Uitspraak 202101904/1/A2


Volledige tekst

202101904/1/A2.
Datum uitspraak: 19 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Eersel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 4 februari 2021 in zaak nr. 19/2468 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eersel.

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2019 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 14 augustus 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2021, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door J.J.M. van Dooren, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont op het adres [locatie] te Eersel. Hij heeft verzocht om een tegemoetkoming in planschade ten gevolge van het op 29 september 2009 vastgestelde en op 10 november 2009 in werking getreden bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). De aanvraag heeft betrekking op de kadastrale percelen gemeente Eersel, sectie K nummers 305, 847, 846, 319, 326 en 307. Volgens [appellant] is in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming op zijn percelen gewijzigd, waardoor hij schade lijdt.

2.       Het college heeft aan het besluit van 22 januari 2019 een door Gloudemans opgesteld advies van 20 december 2018 ten grondslag gelegd. In het advies is vermeld dat [appellant] ten tijde van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan niet in een vermogensrechtelijke relatie stond tot perceel 307. Dat perceel is eigendom van [partij]]. Gloudemans heeft daarom het door [appellant] gestelde nadeel wegens een wijziging van de bestemming voor perceel 307 niet bij zijn advies betrokken. Gloudemans heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het nieuwe bestemmingsplan niet leidt tot inkomensschade.

Gloudemans heeft het nieuwe bestemmingsplan vergeleken met het op 7 november 1989 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1988" (hierna ook: het oude bestemmingsplan A), en het op 30 september 1997 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening" (hierna ook: het oude bestemmingsplan B). In het bestemmingsplan "Buitengebied 1988" is perceel 305 bestemd als "Bos en [kwekerij]", zijn de percelen 847, 319 en 326 bestemd als "Bossen" en is perceel 846 bestemd als "Woningen". In het bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening" is perceel 305 eveneens bestemd als "Bos en [kwekerij]" en daarmee bestemd voor [kwekerij] en bos en behoud van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke waarden. In het nieuwe bestemmingsplan is perceel 846 bestemd als "Woningen" en zijn de percelen 305, 847, 319 en 326 bestemd als "Bos", waarbij perceel 305 tevens is aangeduid als "specifieke vorm van bos - [kwekerij]".

In het advies van Gloudemans is vermeld dat de gewijzigde bestemming voor perceel 305 geen wijziging betekent van het mogelijke gebruik van dat perceel. Het perceel mag zowel volgens de oude bestemmingsplannen A en B als het nieuwe bestemmingsplan worden gebruikt voor een [kwekerij]. De op perceel 305 aanwezige rododendrons zijn daar dus onder het regime van het  nieuwe bestemmingsplan toegestaan. In het advies van Gloudemans is verder vermeld dat, anders dan voorheen, volgens het nieuwe bestemmingsplan op perceel 305 ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bos - [kwekerij]" containervelden met bijbehorende verhardingen en een beregeningsinstallatie met bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan, hetgeen een planologisch voordeel betekent. In het nieuwe bestemmingsplan zijn de gebruiksmogelijkheden op de als "Bos" bestemde percelen 305, 847, 319 en 326 vergroot. Anders dan voorheen mogen deze percelen nu ook worden gebruikt voor extensief recreatief medegebruik en agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer, hetgeen een planologisch voordeel betekent.

Op perceel 305 is de voorheen bestaande mogelijkheid om ten dienst van de bestemming "Bos en [kwekerij]" bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van 100 m2 te realiseren in het nieuwe bestemmingsplan vervallen. Volgens Gloudemans leidt deze vervallen bouwmogelijkheid gezien de nieuw toegestane containervelden en beregeningsinstallatie en de toegenomen gebruiksmogelijkheden voor het volledige perceel van 8.900 m2 per saldo niet tot een planologisch nadeel.

Gloudemans is tot de conclusie gekomen dat [appellant] van het nieuwe bestemmingsplan geen planologisch nadeel ondervindt en heeft daarom geadviseerd de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade af te wijzen.

Gloudemans heeft op verzoek van het college in de rechtbankfase een aanvullend advies van 16 juni 2020 uitgebracht.

3.       De rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 februari 2021 geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade terecht heeft afgewezen.

Het hoger beroep

4.       [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift en de nadere stukken van 16 juli 2021 en 11 november 2021 alsmede op de zitting op 29 november 2021 verschillende grieven over uitspraken van de Afdeling en over de Afdeling zelf vermeld. Deze grieven vallen, met name waar zij zien op uitspraken van de Afdeling die in deze zaak niet aan de orde zijn, zoals bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling die betrekking hebben op het bestemmingsplan Buitengebied 2017, buiten de omvang van het geschil in deze planschadeprocedure. De Afdeling gaat daarom in deze uitspraak niet op die grieven in. In deze procedure gaat het alleen over het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade als hiervoor onder 1 van deze uitspraak aangegeven.

