Uitspraak 202004269/2/A2, 202004270/2/A2, 202004272/2/A2, 202004273/2/A2, 202004274/2/A2, 202004276/2/A2 en 202102141/2/A2.


Volledige tekst

202004269/2/A2, 202004270/2/A2, 202004272/2/A2, 202004273/2/A2, 202004274/2/A2, 202004276/2/A2 en 202102141/2/A2.
Datum uitspraak: 7 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

verzoeker,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2021, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van de staatsraden mr. E.J. Daalder als voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. J. Hoekstra als leden van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van de zaaknrs. 202004269/1/A2, 202004270/1/A2, 202004272/1/A2, 202004273/1/A2, 202004274/1/A2, 202004276/1/A2 en 202102141/1/A2 (hierna: de staatsraden).

De staatsraden hebben niet in de wraking berust. Zij hebben een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2022. [verzoeker] en de staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid ter zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden". Als maatstaf geldt dat een staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.

2.       [verzoeker] is op 16 december 2021 bij aangetekend verzonden brief uitgenodigd voor de zitting van 5 januari 2022. Naar de Afdeling is gebleken, is deze aangetekend verzonden uitnodiging een paar uur vóór deze zitting retour gekomen bij de Afdeling met de aantekening "niet afgehaald". De Afdeling stelt vast dat het aangetekende stuk naar het juiste adres van [verzoeker] is verzonden. Wanneer PostNL bij aanbieding van een aangetekend stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, dan komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL in beginsel voor rekening en risico van de belanghebbende. [verzoeker] heeft niet gesteld dat hij niet op de hoogte was van de zitting van 5 januari 2022. De Afdeling leidt uit de fax van [verzoeker] van 5 januari 2022 - die hij drie keer, namelijk om 9:00 uur, 9:03 uur en 9:11 uur die dag, naar de Afdeling heeft gestuurd - af dat hij er wel van op de hoogte is dat zijn wrakingsverzoek op die dag ter zitting zal worden behandeld. In deze fax heeft hij namelijk de desbetreffende zaaknummers vermeld en geeft hij aan dat de behandeling daarvan op zitting zal plaatsvinden op 5 januari 2022 om 10:30 uur. Gelet op het vorenstaande staat vast dat [verzoeker] bekend is met de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van 5 januari 2022 en ziet de Afdeling daarom geen beletsel het wrakingsverzoek ter zitting te behandelen.

3.       [verzoeker] heeft aan het verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de staatsraden een verzoek van hem om de behandeling ter zitting van de in het procesverloop genoemde zaken uit te stellen niet hebben ingewilligd, waardoor hem het recht wordt ontnomen bij die behandeling aanwezig te zijn. Dit getuigt volgens hem van vooringenomenheid van de staatsraden. Hij voert daartoe aan dat hij ten gevolge van een ernstige ongeneeslijke ziekte niet in staat is om naar Den Haag te komen voor de zitting en dat het voor hem in verband met zijn bijzondere kwetsbaarheid fataal kan zijn als hij een corona-besmetting oploopt. Daarnaast stelt hij dat hij geen rechtsbijstand heeft, omdat hij geen advocaat kan vinden, die hem wil bijstaan. Op 5 januari 2022, voorafgaande aan de zitting van de wrakingskamer, heeft [verzoeker] in de eerder genoemde fax aangegeven ook niet in staat te zijn om telefonisch of digitaal deel te nemen aan een zitting.

