hebben plaatsgevonden, uiteindelijk overtredingen zijn waarop gehandhaafd moet worden. [appellant] wijst in dit verband ook nog op een activiteitenprogramma van camping De Blauwe Haan. Daaruit blijkt volgens [appellant] dat twee keer per week activiteiten in het bos worden georganiseerd. [appellant] stelt dat het in dit licht aannemelijker is dat tijdens de zitting van de rechtbank is gesproken over twee recreatie-activiteiten per week, terwijl de rechtbank het in de uitspraak heeft over twee keer per jaar.

Verder kan [appellant] zich niet verenigen met de overweging van de rechtbank dat het lopen van campinggasten in het bos past binnen de bestemming "Natuur". Hij wijst in dit verband op het verschil tussen dag- en verblijfsrecreatie. Mensen die op de camping verblijven, zijn verblijfsrecreanten. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van overtredingen. [appellant] wijst daarbij op ‘stille getuigen’ in het bos. De rechtbank heeft volgens [appellant] zijn feitelijke waarnemingen ten onrechte niet geaccepteerd.

6.1.    De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat georganiseerde recreatie-activiteiten niet toelaatbaar zijn binnen de bestemming "Natuur". De rechtbank heeft verder overwogen dat het college ter zitting te kennen heeft gegeven dat het hem bekend is dat de camping vorig jaar twee keer recreatie-activiteiten in het bos heeft georganiseerd. Het college heeft hierin geen aanleiding gezien om tot handhaving over te gaan, omdat dit slechts incidenten waren. [appellant] heeft volgens de rechtbank wel gesteld maar niet onderbouwd dat er meer gedragingen zijn geweest die in strijd zijn met de bestemming "Natuur" dan deze incidentele activiteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid deze afweging kunnen maken. Gelet op het geringe aantal met het bestemmingsplan strijdige activiteiten en de geringe aard en ernst daarvan onderschrijft de Afdeling het oordeel van de rechtbank.

Het betoog slaagt niet.

6.2.    De rechtbank heeft verder overwogen dat het lopen van campinggasten in het bos naar het oordeel van de rechtbank (abusievelijk staat hier in de uitspraak van de rechtbank het woord "niet") valt onder "het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik van bestaande infrastructuur en voorzieningen" en daarmee past binnen de bestemming "Natuur". Anders dan ter zitting namens [appellant] is betoogd is geen sprake van verblijfsrecreatief gebruik van het bos; campinggasten onderscheiden zich in dit geval in het gebruik van het bos niet van eventuele andere bezoekers van het bos, aldus de rechtbank.

6.3.    Op gronden met de bestemming "Natuur" is ingevolge artikel 32.1, aanhef en onder h, van de planregels "het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik van bestaande infrastructuur en voorzieningen" toegelaten. Nu niet is gebleken dat het bos alleen toegankelijk is voor gasten van de camping, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat campinggasten die in het bos lopen zich niet onderscheiden van eventuele andere bezoekers van het bos. De omstandigheid dat mensen verblijven op camping De Blauwe Haan, betekent niet dat zij, wanneer zij zich in het bos bevinden, anders dan andere mensen niet bezig zijn met "extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik van bestaande infrastructuur en voorzieningen". Dat [appellant] in de praktijk ervaart en uit zaken die hij aantreft in het bos kan afleiden dat in het bos vaker gasten van de camping rondlopen dan mensen die niet van de camping afkomstig zijn, betekent niet dat er om die reden sprake is van gebruik dat niet is toegelaten binnen de bestemming "Natuur".

Het betoog slaagt niet.

Vijver

7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vijver op het perceel van Camping De Blauwe Haan dieper is dan 30 cm en dat daarom sprake is van een overtreding. Volgens [appellant] is het oordeel van de rechtbank op niets gebaseerd. Daarbij wijst [appellant] op een door hem overgelegde foto van de vijver, waaruit volgens hem blijkt dat de vijver dieper is dan 30 cm. Dit leidt [appellant] af uit de omgeving en uit de personen die zich in de vijver bevinden. Volgens [appellant] is de situatie op de foto de afgewerkte situatie en is de grondberoering veel dieper.