5.       Voor zover het betoog ook zo moet worden opgevat dat de Afdeling geen onafhankelijk en onpartijdig gerecht zou zijn, wordt overwogen dat de Afdeling een onafhankelijk, bij de wet ingesteld orgaan is, als bedoeld in artikel 1:4, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat ingevolge artikel 30b van de wet op de Raad van State belast is met de berechting van aan haar opgedragen geschillen. De jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (bijvoorbeeld het arrest van 6 mei 2003, nrs.39343/98, 39651/98, 43147/98 en 4664/98 (www.echr.co.int), AB 2003, 21) biedt geen grond voor het oordeel dat de Afdeling niet aan de in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens vermelde eisen voldoet. Voor zover het betoog betrekking heeft op de staatsraad die belast is met de behandeling van deze zaak heeft de Afdeling daarover naar aanleiding van een wrakingsverzoek van [appellant] in andere samenstelling geoordeeld in haar  uitspraak van 29 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2711

Deze grieven slagen dus niet.

6.       [appellant] heeft tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gronden aangevoerd over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van Gloudemans, de bestemming voor de houtschuur op perceel 305, de realisering van de ecologische hoofdstructuur (EHS) op zijn percelen, de recreatiewoning op perceel 305, gewijzigde regels over meten in het nieuwe bestemmingsplan en overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank.

De Afdeling zal hierna op deze gronden ingaan.

Maatstaf

7.       Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht

Behandeling van de beroepsgronden

Onafhankelijkheid en onpartijdigheid Gloudemans

8.       [appellant] voert aan dat Gloudemans niet als onafhankelijk adviseur advies heeft uitgebracht, omdat in het aanvullend advies van 16 juni 2020 voorop is gesteld dat geen tegemoetkoming in planschade mag worden uitgekeerd. Dat volgt volgens [appellant] uit de conclusie van het aanvullende advies van Gloudemans. Daarin is vermeld dat Gloudemans in zijn oorspronkelijke advies als uitgangspunt heeft genomen dat een fictieve koper geen objectief te bepalen meerwaarde koppelt aan de bebouwing op perceel 305.

8.1.    In het aanvullend advies van Gloudemans van 16 juni 2020 is onder het kopje ‘Conclusie’ vermeld:

"Voor wat betreft de opstallen (waaronder de voormalige "recreatiewoning") in relatie tot de gehele onroerende zaak is in het advies als uitgangspunt genomen dat een fictieve koper geen objectief te bepalen "meerwaarde" koppelt aan deze bebouwing. Overwogen is dat door het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied" een (planologisch) voordeel is ontstaan op het perceel K305 vanwege de toenemende gebruiksmogelijkheden en de toegestane containervelden en beregeningsinstallaties op het volledige perceel van 8.900 m2. De overweging was hierbij dat het perceel zijn hoogste waarde ontleent aan dit ruimere gebruik en het bestaande gebruik."

8.2.    Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, volgt uit deze passage niet dat Gloudemans niet als onafhankelijke en onpartijdige deskundige advies heeft uitgebracht. Gloudemans heeft in deze passage alleen toegelicht dat de bebouwing op perceel 305 niet bijdraagt aan de waarde van dat perceel. Volgens Gloudemans is het bestaande en het nieuwe gebruik dat op grond van het nieuwe bestemmingsplan op perceel 305 is toegestaan bepalend voor de waarde van het perceel.

8.3.    Het betoog slaagt niet.

9.       [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de houtschuur op perceel 305 door het nieuwe bestemmingsplan in waarde is gedaald. Volgens [appellant] is in het nieuwe bestemmingsplan bepaald dat de houtschuur niet mag worden vernieuwd en niet mag worden onderhouden, terwijl de houtschuur in het vorige planologische regime positief was bestemd.

9.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 18 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU5399, de overwegingen 2.3, 2.3.1 en 2.35.2., is in de artikelen 3.2.5, onder d, 4.2.5, onder d, 5.2.6, onder d, en artikel 9.2.3 van de planregels van het nieuwe bestemmingsplan voor de bestemmingen "Agrarisch", "Agrarisch met waarden - Landschap", "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" en de bestemming "Bos" een zogenoemde 'bijgebouwenregeling' opgenomen voor veldschuren en andere gebouwen die buiten een in het plan aangegeven bouwvlak zijn opgericht. Volgens deze regeling mogen bestaande gebouwen alsmede gebouwen waaraan de aanduiding "bijgebouw" is toegekend, blijven bestaan, waarbij de bestaande situering, de bestaande goot- en bouwhoogte en de bestaande inhoud als maximum geldt. Volgens deze regeling mochten de gebouwen niet worden herbouwd. Bij besluit van 3 april 2012 heeft de raad van Eersel de zin ‘De gebouwen mogen niet worden herbouwd’ uit de bijgebouwenregeling geschrapt. Sindsdien mogen de gebouwen wel worden herbouwd.

