Uitspraak 202100159/1/A2


Volledige tekst

202100159/1/A2.
Datum uitspraak: 29 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], kantoorhoudend te [plaats],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2020 in zaak nr. 19/4028 in het geding tussen:

[appellante]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit, verzonden op 14 februari 2019, heeft de raad een aanvraag om vergoeding van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [persoon] afgewezen.

Bij besluit van 19 juni 2019 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2021, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.P. Klokkers, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, mr. E.J.W. Reijnders en mr. G. Hennissen, zijn verschenen.

Overwegingen

Relevante regelgeving

1.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.       Op 10 februari 2014 heeft de raad voor een procedure van [persoon] tegen zorginstelling De Doeven, dat onderdeel uitmaakt van Stichting Philadelphia Zorg (hierna: Philadelphia), een toevoeging met kenmerk 4KK2492 verstrekt. In overeenstemming met op 27 oktober 2014 door de raad en [appellante] gemaakte afspraken zijn voor deze zaak 50 extra uren toegekend met kenmerk 4KK2492/C. Op 27 oktober 2018 heeft [appellante] extra uren voor de toevoeging met kenmerk 4KK2492 aangevraagd. De raad heeft deze aanvraag bij besluit, verzonden op 14 februari 2019, zoals gehandhaafd bij besluit van 19 juni 2019, afgewezen. Daaraan heeft de raad ten grondslag gelegd dat [appellante] ondanks een verzoek daartoe geen inzicht heeft verschaft in de aan deze zaak gespendeerde tijd. Hierdoor is het niet mogelijk om de aanvraag om extra uren verder te beoordelen en kan het niet leiden tot afgifte van extra uren, aldus de raad.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank volgt niet het betoog van [appellante] dat het aanvraagformulier extra uren niet voldoet. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het aanvraagformulier blijkt dat het mogelijk is om nog een scan bij te voegen voor een extra toelichting.

Verder stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat verschillende toevoegingen zijn verstrekt voor [persoon], maar ook voor [stiefvader], de stiefvader van [persoon], en voor [moeder], de moeder van [persoon], die allemaal zijn terug te voeren op de geschillen met Philadelphia. De rechtbank is met de raad van oordeel dat uit de door [appellante] overgelegde stukken niet blijkt namens wie er rechtsbijstand is verleend en in hoeverre deze rechtsbijstand specifiek betrekking heeft op de zaak waarvoor de toevoeging is verstrekt. Volgens de rechtbank is er geen inzichtelijke en concrete begroting overgelegd. Er is geen onderscheid in werkzaamheden, tegenpartijen en toevoegingen gemaakt. Het betoog van [appellante] dat de raad heeft aangegeven alles op één toevoeging te declareren maakt dit niet anders, aldus de rechtbank. Wat hier ook van zij, [appellante] moet inzichtelijk maken waar haar gemaakte uren aan zijn besteed, voor welke rechtzoekende en aan welke zaak met welke tegenpartij. Ook voor de rechtbank is dit op basis van de stukken die [appellante] heeft overgelegd niet te herleiden. Met de raad is de rechtbank dan ook van oordeel dat [appellante] geen duidelijkheid heeft verschaft over de concrete werkzaamheden en de complexiteit.

Wat [appellante] in de brieven van 27 maart 2020 en 6 september 2020 naar voren heeft gebracht ziet voornamelijk op de verstandhouding tussen haar en de raad. Hierin heeft [appellante] niet aangegeven waarom het besluit van 19 juni 2019 tekortschiet. Daarom is de rechtbank aan deze stellingen voorbijgegaan. Dat geldt ook voor de stelling van [appellante] dat Philadelphia met haar juridische overmacht de rechtbank heeft weten te overtuigen en dat de rechtbank niet is ingegaan op de exhibitievordering in de civiele procedure van [persoon]. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat, wat hier ook van zij, dit niet ziet op de voorliggende procedure.

