Uitspraak 202105095/1/R4


Volledige tekst

202105095/1/R4.
Datum uitspraak: 12 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Apeldoorn,

en

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2021 heeft het college het uitwerkings- en wijzigingsplan "Sprenkelaar en Anklaar, uitwerking en wijziging 2" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben ieder nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2021, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.L. Weskamp, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Q-Estate B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het plan maakt de bouw van 43 woningen met bijbehorende openbare voorzieningen, waaronder parkeerplaatsen, mogelijk op de plek van het voormalige noodwinkelcentrum Anklaar. De woningen worden verdeeld over zes blokken. Tussen deze woonblokken is een parkeerterrein gepland. [appellant] woont aan de Turandotstraat, in het woongebouw De Parel. Het plangebied ligt ten noorden van dat woongebouw.

2.       Het plan is gebaseerd op de artikelen 19 en 29 van de regels van het bestemmingsplan "Sprenkelaar en Anklaar".

Artikel 19 bevat een uitwerkingsplicht voor de gronden die in het bestemmingsplan zijn aangewezen voor "Wonen - Uit te werken". De gronden waarop de nieuwe woningen en de daarbij behorende openbare voorzieningen zijn voorzien, zijn daarmee in het bestemmingsplan aangewezen.

Met toepassing van artikel 29.1, aanhef en onder a, kunnen, kort samengevat, bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak iets worden gewijzigd. Van die bevoegdheid heeft het college gebruik gemaakt.

3.       Wanneer in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, moet het college in beginsel een uitwerkingsplan vaststellen.

Bij een beroep tegen een uitwerkingsplan kan ter beoordeling staan of dit plan is voorbereid en genomen in strijd met het recht. Onder die beoordeling valt de vraag of de uitgewerkte bestemming strookt met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en, als die regels daarvoor de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming als een gegeven.

4.       [appellant] stelt dat de bestaande parkeerplaatsen direct ten noorden van woongebouw De Parel zullen verdwijnen door de bouw van de nieuwe woningen. Dit is volgens hem nadelig voor de bewoners van De Parel, die niet allen even goed ter been zijn. Er zullen weliswaar nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd, maar [appellant] verwacht dat die voor de bewoners van De Parel minder goed bereikbaar zullen zijn. De nieuwe parkeerplaatsen zullen verder weg komen te liggen dan nu het geval is. Bovendien zijn er hoogteverschillen in het gebied, waardoor er misschien steile hellingen of trappen zullen worden aangelegd. Ten slotte zullen de nieuwe parkeerplaatsen niet exclusief bestemd zijn voor de bewoners van De Parel, wat in de huidige situatie feitelijk wel het geval is. De nieuwe parkeerplaatsen zullen moeten worden gedeeld met de bewoners van de nieuwe woningen, aldus [appellant].

Verder stelt [appellant] dat bomen moeten worden gekapt voor de uitvoering van het plan en dat het groen anders zal worden ingericht. Dit vindt hij bezwaarlijk. Er zullen weliswaar nieuwe bomen worden geplant, maar deze zullen pas na lange tijd volgroeid zijn, zo stelt hij.

[appellant] voert ook aan dat de verkeersstromen zullen veranderen. Het aan te leggen parkeerterrein tussen de nieuwe woningen krijgt twee in- en uitritten. Toch verwacht [appellant] dat het merendeel van de bewoners van de nieuwe woningen gebruik zal maken van de in- en uitrit die het dichtst bij De Parel ligt. Hij vreest dat hierdoor overlast zal ontstaan.

[appellant] meent dat al zijn bezwaren kunnen worden opgelost als het plangebied iets in noordelijke richting wordt verschoven, verder van woongebouw De Parel af.

4.1.    Het college stelt dat de grens van het uit te werken bestemmingsvlak met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan op een klein onderdeel is verschoven aan de noordzijde van het plangebied. Het college is echter niet meegegaan in de wens van [appellant] om het plan in zijn geheel in noordelijke richting op te schuiven, waardoor extra ruimte beschikbaar zou komen voor de aanleg van parkeerplaatsen en voor het overbruggen van de hoogteverschillen ten noorden van woongebouw De Parel. Daarbij heeft het college overwogen dat ten noorden van het plangebied een zogenoemde groene as is gepland. Deze zal een recreatieve route door de wijk vormen. Uit landschappelijk oogpunt vindt het college de verschuiving van het plangebied, waardoor de groene as geheel of gedeeltelijk niet haalbaar zou zijn, daarom niet wenselijk. Ook is dit volgens het college niet wenselijk omdat het plangebied dan te dicht bij de geplande woningen aan de Normastraat zou komen. De Afdeling acht dit standpunt van het college niet onredelijk. De beroepsgrond over het (niet) opschuiven van het plangebied slaagt niet.

