Uitspraak 202006639/1/R1


Volledige tekst

202006639/1/R1.
Datum uitspraak: 22 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Vereniging Zeeuwse Milieufederatie, gevestigd te Goes, en Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, gevestigd te 's-Graveland, (hierna: de verenigingen),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Noord-Beveland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Camping De Paardekreek 2019" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de verenigingen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De verenigingen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 15 oktober 2021, waar de verenigingen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat in Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.C.M. van Gurp, M. van der Maarl, vergezeld van ing. S.J.M.P. Halters en drs. C. Heunks, zijn verschenen. Verder is op de zitting Camping De Paardekreek Kortgene B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de Camping De Paardekreek die ten zuiden van de kern Kortgene ligt en aan het Veerse Meer grenst. Daarnaast maakt het plan de bouw van watersuites op het Veerse Meer mogelijk.

De verenigingen kunnen zich niet verenigen met het bestemmingsplan voor zover dit in watersuites voorziet.

Ingetrokken beroepsgrond

2.       Ter zitting hebben de verenigingen de beroepsgrond dat ten onrechte geen planregel is opgenomen die het bouwen en/of oprichten van de watersuites koppelt aan de verplichting om circulair te bouwen, ingetrokken.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Gebiedsvisie

4.       De verenigingen betogen dat de raad, zoals ook de provincie Zeeland had verzocht in haar zienswijze, had moeten wachten met de vaststelling van het plan totdat de "Gebiedsvisie Veerse Meer 2020-2030" (hierna: gebiedsvisie) van de provincie Zeeland in samenwerking met diverse gemeenten, waaronder de gemeente Noord-Beveland, en Rijkswaterstaat Zee en Delta, is vastgesteld. Deze gebiedsvisie is een integrale ruimtelijke visie voor het Veerse Meer-gebied en eerst na de vaststelling van deze gebiedsvisie is volgens de verenigingen duidelijk binnen welke concrete kaders uitbreiding van verblijfsrecreatie mogelijk en geoorloofd is. De verenigingen stellen dat de bouw van de watersuites in strijd is met het voorlopige concept van de gebiedsvisie, omdat daarin expliciet staat dat binnen de huidige contouren niet in het water van het Veerse Meer mag worden gebouwd.

4.1.    De raad heeft op de zitting toegelicht dat dit plan een zogenoemd pijplijnproject betreft. Dit betekent dat de betrokken overheid zich voor 1 augustus 2020 formeel aan het plan heeft gecommitteerd en dat de nieuwe gebiedsvisie daarop niet wordt toegepast. De provincie Zeeland is volgens de raad in het verleden begonnen met een stimuleringsbeleid voor wonen op het water. Naar aanleiding daarvan is dit plan als concreet uitgewerkt ontwerp bij de raad binnengekomen voordat de concept-gebiedsvisie was vastgesteld. De provincie is vervolgens tot een ander inzicht gekomen wat betreft het bouwen op het water. Dit plan heeft, zoals de raad op de zitting heeft toegelicht, ertoe geleid dat in de concept-gebiedsvisie is opgenomen dat niet in het water van het Veerse Meer mag worden gebouwd. Volgens de raad voldoet het plan aan de criteria voor pijplijnprojecten zoals genoemd in paragraaf 3.4 van de concept-gebiedsvisie. In paragraaf 3.4 van de concept-gebiedsvisie, gedateerd 18 mei 2020, staat dat in tabel 2 projecten zijn opgenomen die aan de criteria voor pijplijnprojecten voldoen. Die zijn licht- en donkergeel gekleurd. Het project van Camping De Paardekreek is lichtgeel gekleurd. Verder heeft de raad toegelicht dat het plan niet getoetst hoeft te worden aan de gebiedsvisie, omdat het ontwerp voor dit plan voor 1 augustus 2020 ter inzage is gelegd, te weten op 18 december 2019. Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking genomen dat in de Wet ruimtelijke ordening noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan de raad in een geval als hier aan de orde de vaststelling van de gebiedsvisie moet afwachten, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid kon voortgaan met de vaststelling van het plan. De enkele omstandigheid dat de provincie Zeeland, die overigens geen beroep heeft ingesteld, in haar zienswijze had verzocht de vaststelling van de gebiedsvisie af te wachten doet hier, gelet op de hiervoor weergegeven toelichting van de raad, niet aan af.

Het betoog faalt.

