Uitspraak 202107979/1/V3


Volledige tekst

202107979/1/V3.
Datum uitspraak: 27 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-­Hertogenbosch, van 21 december 2021 in zaak nr. NL21.18980 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 21 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.A. Agayev, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       In zijn enige grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank niet tijdig uitspraak heeft gedaan (artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 13 december 2021 gesloten. De laatste dag van de termijn voor het doen van uitspraak was daarom 20 december 2021. Door pas op 21 december 2021 uitspraak te doen heeft de rechtbank die termijn overschreden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die deze overschrijding rechtvaardigen. Daarom is de bewaring van de vreemdeling met ingang van 21 december 2021, de dag nadat de termijn voor het doen van uitspraak was geëindigd, onrechtmatig.

De grief slaagt.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring wordt opgeheven met ingang van vandaag. Ook heeft de vreemdeling recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch, van 21 december 2021 in zaak nr. NL21.18980;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.     bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van vandaag wordt opgeheven;

V.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 700,00 over de periode van 21 december 2021 tot en met 27 december 2021, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;

VI.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.224,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.

w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Schippers
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2021

873