Hoger beroep

4.       [appellante] voert aan dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de door haar ingebrachte gronden. Zij betoogt dat bij de aanvraag voor extra uren van 27 oktober 2018 op de door de raad voorgeschreven wijze een concrete begroting is overgelegd. Deze begroting is gebaseerd op de te verwachten nog te verrichten werkzaamheden op de toevoeging met kenmerk 4KK2492 op 27 oktober 2018. Het gehele procesdossier is bij brieven van 21 december 2018 en 2 januari 2019 aan de raad gestuurd. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat uit het aanvraagformulier blijkt dat het mogelijk is om nog een scan bij te voegen voor extra toelichting, omdat de stukken te groot waren om via het systeem te worden geüpload. Bovendien wijst [appellante] erop dat het standpunt van de raad dat een begroting moet worden overgelegd en moet worden onderbouwd dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend geen wettelijke grondslag heeft. [appellante] wijst erop dat de raad eerst in beroep heeft gewezen op de afspraken van 27 oktober 2014 en dat met de overgelegde urenstaat voldoende inzichtelijk is gemaakt dat de volgens die afspraken verstrekte 50 extra uren zijn gebruikt voor de dagvaardingsprocedure. Verder is volgens [appellante] duidelijk dat alle werkzaamheden voor [persoon] zijn verricht, nu vrijwel het gehele procesdossier op haar ziet. [appellante] wijst erop dat de raad hier ook geen vragen over heeft gesteld. Volgens [appellante] heeft de rechtbank niet onderkend dat op 27 oktober 2014 tussen haar en de raad de afspraak is gemaakt dat alle rechtsbijstand voor [persoon] onder de toevoeging met kenmerk 4KK2492 moet worden uitgevoerd, wat inhoudt dat onder deze toevoegingen meerdere kwesties kunnen worden behandeld. Dit volgt volgens [appellante] ook uit de procedure van [stiefvader], waarin de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat het te bereiken doel van de te verlenen rechtsbijstand bepalend is voor de vraag of werkzaamheden onder één toevoeging vallen. [appellante] voert aan dat de zaak feitelijk complex is omdat het procesdossier meer dan 1000 pagina’s bevat en er meer dan 2000 uren zijn besteed. Ook is de zaak juridisch complex omdat het onder meer gaat over de ratificatie van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, aldus [appellante].

Ook voert [appellante] aan dat niet is voldaan aan artikel 4:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), omdat zij en [persoon] voor de afwijzing van de aanvraag om extra uren hadden moeten worden gehoord, en doet zij een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daarbij is volgens [appellante] van belang dat er door de raad op is gewezen dat zij verplicht is de noodzakelijke rechtsbijstand te verlenen en dit de vergoeding van alle gemaakte uren rechtvaardigt. Verder brengt [appellante] naar voren dat de raad uitlatingen heeft gedaan, waaronder in het verweerschrift in beroep, waaruit blijkt dat de raad zich niet onpartijdig opstelt naar de belangenbehartigers van [persoon]. Uit het verweerschrift in beroep volgt tevens dat de raad vooringenomen is jegens haar als bedoeld in artikel 2:2 van de Awb, aldus [appellante].

Beoordeling hoger beroep

- Onderbouwing extra uren

4.1.    Met de overweging dat uit het aanvraagformulier blijkt dat het mogelijk is om nog een scan bij de voegen voor een extra toelichting is de rechtbank ingegaan op het betoog van [appellante] dat het aanvraagformulier extra uren niet voldoet. Bij de inhoudelijke beoordeling of de afwijzing van de aanvraag om extra uren standhoudt heeft de rechtbank de door [appellante] ingebrachte onderbouwing van de aanvraag van 27 oktober 2018, waaronder de aan de raad gezonden stukken van 21 december 2018 en 2 januari 2019, betrokken. Gelet hierop kan het betoog van [appellante] dat de stukken te groot waren om via het systeem te worden geüpload niet leiden tot het beoogde doel.