7.1.    De rechtbank heeft overwogen dat het college te kennen heeft gegeven dat toezichthouders hebben vastgesteld dat de vijver 30 cm diep is of minder, dat de vijver ook is aangelegd met het oog op peuters en dat zij in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding ziet om aan de constatering van de toezichthouders te twijfelen. De Afdeling ziet in de door [appellant] overgelegde foto geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Van Ettekoven 
voorzitter

w.g. Lap

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022

288-866

Bijlage

Bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Westerveld

In artikel 1.43 van de planregels is het begrip "(extensief) dagrecreatief medegebruik" als volgt gedefinieerd:

"een (extensief) dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vissteiger of een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;"

Artikel 32.1 luidt:

"De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de natuurgebieden;

b. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen al dan niet mede bestemd voor waterberging;

c. defensiedoeleinden, ter plaatse van de aanduiding "militair oefenterrein", waarbij de gronden worden gebruikt voor lichte militaire oefeningen in samenhang met het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;

d. de winning van organisch materiaal ten behoeve van biobrandstof en/of compostering;

e. een zwemplas, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - zwemplas";

f. gebouwen ten behoeve van een scoutingterrein, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gebouwen";

met daaraan ondergeschikt:

g. het extensief agrarisch medegebruik;

h. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik van bestaande infrastructuur en voorzieningen;

i. wegen en paden;

j. parkeervoorzieningen;

k. nutsvoorzieningen;

l. kleinschalige duurzame energiewinning;

m. terreinen voor evenementen;

n. terreinen voor tijdelijk kamperen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - tijdelijk kampeerterrein";

met de daarbijbehorende:

o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde."

Artikel 32.4.1 luidt:

"Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a. het af- en/of vergraven, egaliseren en/of ophogen van gronden, alsmede het wijzigen van het bodemprofiel;

b. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;

c. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;

d. het graven, baggeren en/of verbreden van beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;

e. het wijzigen en/of aanbrengen van kunstwerken, zoals stuwen, dammen en/of duikers;

f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen al dan niet ten behoeve van parkeervoorzieningen;

g. het verwijderen en/of verleggen van bestaande zand-, fiets- en voetpaden ten behoeve van de verbetering van de natuurwaarden vanuit beheerinrichting;

h. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;

i. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen."

Artikel 35.1 luidt:

"De voor 'Recreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. standplaatsen voor kampeermiddelen, waaronder stacaravans en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens;

b. gebouwen en overkappingen ten behoeve van beheer en dienstverlening, horecadoeleinden, sanitaire voorzieningen en onderhoud;

c. een bedrijfswoning, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimten ten behoeve van beheer en dienstverlening en ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en/of kinderopvang;

d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van karakteristieke bijgebouwen;

e. groepsaccommodaties, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie" of "specifieke vorm van recreatie - twee groepsaccommodaties";

f. bergingen bij stacaravans en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens;

g. trekkershutten en tenthuisjes;

h. een antennemast, ter plaatse van de aanduiding "antennemast";

waarbij, indien de gronden op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding "karakteristiek", de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd;

met daaraan ondergeschikt:

i. kleinschalige duurzame energiewinning;

met de daarbijbehorende:

j. tuinen, erven en terreinen;

k. sport- en speelterreinen;

l. parkeervoorzieningen;

m. beplanting en bebossing;

n. wegen en paden;

o. sloten en naar de aard daarmee gelijk te stellen waterlopen;

p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde."

Artikel 61.1 luidt:

"De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

- het behoud van de archeologische waarden."

Artikel 61.4.1, aanhef en onder b, luidt:

"Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

(…)

b. het afgraven, mengwoelen, diepploegen of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,3 m;

(…)