Uitspraak 202004084/1/A3


Volledige tekst

202004084/1/A3.
Datum uitspraak: 29 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       de burgemeester van Groningen,

2.       [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 25 juni 2020 in zaak nr. 18/1811 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

de burgemeester.

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2017 heeft de burgemeester een aanvraag van [appellant sub 2] om verlening van een vergunning voor een seksbedrijf afgewezen.

Bij besluit van 9 mei 2018 heeft de burgemeester het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 juni 2020 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 mei 2018 vernietigd, het besluit van 10 augustus 2017 herroepen en bepaald dat [appellant sub 2] geacht wordt in het bezit te zijn van een exploitatievergunning voor een seksbedrijf tot zes weken nadat de burgemeester op de aanvraag van [appellant sub 2] heeft besloten met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de burgemeester en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 2] en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2021, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. P.M.J. de Goede, advocaat te Groningen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. Snel, advocaat te Groningen, zijn verschenen. Verder is ter zitting [partij], bijgestaan door De Goede, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant sub 2] heeft sinds 2009 een seksbedrijf geëxploiteerd in Groningen en huurt de panden waarin dat seksbedrijf zit van [partij]. [appellant sub 2] heeft de burgemeester verzocht hem een nieuwe vergunning voor de seksinrichting op de [locatie 1] af te geven. [appellant sub 2] heeft ook seksinrichtingen op de locaties [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4]. Omdat de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009 (hierna: APVG 2009) op 1 juni 2016 is gewijzigd, moest elke exploitant voor 14 december 2016 een nieuwe aanvraag voor een seksbedrijf indienen. [appellant sub 2] heeft de burgemeester daarnaast medegedeeld dat hij ook op [locatie 5] en [locatie 6] een seksbedrijf wil uitoefenen. Om deze reden heeft de burgemeester de aanvraag omgezet in een aanvraag voor een vergunning voor een seksbedrijf op de locaties [locatie 1], [locatie 5], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 6] en [locatie 4].

1.1.    Omdat de aanvraag niet volledig was, heeft de burgemeester om aanvullingen gevraagd. Volgens de burgemeester wees de door [appellant sub 2] overgelegde huurovereenkomst, getekend op 29 maart 2017, erop dat de pandeigenaar exploitant is in de zin van artikel 3:2 van de APVG 2009, omdat het seksbedrijf voor rekening en risico van de pandeigenaar wordt uitgeoefend. Volgens de burgemeester is dat het geval omdat een vaste huurprijs van € 450,- per door [appellant sub 2] verhuurd raam per week was afgesproken. [appellant sub 2] werd in de gelegenheid gesteld een nieuwe aanvraag in te dienen. Naar aanleiding daarvan heeft [appellant sub 2] een nieuwe huurovereenkomst van 8 juni 2017 overgelegd, waarin is afgesproken dat € 7.225,- aan huur per week moet worden betaald.

Besluitvorming

2.       De burgemeester heeft de aanvraag bij het besluit van 10 augustus 2017 afgewezen en die afwijzing bij het besluit van 9 mei 2018 gehandhaafd. Volgens de burgemeester is [appellant sub 2] geen exploitant in de zin van artikel 3:2 van de APVG 2009. Het economisch voordeel van het seksbedrijf ligt volledig bij de eigenaar van de panden. De pandeigenaar behaalt daarbij een rendement dat boven het normale vermogensbeheer uitgaat. Bovendien zijn de afspraken tussen [appellant sub 2] en de pandeigenaar dynamisch, omdat naar aanleiding van de opmerkingen van de burgemeester de huurovereenkomst is aangepast. Het vermoeden bestaat daarom dat de situatie zoals die in de huurovereenkomst is afgesproken niet overeenkomt met de realiteit. Het seksbedrijf wordt niet voor rekening en risico van [appellant sub 2] geëxploiteerd. Om die reden is [appellant sub 2] geen exploitant in de zin van artikel 3:2 van de APVG 2009, aldus de burgemeester.