4.2.    Uitgangspunt is dat de zaak binnen het forfait dat voor die zaak is bepaald, wordt afgehandeld. Dit betekent dat, gegeven het forfaitaire karakter van het stelsel van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand, niet iedere overschrijding van het aantal verleende uren tot honorering van een aanvraag om vergoeding van extra uren behoeft te leiden.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:950), beroept de verzoeker om toekenning van extra uren zich op een uitzonderingssituatie, waardoor het aan hem is om aannemelijk te maken dat sprake is van een bewerkelijke zaak die toekenning van een vergoeding voor extra uren rechtvaardigt.

Verder heeft de Afdeling eerder overwogen (onder meer de uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3445), dat het bij bewerkelijke zaken om toekomstige werkzaamheden gaat. Er moet dus worden bezien welke werkzaamheden naar verwachting in redelijkheid nog moeten worden verricht. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van de in te dienen begroting en naar het moment van indiening van de aanvraag.

Ingevolge artikel 31, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr) stemt de raad geheel of gedeeltelijk in met die begroting indien hij van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend. Uit de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling (Stb. 1999, 580, blz. 38) volgt dat de raad moet beoordelen, op het moment dat de rechtsbijstandverlener voorziet dat de tijdgrens van bewerkelijke zaken zal worden overschreden en een vergoedingsaanvraag indient, of de rechtshulpverlening doelmatig is geschied tot het moment waarop de tijdgrens is bereikt en of de begroting betrekking heeft op een doelmatig vervolg van de werkzaamheden. Voorts moet beoordeeld kunnen worden of de zaak een zodanig karakter heeft dat de behandeling in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en nog de door de rechtsbijstandverlener begrote tijd vergt. Verder moet worden beoordeeld of de tijd die aan de rechtsbijstandverlening wordt besteed in verhouding staat tot het belang waarvoor de toevoeging is afgegeven, aldus de nota van toelichting.

4.3.    In de werkinstructie Vervolgaanvraag extra uren (hierna: de werkinstructie) heeft de raad beleid voor het toekennen van extra uren opgenomen. Volgens de werkinstructie moeten bij een vervolgaanvraag voor extra uren een declaratie deelbesluit inclusief begroting, een duidelijke toelichting waarom nóg meer uren noodzakelijk zijn en een aanvullende urenstaat worden overgelegd. Verder is in de werkinstructie vermeld dat bij een vervolgaanvraag extra uren niet opnieuw getoetst wordt of een zaak juridisch of feitelijk complex is, dat is bij de eerste aanvraag voor extra uren al beoordeeld. Bij een vervolgaanvraag extra uren wordt alleen de noodzaak om nóg meer uren aan de zaak te besteden getoetst, waarbij wordt gekeken naar de verrichte werkzaamheden en de begrote werkzaamheden.

4.4.    De in artikel 37, vijfde lid, van de Wet op de rechtsbijstand bedoelde algemene maatregel van bestuur, waarin onder meer regels kunnen worden vastgesteld over de aanvraag van de vergoeding en de besluitvorming daarover, de voorwaarden waaronder de vergoeding wordt verleend en de verplichtingen van de rechtsbijstandverlener, betreft het Bvr. Zoals hiervoor is overwogen, stemt ingevolge artikel 31, tweede lid, van het Bvr de raad geheel of gedeeltelijk in met die begroting indien hij van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:116), ligt in de doelmatige verlening van rechtsbijstand als neergelegd in artikel 31, tweede lid, van het Bvr en het beleid van de raad besloten dat de rechtsbijstand zo moet worden verleend, dat dit de minste middelen en inspanningen kost.

