Uitspraak 202107111/2/R2


Volledige tekst

202107111/2/R2.
Datum uitspraak: 18 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Veghel, gemeente Meierijstad,

verzoekers,

en

1.       de raad van de gemeente Meierijstad,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Vlas en Graan - Stadhuisplein, deelgebied 1" vastgesteld.

Bij besluit van 30 september heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een zwembad in Veghel.

De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid.

Tegen deze besluiten hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 december 2021, waar [verzoeker], en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C. Mulder-van den Biggelaar, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan en de omgevingsvergunning voorzien in de realisatie van een zwembad aan het Stadhuisplein in Veghel nabij de Aa. Het zwembad dient ter vervanging van het huidige zwembad dat ten noorden van het plangebied is gesitueerd. Het plan voorziet in het nieuwe zwembad door de bestemming "Sport" met functieaanduiding "zwembad" voor een deel van de gronden. De andere delen van de gronden binnen het plangebied hebben de bestemmingen "Groen", "Water" en "Verkeer".

[verzoeker] en anderen vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit, mede door de samenhang van de bestreden besluiten met plannen voor een supermarkt naast het plangebied.

Spoedeisend belang

3.       [verzoeker] en anderen hebben verzocht om schorsing van het plan en de omgevingsvergunning om onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van die besluiten te voorkomen.

3.1.    Ter zitting hebben de raad en het college aangegeven op korte termijn te willen beginnen met de bouw van het zwembad. Er is al begonnen met het verplaatsen van kabels en leidingen, hetgeen is vergund op basis van het geldende plan. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig bij het verzoek.

Beoordeling verzoek

Participatie

4.       [verzoeker] en anderen betogen dat geen sprake is geweest van een open, reëel en constructief overleg. [verzoeker] en anderen hebben tijdens de overleggen het gevoel gekregen dat zij niet serieus werden genomen.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad en het college de in de wet voorgeschreven voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht hebben gevolgd voordat het plan is vastgesteld en de omgevingsvergunning is verleend. [verzoeker] en anderen hebben van die wettelijke procedure gebruik gemaakt door een zienswijze in te dienen over het ontwerpplan en de ontwerpvergunning, waarop door de raad en het college is gereageerd in de nota van zienswijzen. Een participatieproces maakt geen deel uit van de wettelijk voorgeschreven voorbereidingsprocedure.

Gezien het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het voorlopige oordeel dat het plan of de vergunning tot stand is gekomen in strijd met de procedurele regels voor het vaststellen van het voorliggende plan en de omgevingsvergunning.

Het betoog slaagt niet.

Plangrens en parkeren

5.       [verzoeker] en anderen betogen dat de voorziene ontwikkelingen in het centrumgebied, zoals de verplaatsing van een supermarkt met parkeerdek naar het centrumgebied, de realisatie van het nieuwe zwembad en vergroening en verblauwing van het gebied in onderling verband hadden moeten worden beoordeeld en dat hiertoe één samenhangend plan had moeten worden vastgesteld. Daarbij is ten onrechte niet gekeken naar de bestaande parkeerproblematiek in het gebied, hoe zich dat ontwikkelt als gevolg van deze ontwikkelingen en is ten onrechte het parkeerprobleem niet samenhangend opgelost. Het voorliggende plan en de bijbehorende vergunning zijn onderbouwd met een doelredenering om de ontwikkeling van het nieuwe zwembad door te kunnen laten gaan, waarbij de bestaande parkeerproblemen in het gebied en de parkeerproblemen die zullen ontstaan door onder meer de komst van de supermarkt naast het nieuwe zwembad vooruit worden geschoven, aldus [verzoeker] en anderen. Daarbij worden parkeerplaatsen in het groen gerealiseerd, hetgeen ten koste gaat van de vergroening van het gebied.

5.1.    Nu het betoog van [verzoeker] en anderen er vooral toe strekt dat de bestreden besluiten onderdeel hadden moeten uitmaken van een meer omvattend plan begrijpt de voorzieningenrechter het betoog van [verzoeker] en anderen in de eerste plaats aldus dat volgens hen de begrenzing van het bestemmingsplan onjuist is bepaald.