Het oordeel van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft voor zover van belang in hoger beroep geoordeeld dat de omstandigheid dat [partij] een hoog rendement behaalt en hoge huurinkomsten heeft, niet betekent dat [appellant sub 2] daarom geen exploitant kan zijn in de zin van artikel 3:2 van de APVG 2009. [appellant sub 2] betaalt [partij] een vast bedrag aan huur. Of hij verdiensten heeft, is afhankelijk van de bezettingsgraad van de verhuur van de ramen die hij weet te realiseren. Daarmee kan gezegd worden dat het seksbedrijf voor rekening en risico van [appellant sub 2] wordt geëxploiteerd. De burgemeester heeft geen onderbouwing gegeven van zijn vermoeden dat de werkelijke verhoudingen anders zijn dan neergelegd in de huurovereenkomst van 8 juni 2017. Het is dan ook niet gebleken dat [partij] anders dan alleen bij de verhuur van de panden is betrokken bij het seksbedrijf en evenmin dat [appellant sub 2] niet de exploitant van het seksbedrijf is. De burgemeester heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom [appellant sub 2] geen exploitant is, aldus de rechtbank.

De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat de ratio van het verstrekken van een vergunning aan degene die daadwerkelijk de exploitatie verzorgt, is dat in geval van misstanden de juiste persoon kan worden aangesproken. Degene die de daadwerkelijke zeggenschap heeft, heeft er dan ook belang bij dat de vergunning niet wordt ingetrokken. Niet is gebleken dat die zeggenschap niet bij [appellant sub 2] ligt.

De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag voor een vergunning voor het seksbedrijf een draagkrachtige motivering ontbeert.

Het hoger beroep van de burgemeester

4.       De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom [appellant sub 2] geen exploitant van het seksbedrijf is in de zin van artikel 3:2 van de APVG 2009. Blijkens de toelichting op de APVG 2009 is voor de uitleg van het begrip exploitant aansluiting gezocht bij het begrip leidinggevende, zoals dat in artikel 1, eerste lid, onderdeel "leidinggevende", onder 1°, van de Drank- en Horecawet is opgenomen. Het gelegenheid geven tot prostitutie bestaat uit het ter beschikking stellen van een ruimte, door die voor dat doel te verhuren. De eigenaar van het pand stelt zijn vastgoed bedrijfsmatig in de zin van de APVG 2009 ter beschikking. Hij heeft daarmee het oogmerk om inkomen te genereren. Het seksbedrijf wordt daarmee voor rekening en risico van de eigenaar van het pand geëxploiteerd. Daarbij is doorslaggevend dat het grootste gedeelte van het inkomen uit de prostitutie in de portemonnee van de eigenaar vloeit. Een klein gedeelte van de inkomsten komt terecht bij de huurder van het pand. De voordelen zijn vele malen kleiner voor de huurder dan de eigenaar. Dat de voordelen die de eigenaar van het pand geniet niet rechtstreeks afkomstig zijn van de prostituees, is gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AL9025, niet relevant. Voor de vraag wie exploitant is, is in ieder geval niet van betekenis wie de dagelijkse leiding heeft. [appellant sub 2] is beheerder van het seksbedrijf, zo volgt ook uit de aanvraag van de vergunning. Hij verricht daarbij beheersdiensten waar een zekere beloning tegenover staat. Het grootste deel van de opbrengsten van de verhuur van ramen vloeit echter richting de eigenaar van het pand. Het seksbedrijf wordt dus voor rekening en risico van de eigenaar van het pand gedreven. Daarom is [appellant sub 2] geen exploitant in de zin van de APVG 2009. Daar komt bij dat twijfels bestaan over de vraag of de werkelijke verhoudingen in overeenstemming zijn met hetgeen op papier staat. Daarvoor is redengevend dat in korte tijd de huurverhoudingen zeer wezenlijk zijn veranderd. De opbrengstafhankelijke huur werd ingeruild door een huurovereenkomst die onafhankelijk was van de vraag of de kamers verhuurd werden. De verschillende overeenkomsten zijn op verschillende data getekend. Ook zou de huur € 400,- bedragen, terwijl dat nergens uit de overeenkomsten blijkt. Tot slot blijkt uit de laatste overeenkomst dat de verhuurdatum pas inging op het moment dat de vergunning was verleend. De vergunning is echter nooit verleend, terwijl de bedrijfsruimte kennelijk wel aan [appellant sub 2] is verhuurd. Dat wekt de indruk dat er nog een huurovereenkomst moet zijn. Deze twijfel is echter niet beslissend, omdat [appellant sub 2] niet als exploitant kan worden aangemerkt.

Het wettelijk kader

5.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Is [appellant sub 2] exploitant in de zin van de APVG 2009?