[appellante] voert derhalve ten onrechte aan dat het standpunt van de raad dat een begroting moet worden overgelegd en moet worden onderbouwd dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend geen wettelijke grondslag heeft. Verder houdt haar betoog dat de rechtbank niet heeft onderkend dat op 27 oktober 2014 tussen haar en de raad de afspraak is gemaakt dat alle rechtsbijstand voor [persoon] onder de toevoeging met kenmerk 4KK2492 moet worden uitgevoerd, er geen rekening mee dat uit artikel 31, tweede lid, van de Bvr volgt dat de verleende rechtsbijstand doelmatig moet zijn.

4.5.    Niet in geschil is dat de zaak waar de toevoeging met kenmerk 4KK2492 voor is verleend bewerkelijk is. Eerder zijn door de raad op 10 februari 2014 33 forfaitaire uren toegekend. Verder heeft de raad bij besluit, verzonden op 16 januari 2015, 50 extra uren verstrekt, omdat sprake is van een bewerkelijke zaak.

Bij de aanvraag van 27 oktober 2018 heeft [appellante] verzocht om toekenning van 36840 minuten, dat zijn 614 uren, als extra uren voor toevoeging 4KK2492. Daarbij heeft [appellante] vermeld dat er al meer dan 2000 uren aan werkzaamheden in de zaak zijn verricht. Verder heeft zij op het aanvraagformulier opgemerkt dat de uitleg hier niet past. De zaak is zo omvangrijk dat de informatie later wordt toegevoegd, aldus [appellante].

Bij brief van 29 november 2018 heeft de raad [appellante] verzocht om onder meer de processtukken van de zaak, zoals de dagvaarding en de conclusie van antwoord, toe te zenden. Bij brief van 21 december 2018 heeft [appellante] een urenstaat en processtukken, waaronder de dagvaarding en de conclusie van antwoord, aan de raad gestuurd. Op 2 januari 2019 heeft [appellante] nogmaals een urenstaat toegezonden aan de raad.

4.6.    In de op 21 december 2018 overgelegde urenstaat staat dat van 10 september 2014 tot en met 17 mei 2018 in totaal 2105 uur is besteed in de zaak van [persoon] tegen Philadelphia. Bij de brief van 2 januari 2019 is de meest recente urenstaat meegestuurd. Hierin wordt vermeld dat van 19 mei 2018 tot en met 29 december 2018 433 uur aan werkzaamheden is verricht in de zaak van [persoon] tegen Philadelphia. Anders dan [appellante] lijkt te veronderstellen, is bij het beoordelen van een herhaalde aanvraag om extra uren niet bepalend in hoeverre is onderbouwd dat de eerder verstrekte extra uren rechtsbijstand zijn besteed, maar wordt de noodzaak om nog meer uren aan de zaak te besteden getoetst. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de begroting van te verrichten werkzaamheden. Met het betoog van [appellante] dat zij de eerder verstrekte 50 extra uren rechtsbijstand heeft verricht, onder meer door het opstellen van een dagvaarding, wordt dan ook niet onderbouwd dat verlening van extra uren rechtsbijstand vanwege begrote werkzaamheden noodzakelijk is. Het was dus aan [appellante] om aannemelijk te maken dat zij doelmatig te werk ging en dat de verdere door haar aangevraagde extra uren, buiten de door de raad toegekende extra uren, noodzakelijk waren.

4.7.    Naar het oordeel van de Afdeling is [appellante] hier niet in geslaagd. Uit de urenstaten volgt niet dat de rechtsbijstandverlening doelmatig was en de verdere door [appellante] aangevraagde uren noodzakelijk waren. Daarbij heeft de raad terecht betrokken dat het gaat om een groot aantal extra uren en dat bij de toegezonden stukken zoals de urenstaten geen nadere toelichting of uitleg is gegeven over welke activiteiten zijn verricht. Verder heeft de raad er terecht op gewezen dat in de urenstaten alle werkzaamheden die [appellante] in procedures over [persoon] tegen Philadelphia heeft verricht zijn opgenomen. Uit de in de urenstaten vermelde omschrijvingen van de werkzaamheden blijkt evenwel niet dat deze werkzaamheden zijn verricht voor de procedure van [persoon] tegen De Doeven, waarvoor de toevoeging met kenmerk 4KK2492 is verstrekt. Uit de omschrijvingen kan bovendien worden afgeleid dat de verrichte werkzaamheden deels ook zien op procedures tegen andere wederpartijen en voor een deel ook betrekking hebben op procedures van de stiefvader en moeder van [persoon]. Ook ziet een deel van de werkzaamheden op procedures over een ander rechtsbelang, zoals over AVG-verzoeken die eerder afzonderlijk zijn afgewezen. [appellante] heeft de noodzaak van de omvang van de extra werkzaamheden evenmin voldoende toegelicht.