Bij de beoordeling van dit betoog moet voorop worden gesteld dat de raad beleidsruimte toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Gelet op wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hij neemt daarbij in aanmerking dat weliswaar aannemelijk is dat zich in de toekomst ook nog andere ontwikkelingen in het centrumgebied zullen voordoen, maar dat deze ontwikkelingen niet zodanig samenhangend of in een zodanig vergevorderd stadium verkeren dat deze nu al in één samenhangend bestemmingsplan, waarin ook de ontwikkeling van het nieuwe zwembad is voorzien, konden en hadden moeten worden opgenomen. In dit verband is mede van belang dat de raad en het college hebben toegelicht dat het oude zwembad zodanig verouderd is dat het nog slechts een zeer beperkte tijd in stand kan worden gehouden. In verband hiermee heeft de raad, gelet op het belang van de continuïteit van het zwemonderwijs binnen de kern Veghel, in redelijkheid ervoor mogen kiezen om de realisatie van het nieuwe zwembad mogelijk te maken in een apart bestemmingsplan met deze begrenzing. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat een bestemmingsplan voor een nieuwe ontwikkeling niet hoeft te voorzien in een oplossing voor reeds bestaande parkeerproblemen in de omgeving.

5.2.    Voor zover [verzoeker] en anderen betogen dat de raad ten onrechte parkeerplaatsen heeft voorzien op gronden met de bestemming "Groen", overweegt de voorzieningenrechter dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan beleidsruimte heeft bij het aanwijzen van bestemmingen die hij uit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft toegelicht dat hij de parkeerplaatsen op die locatie nodig acht, zodat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd voor het nieuwe zwembad. Gelet hierop en in aanmerking genomen de ligging van het plangebied in de kern van Veghel ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Groen" en de daarop mogelijk gemaakte parkeervoorzieningen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.

Welstand

6.       [verzoeker] en anderen betogen dat in het welstandsadvies van 17 juni 2021 onvoldoende is gekeken naar de samenhang tussen de gebouwen van het zwembad en de toekomstige supermarkt wat betreft architectuur en bouwmassa. Ook had naar de mening van [verzoeker] en anderen getoetst moeten worden aan de criteria die op grond van de "Welstandsnota Meierijstad 2018" (hierna: de welstandsnota) gelden voor bijzondere bebouwing en dan met name de eisen die aan dergelijke gebouwen moeten worden gesteld om te stimuleren dat een hoogwaardig architectonisch beeld ontstaat.

De raad stelt zich op het standpunt dat uitsluitend aan de in de welstandsnota vastgelegde algemene criteria en de criteria die gelden voor het historisch centrum, hoefden te worden getoetst en dat dit ook is gedaan in het welstandsadvies.

De voorzieningenrechter stelt vast dat in paragraaf 4.3 van de welstandsnota een stroomschema is opgenomen dat dient te worden gevolgd om te bezien aan welke criteria moet worden getoetst bij een welstandsbeoordeling. Uit dat schema volgt dat, indien een ontwikkeling is gelegen in het historisch centrum, uitsluitend aan de algemene criteria en de criteria die gelden voor het historisch centrum, dient te worden getoetst. Hieruit volgt dat, ook al is een zwembad een bijzonder gebouw, niet wordt getoetst aan de daarvoor geldende criteria, omdat het betreffende gebouw is gelegen in het historisch centrum. Nu het te bouwen zwembad is gelegen in het gebied dat in de welstandnota als historisch centrum is aangemerkt, ziet de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan door de welstandcommissie aan onjuiste criteria is getoetst.

In hetgeen [verzoeker] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter verder geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij de beoordeling van het bouwplan in redelijkheid niet heeft mogen afgaan op het ter zake uitgebrachte advies van de welstandscommissie. Voor zover [verzoeker] en anderen nog hebben betoogd dat het bouwplan in samenhang met de toekomstige bouw van een supermarkt had moeten worden bezien, overweegt de voorzieningenrechter dat de bouwaanvraag daarop geen betrekking heeft en dat de welstandsbeoordeling zich dient te beperken tot het bouwwerk waarop de bouwaanvraag betrekking heeft.

Conclusie

7.       Omdat de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, niet verwacht dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden, bestaat geen aanleiding om in afwachting van de uitkomst van de  bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.

8.       De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2022

45-932