Uitspraak 202107158/1/R1


Volledige tekst

202107158/1/R1.
Datum uitspraak: 31 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Rijsbergen, gemeente Zundert,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zundert,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2021 heeft het college een last onder bestuursdwang opgelegd aan [verzoeker] vanwege bodemverontreiniging.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.

Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college en [verzoeker] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 14 december 2021, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. F. Bajrami, advocaat te Breda, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. T.N. Sanders en mr. E. Noordhoek, beiden advocaat te Breda, mr. M.M.A.J. Braspenning-Hereijgers, ir. D. Tijdeman, ing. A.J. Boer en ing. J.J.M. van Meggelen, zijn verschenen. Tevens heeft ir. T. Edelman van de zijde van [verzoeker] via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [verzoeker] is eigenaar van het perceel kadastraal bekend […], sectie C, nummer 1546 (hierna: het perceel C1546) en een aantal naastgelegen percelen, die samen een bebouwd en geheel omheind terrein gelegen tussen de Hellegatweg en de Pater Taksweg te Rijsbergen vormen.

2.       Na meldingen in februari en maart 2020 over stank in de omgeving van een watergang haaks gelegen op de Pater Taksweg in Rijsbergen, heeft het Waterschap Brabantse Delta daarnaar onderzoek ingesteld. Omdat dit onderzoek uitwees dat het ging om zeer hoge waarden aan vluchtige, mogelijk drugsgerelateerde stoffen, heeft het waterschap een water(bodem)onderzoek laten uitvoeren, alsmede een spoedsanering van een gedeelte van de watergang en de duiker onder de Pater Taksweg. Uit een onderzoek van mei 2020 is naar voren gekomen dat op die locatie sprake is van een sterke verontreiniging van grond, oppervlaktewater en grondwater met oplosmiddelen. Het waterschap heeft twee dammen in de sloot aangebracht, de sloot leeggepompt, de sloot bekleed met folie, over de hele lengte een duiker aangebracht en de sloot - vanwege de hoge grondwaterstand - geheel gedempt tussen de beide dammen. In september 2020 heeft nader onderzoek plaatsgevonden en uit de onderzoeksresultaten van 3 november 2020 is naar voren gekomen dat in verticale richting vervolgonderzoek noodzakelijk was. Volgens de vervolgonderzoeken van Antea van 9 juni 2021 en van Strukton Milieutechniek van 15 juni 2021, in opdracht van de gemeente, (hierna: de bodemonderzoeken) is naar voren gekomen dat een incident met drugsproductie gerelateerde vloeistoffen (aceton, ethanol, MIBK, PMK, MDMA) heeft plaatsgehad in de directe omgeving van peilbuis 315 op het perceel C1546 en nabij de duiker in de watergang onder de Pater Taksweg. Antea concludeert dat het aannemelijk is dat de verontreiniging bij de duiker samenhangt met de lozing nabij peilbuis 315 op het perceel C1546 en dat is uitgesloten dat de gehele verontreiniging afkomstig is van een lozing/dumping in en nabij de duiker onder de Pater Taksweg. De totale oppervlakte van het verontreinigde grondwater wordt door Strukton geschat op 20.000 m3.

Daarnaast constateert het college in het bestreden besluit dat de politie op 3 december 2016 in een zeecontainer op het terrein van [verzoeker] vier waterstof- en twee methaancilinders, vermoedelijk bedoeld voor de productie van XTC heeft aangetroffen, en onder de overkapping ter hoogte van de romneyloods 30 jerrycans, waarvan een aantal indicatief geteste MDMA-olie bevatten. Ook bevond zich een hennepdrogerij in een gebouw op het terrein. De burgemeester heeft toen op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet besloten om de zich op het terrein bevindende bijgebouwen, met uitzondering van de woning van [verzoeker], vanaf 1 april 2017 voor 12 maanden te sluiten en gesloten te houden.

