Uitspraak 202005899/3/A3


Volledige tekst

202005899/3/A3.
Datum beslissing: 21 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

verzoeker,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2021 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. E. Steendijk, mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. P.H.A. Knol als voorzitter, onderscheidenlijk leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202005899/1/A3 (hierna: de staatsraden).

De staatsraden hebben niet in de wraking berust. Zij hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Deze is op 3 december 2021, tegelijk met de uitnodiging voor de zitting, bij aangetekend verzonden brief aan [verzoeker] toegezonden.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 15 december 2021, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M. Adansar en mr. B.M.J. Anneveld, is verschenen.

De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt:

"Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

2.       [verzoeker] heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid is gewekt omdat de staatsraden niet met inachtneming van de wettelijke termijnen de uitnodiging voor de zitting hebben verstuurd, hem niet om verhinderdata hebben gevraagd, zijn verzoeken om uitstel hebben afgewezen, het niet hebben toegestaan dat hij nadere stukken indiende en zonder hoor en wederhoor alleen contact hebben gehad met de wederpartij in verband met het plannen van een digitale zitting, terwijl hij geen digitale zitting wilde. Deze handelingen van de Raad van State en in het bijzonder van de hiervoor vermelde staatsraden rechtvaardigen dat dit wrakingsverzoek wordt ingediend, aldus [verzoeker].

3.       De staatsraden hebben in hun schriftelijke reactie uiteengezet dat [verzoeker] bij aangetekend verzonden brief van 8 oktober 2021 is uitgenodigd voor een zitting op 3 november 2021. Omdat de gemachtigde daags voor de zitting aangaf de uitnodiging voor de zitting niet te hebben ontvangen, is de behandeling van de zitting uitgesteld en verplaatst naar 24 november 2021. Bij brief van 4 november 2021 is [verzoeker] voor die zitting uitgenodigd.

De staatsraden hebben er verder op gewezen dat op verzoek van één van de wederpartijen is geregeld dat deze partij via een Teams verbinding aan de zitting kon deelnemen. Dit is in een brief aan de andere partijen medegedeeld.

Tot slot hebben de staatsraden aangegeven dat het nadere stuk dat [verzoeker] heeft ingediend niet is geweigerd. Op de zitting zou, met inachtneming van de reactie van de wedepartij, worden beoordeeld of dit stuk bij de beoordeling zou worden betrokken.

4.       Voor zover het verzoek om wraking betrekking heeft op de Afdeling bestuursrechtspraak als zodanig kan dit niet worden aangemerkt als een verzoek om wraking in de zin van de wet, nu het niet specifiek betrekking heeft op een of meer leden van de kamer die belast is met de behandeling van de zaak.

5.       Over het verzoek om wraking van de staatsraden Steendijk, Hoogvliet en Knol overweegt de Afdeling het volgende.

6.       Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

7.       De beslissingen over het plannen en uitstellen van de behandeling ter zitting en het al dan niet betrekken van stukken in de beoordeling zijn processuele beslissingen. De vraag of deze beslissingen juist zijn, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking volgens vaste jurisprudentie niet is bedoeld om als rechtsmiddel tegen processuele beslissingen te worden aangewend. Zulke beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien deze op zich dan wel in onderlinge samenhang bezien een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen.

Er is in dit geval niet gebleken van deze partijdigheid of vooringenomenheid jegens [verzoeker]. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat na het uitstellen van de eerdere zitting geen van de partijen om verhinderdata zijn gevraagd en alle partijen op hetzelfde moment zijn uitgenodigd voor de zitting van 24 november 2021. Wat betreft het afgewezen verzoek om uitstel wijst de Afdeling erop dat het verzoek om uitstel van één van de andere partijen ook is afgewezen. De Afdeling overweegt verder dat, anders dan [verzoeker] veronderstelt, de behandeling van de zaak niet tegen de wil van [verzoeker] via een videoverbinding zou plaatsvinden. Eén van de partijen had om deelname via een videoverbinding verzocht. De andere partijen konden, zoals ook blijkt uit de brief aan die partij die in afschrift aan [verzoeker] is verzonden, aan de fysieke zitting deelnemen. Voor zover [verzoeker] wijst op stukken die hij had willen indienen, overweegt de Afdeling dat hij die stukken bij brief van 22 november 2021 ook heeft ingediend. Deze stukken zijn niet geweigerd. Zoals in de reactie van de staatsraden staat, zou ter zitting worden besproken of deze stukken bij de beoordeling zouden worden betrokken. Voor zover [verzoeker] deze stukken wilde indienen om de samenhang met andere lopende procedures duidelijk te maken, overweegt de Afdeling dat ook dat op de zitting aan de orde kan worden gesteld.

8.       Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2021

473