Uitspraak 202103582/1/R1


Volledige tekst

202103582/1/R1.
Datum uitspraak: 19 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Poortvliet, gemeente Tholen,

appellant,

en

de raad van de gemeente Tholen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2021 heeft de raad van de gemeente Tholen het bestemmingsplan "Buitengebied - parallelweg N286 Poortvliet" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 25 november 2021, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.C. Sinke en ir. N. Tiernego, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting het college van gedeputeerde staten van Zeeland, vertegenwoordigd door P.D. de Meulmeester, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord. [gemachtigde] heeft via videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.       Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de aanleg van een nieuwe parallelweg langs de bestaande provinciale weg N286 die zal worden ingericht als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom voor met name het landbouwverkeer. Het plan maakt onderdeel uit van een provinciaal beleidsdoel voor de verbetering van landbouwroutes binnen de provincie Zeeland. Het doel van de aanleg van de parallelweg is het verbeteren van de doorstroming voor zowel landbouwverkeer als regulier verkeer en het verbeteren van de verkeersveiligheid.

[appellant] woont op het perceel [locatie] dat zich circa 180 m ten noorden van het plangebied bevindt. [partij] is eigenaar van een deel van de gronden waarop de parallelweg is voorzien. Op dit deel van de gronden bevindt zich nu nog een landbouwschuur.

2.       [appellant] kan zich niet verenigen met het plan, omdat een parallelweg voor landbouwverkeer op deze locatie vanuit het oogpunt van het provinciaal beleid volgens hem niet noodzakelijk is. Ter zitting heeft hij zijn betoog toegespitst op de stelling dat een Europese subsidie in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma is aangevraagd en toegekend. Deze subsidie betreft het realiseren van een landbouwroute voor het weggedeelte van de rotonde ten oosten van Poortvliet tot aan Tholen en daarmee dus niet voor het weggedeelte dat betrekking heeft op dit plan. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant], gelet op de ter zitting gegeven toelichting, zo dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met belangen van burgers, omdat met het voorliggende plan geen sprake is van een juiste en doelmatige besteding van overheidsmiddelen.

2.1.    In artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept." Dit is het zogeheten relativiteitsvereiste.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met deze bepaling de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

2.2.    Het belang van [appellant] in zijn hoedanigheid van omwonende is gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat. De normen met betrekking tot het reguleren van overheidsmiddelen in overeenstemming met het algemeen belang, waaruit subsidies worden verstrekt aan aanvragers, strekken niet tot bescherming van het individuele belang van [appellant]. [appellant] heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat het hem in zijn beroepsgronden niet gaat om het belang dat hij gevrijwaard blijft van met het plan gepaard gaande mogelijke aantasting van zijn eigen woon- en leefklimaat. Omdat de belangen waarvoor [appellant] kan opkomen kennelijk niet behoren tot de belangen die aan de orde zijn bij de toekenning van Europese subsidies staat  artikel 8:69a van de Awb in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van het beroep.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. H.C.P. Venema en G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022

195-890