3.       Naar aanleiding van het voorgaande stelt het college zich op het standpunt dat als gevolg van de lozing/dumping van bodem verontreinigde stoffen op het terrein van [verzoeker] nadelige gevolgen voor het milieu en de omgeving zijn ontstaan. Door deze situatie te laten voortduren is [verzoeker] volgens het college de zorgplichten van artikel 13 van de Wet bodembescherming en artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet niet nagekomen. Bij besluit van 13 oktober 2021 heeft het college [verzoeker] daarom een last onder bestuursdwang opgelegd.

Lasten 1 en 2 houden in dat binnen drie maanden na verzending van het besluit een plan van aanpak ten behoeve van sanering moet worden opgesteld en na goedkeuring van dat plan door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant binnen vier weken tot sanering dient te worden overgegaan. Last 3 strekt tot het uiterlijk op 1 december 2021 nemen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen tot het moment dat door sanering de onaanvaardbare (verspreidings)risico’s van het grondwater, in de natte periode van het jaar, naar de watergang zijn weggenomen.

4.       [verzoeker] kan zich niet met de lasten verenigen en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan omdat het college bij besluit van 25 oktober 2021 heeft geweigerd de begunstigingstermijnen op te schorten tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe het besluit van 13 oktober 2021 hangende de bezwaarprocedure tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar te schorsen, dan wel een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in dit geval geraden acht.

5.       Ter zitting heeft het college toegezegd om de werking van het besluit van 13 oktober 2021, voor zover het de lasten 1 en 2 betreft, alsnog op te schorten, in elk geval hangende de behandeling van het bezwaar. Deze toezegging zal het college nog bevestigen bij besluit. [verzoeker] heeft in dat verband op verzoek van het college ter zitting te kennen gegeven de gronden van bezwaar binnen een termijn van twee weken aan te zullen vullen. Gelet op het voorgaande is er in zoverre geen spoedeisend belang meer gemoeid met het verzoek. De voorzieningenrechter wijst het verzoek, voor zover het over lasten 1 en 2 gaat, daarom af.

Vertrouwensbeginsel

6.       [verzoeker] voert aan dat gemeentelijke ambtenaren in een gesprek op 10 februari 2021 toezeggingen of andere uitlatingen hebben gedaan. Deze komen er volgens hem op neer dat het college louter de omvang van de verontreiniging beoogt vast te stellen met het oog op sanering door de gemeente zelf en het college in dit geval geen bestuurlijke handhavingsmiddelen jegens [verzoeker] zou toepassen. De voorzieningenrechter stelt gelet op het verhandelde ter zitting vast dat partijen hierover verschillen van inzicht. Deze procedure leent zich niet voor de beantwoording van de vraag of het college heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel, temeer nu nog niet op de tegen het besluit van 13 oktober 2021 gemaakte bezwaren is beslist. In het besluit op bezwaar zal het college hierop moeten ingaan.

Tijdelijke beveiligingsmaatregelen

7.       [verzoeker] betoogt verder dat hem is bevolen tijdelijke beveiligingsmaatregelen te treffen maar dat niet helder is wat deze inhouden en waartoe deze dienen. Volgens [verzoeker] klemt dat temeer, nu de bronlocatie in de bodemonderzoeken niet is vastgesteld en de stromingsrichting van het grondwater grotendeels onbekend is. Ter zitting heeft hij in dit verband gesteld dat het college ten onrechte geen nulmeting heeft uitgevoerd. De tijdelijke maatregelen zullen de huidige verontreiniging zodanig wijzigen dat het in het vervolg moeilijk meer is vast te stellen waar de precieze bronlocatie zich bevindt. Daardoor is volgens [verzoeker] het verdedigingsbeginsel geschonden. Ter onderbouwing van het voorgaande wijst [verzoeker] op het rapport "Op zoek naar de bron(nen) van de bodemverontreiniging aan de Pater Taksweg in Rijsbergen. In troebel water meten…" van Bodemkundig Adviesbureau Edelman bv van 8 december 2021.

