Uitspraak 202102722/1/R1


Volledige tekst

202102722/1/R1.
Datum uitspraak: 29 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Hans Anders Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2021 in zaak nr. 20/1016 in het geding tussen:

Hans Anders

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2019 heeft het college geweigerd Hans Anders omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een airco-unit op de uitbouw aan de achtergevel van het gebouw Rijnstraat 45 in Amsterdam (hierna: het perceel).

Bij besluit van 15 januari 2020 heeft het college het door Hans Anders daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 maart 2021 heeft de rechtbank het door Hans Anders daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 januari 2020 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Hans Anders hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2021, waar Hans Anders, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en bijgestaan door mr. A.S.D. Lijkwan, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door M.A. van Marle, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Hans Anders heeft op 4 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een airco-unit op de uitbouw aan de achtergevel van het gebouw op het perceel. De gevraagde vergunning is door het college geweigerd, omdat de airco-unit in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Rivierenbuurt". De te plaatsen airco-unit overschrijdt de in artikel 8.2.3, aanhef en onder b, van de planregels opgenomen maximale bouwhoogte van 2 m. Op grond van artikel 34, onder a, onder 6, van de planregels is het college bevoegd van het bestemmingsplan af te wijken voor het overschrijden van die maximale bouwhoogte met ten hoogste 3 meter. Bij het gebruik van die bevoegdheid hanteert het college, volgens het besluit op bezwaar van 15 januari 2020, als vaste gedragslijn de beleidsregels "Omgevingsvergunning A2" (hierna: de beleidsregels omgevingsvergunning A2), vastgesteld op 28 juni 2011. Hierin zijn onder meer regels opgenomen over het plaatsen van airco-units.

Het college is niet bereid met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van Wabo in samenhang bezien met artikel 34, onder a, onder 6, van de planregels, van het bestemmingsplan af te wijken. Het college heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet voldoet aan beleidsregel 9 van de beleidsregels omgevingsvergunning A2. Volgens het college is onder meer niet voldaan aan de voorwaarde dat het inpandig oplossen van de airco-unit aantoonbaar niet mogelijk is.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft overwogen dat het college in het besluit op bezwaar van 15 januari 2020 niet is ingegaan op de gronden en argumenten van Hans Anders in bezwaar over onder meer de vraag of de airco-unit inpandig kon worden gerealiseerd. Al daarom was dat besluit ondeugdelijk gemotiveerd en heeft de rechtbank dat besluit vernietigd. Vervolgens heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft op grond van de volgens haar ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van 15 januari 2020 geldende "Beleidsregels afwijkingen omgevingsvergunning, A2" (hierna: de beleidsregels) beoordeeld of het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen afwijzen. De rechtbank heeft onder verwijzing naar (de motivering van) regel 11 van de beleidsregels overwogen dat Hans Anders ook op grond van deze regel moet aantonen dat de airco-unit niet inpandig kan worden geplaatst. Het gaat daarbij volgens de rechtbank om de fysieke onmogelijkheid om de airco-unit inpandig te plaatsen. Omdat volgens de rechtbank niet in geschil is dat de airco-unit fysiek inpandig kan worden geplaatst, komt de rechtbank aan een beoordeling of er ruimtelijke bezwaren zijn tegen een plaatsing van de airco-unit niet toe. Het college heeft de aanvraag om een omgevingsvergunning te verlenen voor de airco-unit terecht afgewezen, zo overweegt de rechtbank.

Hoger beroep

3.       Hans Anders betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat pas medewerking kan worden verleend aan afwijken van het bestemmingsplan als wordt aangetoond dat de gevraagde airco-unit fysiek niet inpandig kan worden geplaatst. Deze voorwaarde volgt volgens Hans Anders niet uit de beleidsregels. Hans Anders stelt dat in de beleidsregels, in tegenstelling tot de beleidsregels omgevingsvergunning A2, de eis dat "aantoonbaar" moet zijn dat de airco niet inpandig gerealiseerd kan worden, niet meer is opgenomen. Ook uit de totstandkomingsgeschiedenis van de beleidsregels volgt dat deze eis is losgelaten, zo stelt Hans Anders. De rechtbank hecht volgens Hans Anders te veel waarde aan de zinsnede "…wanneer dit echt niet goed mogelijk is…" uit de motivering bij regel 11 van de beleidsregels. Hieruit kan hoogstens worden opgemaakt dat het in zijn algemeenheid de voorkeur verdient om ventilatiesystemen inpandig uit te voeren. Verder stelt Hans Anders dat het niet de bedoeling is van de beleidsregels om een uitpandige uitvoering te beperken tot situaties waarin een inpandige oplossing fysiek onmogelijk is. Het gaat er volgens Hans Anders om dat een inpandige uitvoering onevenredig bezwarend is voor de aanvrager. Een inpandige airco-unit zal trillingen veroorzaken die de gehoormetingen die plaatsvinden in een geluiddichte ruimte in de vestiging verstoren. Volgens Hans Anders is het gevolg van deze toepassing van de beleidsregels niet dat afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden, omdat op grond van de beleidsregels de airco-unit op een zo groot mogelijke afstand van omliggende woningen moet worden geplaats, de eis geldt dat aan de wettelijke geluidsnormen wordt voldaan en de airco-units worden overkapt.

