Uitspraak 202003024/2/R1


Volledige tekst

202003024/2/R1.
Datum uitspraak: 29 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Haarlem,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Haarlem,

3.       [appellant sub 3], wonend te Haarlem,

4.       [appellant sub 4] en anderen, wonend te Haarlem,

5.       [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5A]), wonend te Haarlem,

appellanten,

en

1.       de raad van de gemeente Haarlem,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,

verweerders.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:891, (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 9 april 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Koepel" te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij beschikking van 30 juni 2021 heeft de Afdeling de bij haar tussenuitspraak bepaalde termijn verlengd tot 28 oktober 2021.

Bij besluit van 23 september 2021 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "De Koepel" gewijzigd vastgesteld.

Bij besluit van dezelfde datum heeft het college de op 9 april 2020 verleende omgevingsvergunning voor het Koepelgebouw gewijzigd.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierover een zienswijze naar voren te brengen. Geen van de partijen heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan dat de raad op 9 april 2020 heeft vastgesteld, heeft betrekking op de herontwikkeling van het terrein van de voormalige Koepelgevangenis aan de Oostvest te Haarlem. Het college heeft bij besluit van 9 april 2020 een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het Koepelgebouw. Het college heeft verder bij besluit van 5 maart 2020 hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder vastgesteld voor in het plangebied te realiseren woningen.

De drie besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt met toepassing van de artikelen 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening.

2.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het bestemmingsplan wat de parkeerbehoefte van de voorziene ontwikkeling betreft niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. De raad is opgedragen om met inachtneming van wat in 9.3 van de tussenuitspraak is overwogen alsnog, na nader onderzoek, toereikend te motiveren dat voldoende in de parkeerbehoefte kan worden voorzien, dan wel een ander besluit te nemen.

3.       Om aan de opdracht in de tussenuitspraak te voldoen, heeft de raad bij het besluit van 23 september 2021 een nieuw gewijzigd bestemmingsplan vastgesteld. Hij heeft onder meer in de planregels het maximum aantal woningen op 96 gesteld, de ondergeschikte horeca ten dienste van het Koepelgebouw en het restaurant bij het hotel gemaximeerd tot een bedrijfsvloeroppervlak van respectievelijk 330 m2 en 540 m2 en de capaciteit van de in het plan mogelijk gemaakte parkeergarage op minimaal 187 parkeerplaatsen gesteld. De raad heeft ook de parkeerbehoefte opnieuw laten berekenen en op basis daarvan geconcludeerd dat er met de uitbreiding van de parkeergarage en de beschikbare capaciteit op het voorterrein op alle momenten voldoende parkeerplaatsen zullen zijn.

In verband met de wijziging van het bestemmingsplan heeft het college bij besluit 23 september 2021 de omgevingsvergunning gewijzigd. De wijzigingen hebben betrekking op het aanpassen van het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein.

4.       De beroepen hebben op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van rechtswege mede betrekking op de besluiten van de raad en het college van 23 september 2021.

Het bestemmingsplan

5.       Gelet op wat in de tussenuitspraak onder 8-8.3, 11-11.3 en 14-14.2 is overwogen, is het beroep van [appellant sub 4] en anderen tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van 9 april 2020, ongegrond.

6.       Gelet op wat in de tussenuitspraak onder 9.3 is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5A] en [appellant sub 3] tegen het besluit van 9 april 2020 gegrond. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van 9 april 2020 is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en dient te worden vernietigd.

7.       Appellanten hebben naar aanleiding van het herstelbesluit van de raad van 23 september 2021 geen zienswijzen ingediend. Zij hebben dus niet te kennen gegeven dat zij zich niet met dat besluit kunnen verenigen. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen dit besluit hebben aangevoerd. De van rechtswege ontstane beroepen tegen het herstelbesluit zijn ongegrond.

De omgevingsvergunning

8.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 18 overwogen dat appellanten geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de verleende omgevingsvergunning hebben aangevoerd. Verder is overwogen dat gelet op het geconstateerde gebrek in het plan en het gegeven dat het plan bepalend kan zijn voor de vraag of de omgevingsvergunning terecht is verleend, pas in de einduitspraak een oordeel over de omgevingsvergunning zal worden gegeven.

9.       Aangezien het beroep van [appellant sub 4] en anderen tegen het bestemmingsplan, zoals vastgesteld op 9 april 2020, ongegrond is, is hun beroep tegen het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning van 9 april 2020 ook ongegrond.