- Horen voorafgaand aan afwijzing

4.8.    Artikel 4:12 van de Awb geeft het bestuursorgaan een mogelijkheid van horen af te zien bij beschikkingen die strekken tot vaststelling van een financiële verplichting of aanspraak, als tegen de beschikking bezwaar kan worden gemaakt of administratief beroep kan worden ingesteld en de nadelige gevolgen na bezwaar of beroep volledig ongedaan kunnen worden gemaakt. Het besluit tot afwijzing van een aanvraag om vergoeding van extra uren rechtsbijstand is een beschikking die strekt tot het vaststellen van een financiële aanspraak. Tegen dit besluit kan bezwaar worden gemaakt. Het is niet gebleken dat de nadelige gevolgen van het primaire besluit niet volledig ongedaan kunnen worden gemaakt. De raad kon dan ook de toepassing van artikel 4:7, eerste lid, van de Awb achterwege laten.

- Gelijkheidsbeginsel

4.9.    Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellante] haar beroep op het gelijkheidsbeginsel toegelicht. Zij heeft naar voren gebracht dat aan haar voor de toevoeging voor de zaak over ondeugdelijke borstimplantaten wel extra uren zijn verstrekt. Zij wijst erop dat het in die zaak ook ging om onrechtmatig handelen en dat zij in die zaak eveneens meerdere cliënten met verschillende rechtsbelangen heeft bijgestaan. De enkele omstandigheid dat door de raad aan [appellante] in een andere zaak wel extra uren zijn toegekend, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van gelijke gevallen die anders zijn behandeld. Het beroep van [appellante] op het gelijkheidsbeginsel faalt.

- Vooringenomenheid

4.10.  De Afdeling begrijpt het betoog van [appellante] dat de raad uitlatingen heeft gedaan waaruit blijkt dat de raad zich niet onpartijdig opstelt naar de belangenbehartigers van [persoon] en dat de raad vooringenomen is jegens haar als bedoeld in artikel 2:2 van de Awb aldus, dat volgens haar het besluit van 19 juni 2019 is genomen in strijd met artikel 2:4 van de Awb, omdat de raad daarbij zijn taak niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld.

4.11.  Artikel 2:4, eerste lid, van de Awb luidt:

"Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid."

4.12.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:701) is in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:4 van de Awb (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 53-55) benadrukt dat de strekking van artikel 2:4 geenszins is dat een bestuursorgaan niet vanuit bepaalde beleidskeuzes zou mogen werken, maar dat het erom gaat dat het bestuursorgaan de hem toevertrouwde belangen niet oneigenlijk behartigt door zich bijvoorbeeld door persoonlijke belangen of voorkeuren te laten beïnvloeden. Het gaat erom, zo is in de toelichting opgemerkt, dat de overheid de nodige objectiviteit moet betrachten en zich niet door vooringenomenheid mag laten leiden.