6.       De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom [appellant sub 2] geen exploitant is in de zin van artikel 3:2 van de APVG 2009. De overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.

6.1.    Het enkele feit dat [appellant sub 2] met de eigenaar van de panden heeft afgesproken dat hij een vast bedrag van € 7.225,- aan huur per week moet betalen en dus een groot deel van zijn omzet moet betalen als huur, sluit niet uit dat hij exploitant is. [appellant sub 2] heeft verder toegelicht dat hij de overeenkomsten voor de verhuur van ramen regelt, hetgeen [partij] niet doet. In hoeverre [appellant sub 2] verdiensten heeft, is afhankelijk van de bezettingsgraad die hij realiseert. Daarmee geeft hij, anders dan de burgemeester veronderstelt, bedrijfsmatig gelegenheid tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling. Dat komt voor rekening en risico van [appellant sub 2]. Nergens blijkt uit dat [partij] op enige wijze invloed heeft op de wijze waarop het geld verdiend wordt. [partij] stelt slechts het pand ter beschikking tegen betaling aan [appellant sub 2].

6.2.    De door de burgemeester aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2003 kan hem niet helpen. In die uitspraak ging het om de vraag of de betrokkene, gezien zijn financiële belangen bij de exploitatie van een horecabedrijf, aangemerkt kon worden als leidinggevende in de zin van de Drank- en Horecawet. Die leidinggevende hoeft geen bemoeienis te hebben met de exploitatie van het bedrijf. Dat is anders in deze zaak. De exploitant van een seksbedrijf moet, gelet op de artikelen 3:3, 3:15 en 3:16 van de APVG 2009, bemoeienis hebben met de exploitatie van het seksbedrijf. Uit het door [appellant sub 2] overgelegde overzicht van inkomsten en uitgaven blijkt dat hij naast de verhuur van ramen ook een schoonmaakvergoeding ontvangt. De kosten bestaan uit de huisvestingskosten en beveiligingskosten. Ter zitting heeft [appellant sub 2] toegelicht dat die extra werkzaamheden onder meer bestaan uit het schoonmaken van de kamers, het verzorgen van schone lakens en het ter beschikking stellen van condooms. Het verzorgen van hygiënische werkplekken is op grond van artikel 3:15, eerste en tweede lid, van de APVG 2009 bovendien vereist om een prostitutiebedrijf te exploiteren. [appellant sub 2] is dus exploitant in de zin van de APVG 2009.

6.3.    Dat de burgemeester misstanden makkelijker wil kunnen aanpakken en daarbij duidelijk wil hebben wie de exploitant is van het seksbedrijf is te begrijpen. In dit geval is [appellant sub 2] degene die de ramen verhuurt en daardoor snel kan overgaan tot het aanpakken van misstanden. Het vermoeden dat hetgeen in de huurovereenkomsten is afgesproken niet overeenkomt met de realiteit heeft de burgemeester enkel gesteld maar ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt. Het enkele feit dat de huurovereenkomst is aangepast in het voordeel van [appellant sub 2], bevestigt niet dat de overeenkomsten afwijken van de realiteit. Het staat partijen immers vrij om op elk moment een overeenkomst aan te gaan en te wijzigen. Voor het oordeel dat alleen als exploitant is aan te merken degene die het meeste verdient uit het uitoefenen van een seksbedrijf, zoals de burgemeester op de zitting heeft aangevoerd, is geen grondslag te vinden in de APVG 2009. Een en ander neemt niet weg dat de relatie van [partij] met het seksbedrijf van belang kan zijn bij de beoordeling van de vergunningaanvraag. Dat kan bijvoorbeeld als in het kader van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur een zakelijk samenwerkingsverband tussen hem en [appellant sub 2] moet worden aangenomen.

Het betoog van de burgemeester faalt.

Het hoger beroep van [appellant sub 2]

7.       Ter zitting heeft [appellant sub 2] het betoog dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de vraag of de burgemeester bij het aanwenden van zijn bevoegdheden misbruik daarvan heeft gemaakt ingetrokken. De Afdeling zal daarover geen oordeel geven.