3.1.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat de airco-unit in strijd is met artikel 8.2.3 van de planregels. De beslissing om de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen behoort tot de bevoegdheid van het college. Het college heeft daarbij beleidsruimte en de rechter beoordeelt of het college in dit geval in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te weigeren.

3.3.    De Afdeling stelt met Hans Anders vast dat de voorwaarde uit regel 11 van de beleidsregels, anders dan regel 9 van de beleidsregels omgevingsvergunning A2, niet expliciet benoemt dat het inpandig plaatsen van een airco-unit aantoonbaar niet mogelijk is. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat een aanvrager volgens regel 11 van de beleidsregels ook moet aantonen dat een airco-unit niet inpandig kan worden geplaatst. Regel 11 luidt: "a. Uit installaties die niet inpandig kunnen worden gerealiseerd…". De motivering bij regel 11 vermeldt dat, alleen als het echt niet goed mogelijk is, aan een alternatieve uitwendige oplossing gedacht kan worden, mits die voor omwonenden aanvaardbaar is. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit genoemde zinsnede en de toelichting op regel 11 van de beleidsregels dat om te kunnen beoordelen of een installatie op een plat dak mag worden gerealiseerd, eerst duidelijk moet zijn dat inpandige plaatsing van een airco-unit niet mogelijk is. Dit houdt volgens de Afdeling in dat volgens regel 11 pas medewerking aan het afwijken van het bestemmingsplan kan worden verleend als de aanvrager aantoont dat de airco-unit niet inpandig kan worden geplaatst. Verder heeft de rechtbank gezien het gebruik van het woord realiseren in regel 11, onder a, en de toelichting daarop terecht overwogen dat deze regel ziet op de fysieke onmogelijkheid om een airco-unit inpandig te plaatsen. Voorts is de Afdeling van oordeel dat het gevoerde beleid binnen de kaders van wet- en regelgeving blijft en niet onredelijk is.

3.4.    Niet in geschil tussen partijen is dat een airco-unit inpandig kan worden gerealiseerd. Partijen zijn verdeeld over de vraag of er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn waardoor afgeweken dient te worden van regel 11 van de beleidsregels.

Hans Anders heeft ter zitting verduidelijkt dat momenteel geen hoortesten worden afgenomen in afwachting van de procedure. Hoortesten zijn wel een belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering van Hans Anders. Een inpandige airco-unit veroorzaakt volgens Hans Anders trillingen en geluid die een verstorende werking hebben op de hoortesten. Zij wijst op het handboek Hoorzorg van de stichting Audicienregister waarin onder meer een maximaal toegestaan omgevingsgeluid is opgenomen voor een betrouwbare basisaudiometrie.  Hans Anders heeft verder toegelicht dat het afnemen van een hoortest normaal gesproken 20 minuten in beslag neemt. Volgens Hans Anders kan een inpandige airco-unit tijdens een hoortest weliswaar uitgezet worden maar dan wordt het binnenklimaat gedurende driekwartier verstoord. Hans Anders wijst er verder op dat niet in geschil is tussen partijen, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de rechtbank, dat de airco-unit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Ter zitting is ook door partijen bevestigd dat de airco-unit op het dak daar al een geruime tijd staat en er geen klachten van omwonenden binnen zijn gekomen. Volgens Hans Anders voldoet de unit aan de in regel 11, onder a, gestelde voorwaarde over de afstand van woningen en blijkt uit het namens haar door Bureau Veritas Asset Management opgestelde geluidrapport van 15 januari 2019 dat het geluid van de unit opgaat in de omgeving en binnen de daarvoor geldende norm valt.