4.2.    Zoals op de zitting is gebleken, is [appellant] met name bezorgd over de toekomstige parkeersituatie rondom woongebouw De Parel. De gronden direct ten noorden van dit woongebouw, waar nu de bestaande parkeerplaatsen aanwezig zijn, vallen echter bijna helemaal buiten het plangebied. Voor die gronden blijft het bestemmingsplan ongewijzigd van toepassing. In dat plan zijn de gronden direct ten noorden van De Parel aangewezen als "erf" en als "Verkeer - Verblijfsgebied". Op die gronden zijn parkeerplaatsen toegestaan.

Het is goed mogelijk - en op basis van de ter zitting overgelegde inrichtingstekeningen is dat zelfs waarschijnlijk - dat de gronden direct ten noorden van woongebouw De Parel gedeeltelijk zullen worden meegenomen bij de feitelijke herinrichting van het hele gebied. Over zo'n feitelijke herinrichting van de openbare ruimte kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven. Dit is namelijk een kwestie van uitvoering.

4.3.    Wat hier wel aan de orde kan komen, is de vraag of in het plan voldoende is gewaarborgd dat aan de parkeerbehoefte wordt voldaan na de bouw van de nieuwe woningen.

Bij de beoordeling van de parkeerbehoefte van de nieuwe woningen heeft het college de gemeentelijke parkeernormen toegepast. De toepassing van die normen is vastgelegd in artikel 3.4.1 van de planregels en bijlage 2 bij die regels. Daarbij is het college ervan uitgegaan dat voor elke nieuwe woning in het plangebied anderhalve parkeerplaats moet worden aangelegd. Het toepassen van deze norm betekent dat voor de 43 nieuwe woningen een totaalaantal van 65 parkeerplaatsen nodig is. Dat de toegepaste norm van anderhalf te laag is, heeft [appellant] wel gesteld, maar niet verder toegelicht. Het college is dan ook terecht van deze norm uitgegaan.

Verder heeft het college onder ogen gezien dat bij de herinrichting van het openbare gebied, onder meer door de aanleg van een in- en uitrit naar het nieuwe parkeerterrein, (openbare) parkeerplaatsen moeten worden verwijderd bij woongebouw De Parel. Het college hanteert hierbij het uitgangspunt dat er evenveel parkeerplaatsen moeten worden teruggeplaatst als dat er worden verwijderd. In de zienswijzenota heeft het college hierover gesteld dat er in de huidige situatie twintig parkeerplaatsen zijn rondom woongebouw De Parel. Dat aantal plaatsen zal in elk geval in de directe nabijheid van woongebouw De Parel behouden blijven, waarvan zestien in de Turandotstraat. Daarbij komt dat het college, na overleg met de bewoners van De Parel, het aantal parkeerplaatsen met zes heeft weten te verhogen. Daarmee komt het aantal op 91 parkeerplaatsen, die feitelijk ook zullen worden gerealiseerd.

Wat [appellant] heeft aangevoerd, geeft de Afdeling geen reden om te oordelen dat de benadering van het college op dit punt onredelijk is. Daarbij is van belang dat er voldoende ruimte beschikbaar is om 91 parkeerplaatsen aan te leggen. Dat de nieuwe parkeerplaatsen volgens [appellant] mogelijk zo'n 17 m verder van De Parel komen te liggen dan nu het geval is en dat de parkeerplekken ook met de bewoners van de nieuwe woningen moeten worden gedeeld, zodat de afstand naar een beschikbare plek nog groter kan zijn, heeft het college naar het oordeel van de Afdeling niet onoverkomelijk hoeven achten. Verder volgt de Afdeling [appellant] niet in zijn standpunt dat er meer dan twintig parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn voor woongebouw De Parel. De gemeentelijke parkeernormen moeten worden toegepast voor de nieuwe woningen, niet ook voor nabijgelegen bestaande woningen. Een eventueel bestaand tekort kan volgens het beleid als regel buiten beschouwing worden gelaten. Niettemin zullen bovenop de twintig parkeerplaatsen feitelijk nog zes extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Daarbij komt dat [appellant] heeft aangegeven dat de parkeervoorzieningen rondom De Parel op dit moment voldoende zijn om te voldoen aan de parkeerbehoefte. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor parkeerproblemen in de nieuwe situatie niet hoeft te worden gevreesd. De beroepsgrond over de toekomstige parkeersituatie slaagt niet.

4.4.    Voor zover het [appellant] gaat om de inrichting van de openbare ruimte rondom woongebouw De Parel, de gevolgen voor de groenvoorzieningen en de verkeersstromen ter plaatse sluit de Afdeling aan bij wat de voorzieningenrechter van de Afdeling daarover heeft overwogen in zijn uitspraak van 4 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2209, waarbij het verzoek van [appellant] om het treffen van een voorlopige voorziening is afgewezen. De Afdeling ziet geen aanleiding over die beroepsgronden anders te oordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan. De beroepsgronden slagen niet.

5.       Het beroep is ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Bechinka

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2022

371