4.       De Afdeling stelt vast dat de behandeling van de zaaknummers 202004269/1/A2, 202004270/1/A2, 202004272/1/A2, 202004273/1/A2, 202004274/1/A2, 202004276/1/A2 en 202102141/1/A2 (hierna: de zaken) door de zittingskamer in eerste instantie was geagendeerd voor de zitting van de meervoudige kamer van 9 november 2021. [verzoeker] was voor deze zitting bij aangetekende brief van 17 augustus 2021 uitgenodigd. Eerst op de dag van de zitting, 9 november 2021, heeft [verzoeker] per fax van 9:40 uur verzocht om uitstel van de zitting, omdat hij door zijn ziekte niet naar Den Haag kan komen en kondigt hij aan dat, indien zijn verzoek niet wordt ingewilligd, hij de zittingskamer wraakt. Bij brief van 10 november 2021 heeft de zittingskamer aan [verzoeker] meegedeeld dat het verzoek om uitstel wordt ingewilligd en dat de zaken nu op de zitting van 13 december 2021 zullen worden behandeld. In deze brief wijst de zittingskamer [verzoeker] erop dat een nieuw verzoek om uitstel niet zal worden ingewilligd, maar ook dat [verzoeker] niet in persoon hoeft te verschijnen, omdat hij zich op de zitting kan laten vertegenwoordigen en voorts dat hij ook digitaal via een videoverbinding of telefonisch deel kan nemen aan de zitting. Hierop is tot de nieuwe zittingsdag geen reactie van [verzoeker] ontvangen door de zittingskamer. [verzoeker] heeft opnieuw pas vlak voor aanvang van de nieuw geagendeerde zitting bij fax, ontvangen door de Afdeling op de zittingsdag van 13 december 2021 om 10:48 uur, wederom verzocht om uitstel van de zitting en heeft daarbij opnieuw aangegeven dat hij de zittingskamer wraakt als het verzoek niet wordt ingewilligd. Omdat de zittingskamer verder uitstel niet heeft toegestaan, is de fax als wrakingsverzoek opgevat en in handen gesteld van de wrakingskamer.

5.       De Afdeling stelt verder vast dat het wrakingsverzoek er in de kern op neerkomt dat [verzoeker] het oneens is met de beslissing van de zittingskamer om zijn tweede verzoek om verder uitstel niet in te willigen. Deze beslissing van de zittingskamer is een procesbeslissing. De vraag of die procesbeslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, nu een wrakingsverzoek niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen de inhoud van zo’n procesbeslissing. Zulke procesbeslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien deze op zich, dan wel in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval niet voor. De zittingskamer heeft het eerste verzoek om uitstel ingewilligd. Dat verder uitstel niet gegeven is, levert geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraden. Dat [verzoeker] onder de door hem geschetste omstandigheden en ter voorkoming van besmettingsgevaar niet in persoon naar de zitting wil of kan komen is begrijpelijk, maar dit wordt ook niet van hem gevergd. Hij kan zich namelijk ter zitting laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, met het oog waarop de aanvankelijke zitting ook is uitgesteld. Anders dan [verzoeker] lijkt te veronderstellen, hoeft een gemachtigde geen advocaat te zijn, maar kan dit ook een familielid of kennis zijn, die bekend is met de zaken of daarover door [verzoeker] is geïnformeerd. Ook is hem door de zittingskamer de gelegenheid geboden om via een videoverbinding of een telefoonverbinding aan de zitting deel te nemen. Dit kan als een passende andere oplossing worden beschouwd, die recht doet aan zijn belang om bij de behandeling van zijn zaken ter zitting aanwezig te zijn. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [verzoeker], gelet ook op de inhoud van de door hem vlak voor de zittingen ingezonden schriftelijke uiteenzettingen, niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is om via een video- of telefoonverbinding aan een zitting deel te nemen, uiteraard met inachtneming van zijn medische omstandigheden. [verzoeker] is door de zittingskamer expliciet gewezen op deze mogelijkheden bij de brief van 10 november 2021. Anders dan [verzoeker] verder lijkt te veronderstellen, hebben de zaken niet alleen betrekking op zijn belangen, waardoor nader uitstel alleen hem zou raken. Ook de andere procespartij heeft een belang bij een oordeel van de Afdeling over de zaken en bij de voortgang van de procedure. Ook daarom levert de procesbeslissing om geen verder uitstel toe te staan dan reeds was gegeven geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraden.

6.       Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek om wraking afgewezen. Gebleken is dat [verzoeker], hoewel hij tijdig voor de zitting van 9 november 2021 en voor die van 13 december 2021 is uitgenodigd, eerst op de dag van deze zittingen, waarop de wederpartij en de Afdeling zich hebben voorbereid, vlak voor aanvang daarvan bij fax meedeelt niet te zullen verschijnen en uitstel te willen, bij gebreke waarvan hij overgaat tot wraking. Een dergelijk (herhaald) optreden kan worden gekwalificeerd als een vorm van misbruik van de bevoegdheid een wrakingsverzoek in te dienen. Nu [verzoeker] hier verschillende malen gebruik van heeft gemaakt, ziet de Afdeling aanleiding om op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb, te bepalen dat de zittingskamer een volgend wrakingsverzoek van [verzoeker] op dezelfde gronden in deze zaken niet in behandeling behoeft te nemen.

7.       Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek om wraking afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2022

867