Hans Anders heeft al in bezwaar aangevoerd dat het college door de enkele verwijzing naar de beleidsregels geen rekening heeft gehouden met haar belangen, zoals ook hiervoor uiteen is gezet. Het college heeft in het besluit op bezwaar van 15 januari 2020 volstaan met de motivering dat Hans Anders er niet in geslaagd is om de bouwplantoetser van de afdeling Ruimte & Duurzaamheid voldoende te overtuigen dat geen inpandige oplossing mogelijk is. Het college is niet ingegaan op de door Hans Anders geschetste omstandigheden en heeft niet onderzocht en gemotiveerd of deze omstandigheden reden kunnen zijn om met toepassing van de in de beleidsregels opgenomen afwijkingsmogelijkheden of artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van regel 11 van de beleidsregels af te wijken. De rechtbank heeft dit, door slechts te overwegen dat niet aan de voorwaarden voor toepassing van regel 11 van de beleidsregels wordt voldaan en dat het college daarom heeft kunnen weigeren van het bestemmingsplan af te wijken, niet onderkend. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank daarmee ten onrechte overwogen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 15 januari 2020 in stand kunnen blijven.

Het betoog slaagt.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar van 15 januari 2020 in stand zijn gelaten. De uitspraak van de rechtbank blijft voor het overige in stand. De rechtbank heeft het beroep van Hans Anders tegen het besluit op bezwaar van 15 januari 2020 immers terecht gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Dit betekent dat het college een nieuw besluit dient te nemen met in achtneming van wat in de uitspraak van de rechtbank en in deze uitspraak is overwogen.

5.       Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

6.       Het college van burgemeester en wethouders moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2021 met zaaknummer 20/1016 voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 15 januari 2020 met nummer JB.19.010170.001 in stand zijn gelaten;

III.      bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

IV.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij Hans Anders Nederland B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.496,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

V.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Hans Anders Nederland B.V. het door haar betaalde griffierecht van € 541,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2021

374-989

Bijlage: Toepasselijke wet- en regelgeving

Regels van het bestemmingsplan Rivierenbuurt van stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam

Artikel 8.1

De voor 'Gemengd - 3 (winkelstraat)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

d. detailhandel, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, met inachtneming van het bepaalde in 8.4.2;

[…].

Artikel 8.2.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

[…]

d. maximale bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 meter.

Artikel 34

a. Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het dagelijks bestuur bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c, van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:

[…]

6. het overschrijden van de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan bedoeld onder 4 en 5, met ten hoogste 3 meter ten behoeve van centrale verwarmingsinstallaties, liftschachten en trappenhuizen, met ten hoogste 5 meter ten behoeve van schoorstenen, antennes, ventilatie-inrichtingen, zonneboilers, zonnepanelen, antennemasten voor mobiele telefonie en met ten hoogste 5 meter ashoogte ten behoeve van windmolens

[…];

b. een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel kan worden verleend, mits de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Beleidsregels afwijkingen omgevingsvergunning

Regel 11

In het hele stadsdeel wordt voor het bouwen en gebruiken van een voor het hoofdgebruik noodzakelijk ventilatiesysteem met bijbehorende afvoerkanalen en leidingkokers, alleen een afwijking verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. het is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het hoofdgebruik;

2. situering aan gevels grenzend aan de openbare ruimte is niet toegestaan; 3. er moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan wettelijke normen (voor met name geur en geluid);

4. het uiterlijk sluit aan bij de omgeving en is niet reflecterend.

Daarnaast geldt voor afvoerpijpen aanvullend:

- bij het vergroten van de capaciteit van een ventilatiesysteem worden de bestaande afvoerpijpen vervangen.

Voor airco-units, drycoolers, condensors en soortgelijke installaties die buitenlucht nodig hebben om te functioneren, geldt aanvullend:

a. installaties die niet inpandig kunnen worden gerealiseerd, worden op een plat dak (van het hoofdgebouw of een aanbouw) gesitueerd, waarbij de grootst mogelijke afstand tot (de verblijfsruimten van) omliggende woningen wordt aangehouden; aanvullend op deze afstand wordt de zichtbaarheid vanaf de begane grond tot het minimum beperkt;

b. bij meerdere installaties op een dak moeten deze worden geclusterd en worden voorzien van een ombouw;

c. installaties op een aanbouw of een bijgebouw in een binnenterrein, dienen altijd te worden voorzien van een ombouw.

[…]