Uit het voorgaande volgt dat de bijgebouwenregeling geldt voor bestaande gebouwen op percelen met de bestemming "Bos". De houtschuur is een bestaand gebouw op perceel 305 en dat perceel is bestemd als "Bos". Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, is de bestaande houtschuur op perceel 305 dan ook positief bestemd in het nieuwe bestemmingsplan. De houtschuur mocht dan ook op grond van het nieuwe bestemmingsplan op dezelfde locatie, met de bestaande goot- en bouwhoogten en de bestaande inhoud ook worden herbouwd en tevens onder het regime van het nieuwe bestemmingsplan dus wel worden vernieuwd en onderhouden.

[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de houtschuur door het nieuwe bestemmingsplan in waarde is gedaald.

9.2.    Het betoog slaagt niet.

10.     [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de voorheen positief bestemde recreatiewoning op perceel 305 in het nieuwe bestemmingsplan niet positief is bestemd, waardoor hij schade lijdt.

10.1.  Vast staat dat de recreatiewoning op perceel 305 in het nieuwe bestemmingsplan niet positief is bestemd. De recreatiewoning was voorheen, in het bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening" evenmin positief bestemd. De recreatiewoning was in dat plan onder het overgangsrecht gebracht. [appellant] heeft volgens de hiervoor aangehaalde en onherroepelijke uitspraak van de Afdeling van 18 november 2011 niet aannemelijk gemaakt dat de recreatiewoning sindsdien zonder onderbreking in gebruik is geweest. De recreatiewoning viel daarom onder het oude planologische regime al niet meer onder de beschermende werking van het planologisch overgangsrecht. Het verlies van de beschermende werking van het overgangsrecht heeft dus al plaatsgevonden onder het oude planologische regime. Dat de recreatiewoning in het nieuwe bestemmingsplan niet opnieuw onder het overgangsrecht is gebracht, leidt daarom niet tot een planologisch nadeel.

10.2.  Het betoog van [appellant] dat de regels voor de wijze van meten in het nieuwe bestemmingsplan nadeliger zijn dan die regels in de oude bestemmingsplannen A en B, omdat de oppervlakte van de recreatiewoning volgens hem door de nieuwe wijze van meten met een derde is teruggebracht, behoeft gezien het voorgaande geen bespreking.

10.3.  Het betoog slaagt niet.

11.     [appellant] voert aan dat zijn percelen in het nieuwe bestemmingsplan onderdeel zijn geworden van de ecologische hoofdstructuur, waardoor hij schade lijdt. Volgens [appellant] beperkt de hoofdfunctie natuur voor de percelen zijn beheervrijheid.

11.1.  Volgens het advies van Gloudemans is de nieuwe bestemming "Bos" met de aanduiding "specifieke vorm van bos - [kwekerij]" niet nadeliger dan de oude bestemming "Bos met [kwekerij]" en zijn de gebruiksmogelijkheden binnen de nieuwe bestemming "Bos" verruimd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het nieuwe bestemmingsplan in zoverre niet tot een planologisch nadeel heeft geleid.

11.2.  Het betoog slaagt niet.

12.     Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over het persoonlijk overgangsrecht voor het pand [locatie] op perceel 307 kan in deze procedure niet aan de orde komen. In het advies van Gloudemans is terecht vermeld dat [appellant] geen eigenaar of huurder is van dit pand. Hij kan daarom van een eventuele nadelige planologische verandering op perceel 307 geen planschade lijden.

13.     [appellant] betoogt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, omdat de rechtbank ten onrechte deze planschadezaak heeft aangehouden tot de Afdeling de uitspraak van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2820, heeft gedaan.

13.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 januari 2014; ECLI:NL:RVS:2014:188) is de redelijke termijn overschreden indien in een zaak als deze, met een bezwaar, een beroep en een hoger beroep, de totale procedure meer dan vier jaar heeft geduurd.

De redelijke termijn vangt aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. Het college heeft het bezwaarschrift van [appellant] op 28 februari 2019 ontvangen. Dit betekent dat ten tijde van deze uitspraak de redelijke termijn niet is overschreden.

Slotsom

14.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

15.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Oranje
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022

507