10.     De omgevingsvergunning is gecoördineerd met de vaststelling van het bestemmingsplan tot stand gekomen. Omdat het bestemmingsplan, zoals vastgesteld op 9 april 2020, het toetsingskader heeft gevormd voor de omgevingsvergunning en dat bestemmingsplan naar aanleiding van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5A] en [appellant sub 3] moet worden vernietigd, vloeit uit het systeem van de Wro, in samenhang bezien met artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voort dat ook het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning van 9 april 2020 moet worden vernietigd. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5A] en [appellant sub 3] tegen de omgevingsvergunning van 9 april 2020 zijn gegrond.

11.     Bij het besluit van 23 september 2021 heeft het college de op 9 april 2020 verleende omgevingsvergunning gewijzigd, omdat deze gebaseerd was op het bestemmingsplan zoals vastgesteld op 9 april 2020 en de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak een gewijzigd bestemmingsplan heeft vastgesteld.

11.1.  De Afdeling stelt vast dat het besluit van 23 september 2021 niet een besluit tot vervanging van het besluit van 9 april 2020 is. Vernietiging van de rechtsgevolgen van het besluit van 9 april 2020 zou daarom meebrengen dat het besluit van 23 september 2021 zonder betekenis is. De Afdeling ziet hierin aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 9 april 2020 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb gedeeltelijk in stand kunnen blijven. Daarbij is van belang dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van 9 april 2020, dat bij besluit van de raad van 23 september 2021 is hersteld, alleen de parkeerbehoefte betrof. Het college heeft met zijn besluit van 23 september 2021 beoogd het gebrek dat daardoor ook aan de verleende omgevingsvergunning kleefde, te herstellen. Uit de tussenuitspraak volgt niet dat ook andere gebreken aan het besluit tot vergunningverlening kunnen kleven.

11.2.  Appellanten hebben naar aanleiding van het besluit tot wijziging van de omgevingsvergunning geen zienswijzen ingediend. Zij hebben dus niet te kennen gegeven dat zij zich niet kunnen verenigen met dat besluit, waarin het aantal te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein is aangepast. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen dit besluit hebben aangevoerd.

De Afdeling maakt hieruit op dat de omgevingsvergunning zoals die bij het besluit van 23 september 2021 is gewijzigd, niet op bezwaren van appellanten stuit. De Afdeling ziet daarom aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 9 april 2020 in stand blijven, voor zover deze geen betrekking hebben op de te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein.

De van rechtswege ontstane beroepen tegen het besluit van 23 september 2021 zijn daarmee ongegrond.

11.3.  Dit betekent dat gebruik gemaakt kan worden van de omgevingsvergunning zoals deze is gewijzigd bij het besluit van het college van 23 september 2021.

Besluit hogere waarden

12.     Gelet op wat in de tussenuitspraak onder 19.3 is overwogen, is het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit tot vaststelling van hogere waarden voor woningen op het koepelterrein, ongegrond.

Proceskosten

13.     De raad en het college moeten de proceskosten van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vergoeden. Voor [appellant sub 5A] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 4] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Haarlem van 9 april 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Koepel" ongegrond;

II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3] en [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Haarlem van 9 april 2020 gegrond;

III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haarlem van 9 april 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Koepel";

IV.     verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Haarlem van 23 september 2021 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "De Koepel" ongegrond;

V.      verklaart het beroep van [appellant sub 4] en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 9 april 2020 tot verlening van een omgevingsvergunning ongegrond;

VI.     verklaart de beroepen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3] en [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 9 april 2020 gegrond;

VII.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 9 april 2020, kenmerk 2019-07265;

VIII.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder VII vernietigde besluit in stand blijven, voor zover deze geen betrekking hebben op de te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein;

IX.     verklaart de beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 23 september 2021 tot wijziging van de verleende omgevingsvergunning, ongegrond;

X.      verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 5 maart 2020 tot vaststelling van hogere waarden, ongegrond;

XI.     veroordeelt de raad van de gemeente Haarlem en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem gezamenlijk tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

a.       € 4.235,87 aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], waarvan € 1.496,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en waarvan € 2.739,87 kosten van deskundigen betreft, te verhogen met de daarover verschuldigde omzetbelasting, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan de betalingsverplichting is voldaan;

b.       € 1.496,00 aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan de betalingsverplichting is voldaan;

c.       €  1.496,00 aan [appellant sub 3], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

XII.     gelast dat de raad van de gemeente Haarlem en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem gezamenlijk aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoeden ten bedrage van:

d.       € 178,00 aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan de betalingsverplichting is voldaan;

e.       €  178,00 aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan de betalingsverplichting is voldaan;

f.       €  178,00 aan [appellant sub 3];

g.       €  178,00 aan [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan de betalingsverplichting is voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2021

148