Uitspraak 202101751/1/V2


Volledige tekst

202101751/1/V2.
Datum uitspraak: 13 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 17 februari 2021 in zaak nr. 20/7039 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om het doel van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te wijzigen, afgewezen.

Bij besluit van 25 augustus 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 februari 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Wat de vreemdeling in grief één aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       De vreemdeling klaagt in grief twee terecht dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat de staatssecretaris het voor het beroep betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank heeft het beroep immers gegrond verklaard. Daarom had zij ook moeten bepalen dat de staatssecretaris het door de vreemdeling betaalde griffierecht vergoedt (artikel 8:74, eerste lid, van de Awb).

De grief slaagt.

3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover deze niet inhoudt dat het betaalde griffierecht wordt vergoed door de staatssecretaris. De Afdeling zal bepalen dat de staatssecretaris aan de vreemdeling alsnog het door haar betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep vergoedt. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 17 februari 2021 in zaak nr. 20/7039, voor zover de rechtbank niet heeft bepaald dat het betaalde griffierecht wordt vergoed door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid;

III.      bevestigt die uitspraak voor het overige;

IV.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 onderscheidenlijk € 270,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van Kesteren
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2022

625