4.13.  Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, blijkt naar het oordeel van de Afdeling uit het door de raad ingebrachte verweerschrift in beroep niet dat de raad zich bij zijn besluitvorming niet objectief heeft opgesteld of het bestreden besluit heeft genomen met het oogmerk [appellante] te benadelen ten opzichte van anderen. Dat daarin door de raad wordt beschreven dat de relatie tussen [appellante] en de raad de afgelopen jaren moeizaam was, betekent niet dat de raad bij het besluit tot afwijzing van de aanvraag om extra uren vooringenomen was. De stelling van de raad dat de kantoororganisatie van [appellante] niet op orde is, is daartoe evenmin voldoende. De raad heeft dus niet gehandeld in strijd met artikel 2:4 van de Awb. Voor zover [appellante] klaagt over de bejeging door de raad, overweegt de Afdeling dat de rechtmatigheid van het besluit 19 juni 2019 ter beoordeling voorligt, niet de wijze waarop de raad zich jegens [appellante] heeft gedragen.

Conclusie

5.       Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de raad de aanvraag van 27 oktober 2018 om extra uren in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2021

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:7

1. Voordat een bestuursorgaan een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:

a. de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen, en

b. die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager ter zake zelf heeft verstrekt.

2. Het eerste lid geldt niet indien sprake is van een afwijking van de aanvraag die slechts van geringe betekenis voor de aanvrager kan zijn.

Artikel 4:12

1. Het bestuursorgaan kan toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 voorts achterwege laten bij een beschikking die strekt tot het vaststellen van een financiële verplichting of aanspraak indien:

a. tegen die beschikking bezwaar kan worden gemaakt of administratief beroep kan worden ingesteld, en

b. de nadelige gevolgen na bezwaar of administratief beroep volledig ongedaan kunnen worden gemaakt.

2. Het eerste lid geldt niet bij een beschikking die strekt tot:

a. het op grond van artikel 4:35 of met toepassing van artikel 4:51 weigeren van een subsidie;

b. het op grond van artikel 4:46, tweede lid, lager vaststellen van een subsidie, of

c. het intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen van een subsidieverlening of een subsidievaststelling.

Wet op de rechtsbijstand

Artikel 37

1. Het bestuur verstrekt aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor:

a. de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand;

[…]

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot:

[…]

b. de aanvraag van de vergoeding en de besluitvorming daarover;

c. de voorwaarden waaronder de vergoeding wordt verleend;

d. de verplichtingen van de rechtsbijstandverlener;

[…]

Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000

Artikel 13

1. Indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, wordt voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

2. Indien in een advieszaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven de 24 uur, wordt voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

3. Indien in samenhangende procedures de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat op grond van het tweede, derde en vijfde lid van artikel 11 wordt toegekend wordt, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend, mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

Artikel 28

1. Na beëindiging van de verlening van de rechtsbijstand dient de rechtsbijstandverlener bij het bestuur een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden.

[…]

Artikel 31

1. In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.

2. Het bestuur stemt geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.

3. Nadat de tijd waarmee het bestuur heeft ingestemd is verstreken, dient de rechtsbijstandverlener een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de desbetreffende werkzaamheden en kan hij daarbij een begroting indienen met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Werkinstructie Vervolgaanvraag extra uren

Benodigde stukken / informatie

•       Declaratie deelbesluit incl. begroting

•       duidelijke toelichting waarom nóg meer uren noodzakelijk zijn

•       aanvullende urenstaat

•       bij verzoek toestemming tweede advocaat in de zaak: duidelijke toelichting op noodzaak en te verrichten werkzaamheden. En een plan van aanpak van verdeling van de werkzaamheden tussen beide advocaten.

[…]

2. Extra uren doelmatig besteed

Je toetst bij een vervolgaanvraag extra uren niet opnieuw of de zaak juridisch of feitelijk complex is. Dit heb je bij de eerste aanvraag voor extra uren al beoordeeld. Nu toets je alleen de noodzaak om nóg meer uren aan de zaak te besteden. Daarbij kijk je naar de verrichte werkzaamheden en de begrote werkzaamheden. Dat de Raad bij een eerste aanvraag EXU de zaak als bewerkelijk heeft beoordeeld, betekent niet dat bij een vervolgaanvraag weer extra uren worden toegekend (ECLI:NL:RVS:2011:BQ8814).

[…]