7.1.    Het college heeft toegelicht dat de tijdelijke beveiligingsmaatregelen noodzakelijk zijn vanwege de natte periode, globaal in het 1e en 4e kwartaal van het jaar, omdat de grondwaterstand in deze periode van het jaar stijgt. Hierdoor stroomt het grondwater van de bronlocatie richting de watergang, omdat de watergang een drainerende werking heeft. Daardoor komt verontreinigd grondwater afkomstig van de bronlocatie in de watergang terecht, waardoor de waterkwaliteit in de watergang verslechtert. De tijdelijke maatregelen, die volgens het college kunnen bestaan uit het aanbrengen van een (afgedekte) buffer in de watergang/sloot (al dan niet via een overkluizing of duiker) en het eens in de zoveel tijd afpompen en afvoeren van verontreinigd grondwater naar een erkende verwerker, dienen de uitstroom van verontreinigd grondwater in de watergang te voorkomen. In dit verband is ter zitting verder toegelicht dat de tijdelijke maatregelen geheel los staan van het eventueel uitvoeren van een nulmeting en het bepalen van de bron van de verontreiniging, nu de maatregelen als zodanig niet leiden tot een verstoring van het grondwater op het perceel C1546. Hetgeen [verzoeker] aanvoert biedt in het licht daarvan geen grond voor de verwachting dat door het uitvoeren van de tijdelijke beveiligingsmaatregelen de bron van de verontreiniging niet meer is vast te stellen. Verder acht de voorzieningenrechter voldoende duidelijk omschreven wat het doel en de strekking van de beveiligingsmaatregelen is. Gelet hierop is de voorzieningenrechter niet gebleken van zwaarwegende belangen aan de zijde van [verzoeker] die zich in dit geval zouden verzetten tegen het nemen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen teneinde de (mogelijke) verspreiding van verontreinigd grondwater naar de watergang te beëindigen en beëindigd te houden.

7.2.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de aan last 3 verbonden begunstigingstermijn op 1 december 2021 is verstreken. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het grondwater zich thans circa 30 cm onder de watergang bevindt en daarom op dit moment geen verontreinigd grondwater afkomstig van de bronlocatie in de watergang terecht komt. Of en wanneer de beveiligingsmaatregelen daadwerkelijk noodzakelijk zijn om verspreidingsrisico’s te voorkomen, is onder meer afhankelijk van de weersomstandigheden. Van de zijde van het college is de verwachting uitgesproken dat begin 2022 de grondwaterstand ter hoogte van de watergang komt en vanaf dat moment de beveiligingsmaatregelen noodzakelijk zijn. In de brief van 8 december 2021 van Waterschap Brabantse Delta aan de gemeente staat in dit verband verder vermeld dat de ervaring van het waterschap leert dat maatregelen zoals het dempen van een watergang, het laten leegpompen ervan en het afvoeren van afvalwater binnen enkele dagen zo niet binnen enkele uren georganiseerd en uitgevoerd kunnen worden. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om - louter bij wijze van ordemaatregel - een voorlopige voorziening te treffen teneinde [verzoeker] gelegenheid te geven zelf beveiligingsmaatregelen te treffen. De voorzieningenrechter zal, bij wijze van voorlopige voorziening, bepalen dat de aan het besluit van 13 oktober 2021 aan last 3 verbonden begunstigingstermijn met terugwerkende kracht wordt verlengd tot twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Voor het overige bestaat ook wat deze last betreft geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen.

8.       Met betrekking tot de hoogte van de kosten merkt de voorzieningenrechter op dat kostenverhaal thans niet ter beoordeling voorligt. De voorzieningenrechter gaat er, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van uit dat het college dit aspect in de bezwaarprocedure zal overwegen.

Proceskosten en griffierecht

9.       In aanmerking genomen dat wat [verzoeker] inhoudelijk aanvoert geen doel treft en uitsluitend een voorlopige voorziening als ordemaatregel wordt getroffen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het college tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen. Gelet daarop bestaat evenmin aanleiding om het college te gelasten het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af voor zover het ziet op de lasten 1 en 2 als vermeld in het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zundert van 13 oktober 2021, kenmerk ZD21050755;

II.       bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de aan het besluit van 13 oktober 2021 aan last 3 verbonden begunstigingstermijn met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2021 wordt verlengd tot twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2021

195-890