8.       De rechtbank heeft volgens [appellant sub 2] ten onrechte geoordeeld dat het vergunningstelsel zoals dat in de APVG 2009 is opgenomen niet in strijd is met Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376). Er bestaat geen dringende reden van algemeen belang die het stellen van voorschriften met betrekking tot de exploitant, zoals toegepast door de burgemeester, noodzakelijk maakt. Die strijd doet zich echter alleen voor als hij geen exploitant is in de zin van de APVG 2009, aldus [appellant sub 2].

8.1.    Omdat de Afdeling van oordeel is dat [appellant sub 2] exploitant is in de zin van de APVG 2009, heeft hij geen belang bij een inhoudelijk oordeel over het door hem ingestelde hoger beroep. De Afdeling zal daarom het hoger beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie

9.       Het hoger beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk. De Afdeling komt echter tot een gegrond hoger beroep van de burgemeester. De rechtbank heeft namelijk ten onrechte het besluit van 10 augustus 2017 herroepen en bepaald dat [appellant sub 2] geacht wordt in het bezit te zijn van een exploitatievergunning tot zes weken nadat de burgemeester op de aanvraag heeft besloten. De rechtbank moest volstaan met vernietiging van het besluit op bezwaar om de burgemeester een nieuw besluit over de aanvraag te laten nemen. Door het primaire besluit te herroepen, moest de burgemeester in plaats van een besluit op bezwaar weer een primair besluit nemen waartegen bezwaar zou hebben opengestaan, wat tot een onnodig lange procedure had kunnen leiden. De aangevallen uitspraak moet daarom in zoverre worden vernietigd en voor het overige worden bevestigd. Dat betekent dat de burgemeester een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van [appellant sub 2] tegen de afwijzing van de burgemeester van 10 augustus 2017 van de aanvraag om hem een exploitatievergunning te verlenen. De Afdeling kiest er niet voor om met toepassing van de bestuurlijke lus de burgemeester in de gelegenheid te stellen gebreken te herstellen. Ook kiest de Afdeling er niet voor om de judiciële lus toe te passen en te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling. Daarvoor is redengevend dat de vergunningaanvraag van [appellant sub 2] inhoudelijk nog niet is beoordeeld. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling bij wijze van voorlopige voorziening bepalen dat [appellant sub 2] geacht wordt in het bezit te zijn van een exploitatievergunning tot zes weken nadat de burgemeester heeft besloten op het bezwaar van [appellant sub 2].

10.     De burgemeester hoeft de proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;

II.       verklaart het hoger beroep van de burgemeester van Groningen gegrond;

III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland in zaak nr. 18/1811, voor zover de rechtbank het besluit van de burgemeester van Groningen van 10 augustus 2017, kenmerk: 6517400, heeft herroepen en heeft bepaald dat [appellant sub 2] geacht wordt in het bezit te zijn van een exploitatievergunning tot zes weken nadat de burgemeester van Groningen op de aanvraag heeft besloten met inachtneming van de uitspraak;

IV.      bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

V.       bepaalt dat [appellant sub 2] geacht wordt in het bezit te zijn van een exploitatievergunning tot zes weken nadat de burgemeester van Groningen op het bezwaar tegen het besluit van 10 augustus 2017 heeft besloten.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. De Vries
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2021

582-857

BIJLAGE

Drank- en Horecawet

Artikel 1

1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

[…]

- leidinggevende:

1°. de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico het horecabedrijf of het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend;

[…]

APVG 2009

Artikel 3:2

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

[…]

- beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

[…]

- exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

[…]

- prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

[…]

- seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

[…]

Artikel 3:3

1. Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van de burgemeester.

[…]

5. De vergunning heeft een looptijd van maximaal drie jaar en wordt verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. […]

[…]

Artikel 3:15

1. Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

a. op het gebied van hygiëne;

b. ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

c. ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

d. ter voorkoming van strafbare feiten.

2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

a. de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

b. inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

c. in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

d. in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is.

e. de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

f. de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

g. de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

h. de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

i. de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

j. aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

k. de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

l. de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

m. de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

n. de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

o. de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

[…]

Artikel 3:16

1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

2. De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

a. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen en maximaal 11 uur per etmaal werken;

b. er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

1°. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees inclusief hun registratienummers;

2°. de verhuuradministratie;

3°. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

4°. de werkroosters van de beheerders;

c. de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

d. medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

e. onverwijld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting wordt gemeld bij de gemeentelijk toezichthouders of de politie;

f. onverwijld aan de burgemeester wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

g. gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

[…]