Provinciale verordening

5.       De verenigingen betogen dat het plan in strijd is met artikel 2.11 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 van de provincie Zeeland (hierna: Omgevingsverordening), omdat niet wordt voldaan aan de eisen zoals opgenomen in bijlage D, onder 3, behorende bij deze verordening. Het plan is ook in strijd met artikel 2.28 van de Omgevingsverordening. Zij wijzen erop dat de dichtheid en de omvang van de bebouwing niet passend zijn in het landschap. De steigers met watersuites zijn gepland op een langgerekt deel van het Veerse Meer waardoor de verre zichten, die deel uitmaken van de landschappelijke waarden, volgens de verenigingen ontoelaatbaar worden aangetast. Onder verwijzing naar de "Landschapsanalyse van het Veerse Meer" (hierna: landschapsanalyse) behorende bij de concept-gebiedsvisie voeren de verenigingen verder aan dat het plan de beleveringswaarde en diverse andere waarden aantast. Bovendien wordt de duisternis van het nachtlandschap aangetast vanwege de uitbreidingsmogelijkheden die het plan biedt. Verder maakt het plan volgens de verenigingen geen integraal deel uit van een (nieuw) landschap. Ook is sprake van een significante aantasting van de samenhang tussen de gronden of de elementen. De raad heeft daarnaast ten onrechte niet beoordeeld of het plan in strijd is met artikel 2.28 van de Omgevingsverordening, zo stellen de verenigingen.

5.1.    Volgens de verbeelding zijn aan het deel van het plangebied waar de watersuites zijn voorzien de bestemming "Water-Deltawater" en de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie-watersuites" toegekend.

Artikel 5.1.1 van de planregels luidt:

"De voor 'Water-Deltawater' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - watersuites': het in de vorm van een centrale bedrijfsmatige exploitatie aanbieden van verblijfsrecreatie in watersuites."

Artikel 2.11 van de Omgevingsverordening luidt:

"1. In een bestemmingsplan wordt een nieuw verblijfsrecreatieterrein of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein uitsluitend toegelaten in bestaand stedelijk gebied en met inachtneming van de overige bepalingen van deze verordening. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de in bijlage D onder 3 opgenomen uitgangspunten.

[…]

4. In afwijking van het eerste lid is uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein toegelaten buiten bestaand stedelijk gebied, met dien verstande dat in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat voldaan wordt aan de in bijlage D onder 3 opgenomen uitgangspunten.

[…]"

Volgens bijlage D behorende bij artikel 2.11, onder 3, vindt kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijven plaats binnen de bestaande oppervlakte en eenheden van het bedrijf. Een beperkte uitbreiding van oppervlakte is mogelijk indien het nieuwe uit te breiden terrein integraal onderdeel uitmaakt van een (nieuw) landschap, en de dichtheid en omvang van de bebouwing passend is in het betreffende landschap en het beheer en onderhoud van het landschap geborgd is.

Artikel 2.28 van de Omgevingsverordening luidt:

"1. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor landschappen, landschapselementen, cultuurhistorisch waardevolle boerderijen of cultuurhistorische elementen vermeld in bijlage G en aangegeven in bijlage 12 wordt inzicht gegeven in de landschappelijke respectievelijk cultuurhistorische waarden van de gronden, boerderijen of elementen.

2. In een bestemmingsplan worden geen bestemmingen aangewezen of regels gesteld die, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, mogelijk maken dat de in het eerste lid bedoelde landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen significant worden aangetast. Ook mogen de bestemming en de regeling niet leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte van de gronden of tot een significante aantasting van de samenhang tussen de gronden of elementen. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, nieuwe bebouwing of nieuwe vormen van grondgebruik worden toegelaten wordt aannemelijk gemaakt dat de in de vorige volzin bedoelde aantasting en vermindering zich niet voordoen.

[…]"

5.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat het hier gaat om een uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein buiten bestaand stedelijk gebied. Anders dan in de concept-gebiedsvisie, staat in de Omgevingsverordening niet dat niet in het water mag worden gebouwd. Ten behoeve van de vaststelling van het plan is onderzocht of de voorziene watersuites de landschappelijke waarden van het Veerse Meer aantasten. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Watersuites Paardekreek Landschapstoets camping de Paardekreek-Kortgene" van juli 2020, opgesteld door Buro Ruimte en Groen (hierna: landschapstoets). Deze landschapstoets is als bijlage 4 bij de plantoelichting gevoegd. In deze landschapstoets is de Omgevingsverordening, en in het bijzonder artikel 2.28, als toetsingskader genomen. Voor het oordeel dat de raad ten onrechte niet heeft beoordeeld of het plan in strijd is met artikel 2.28 van de Omgevingsverordening, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding.

Volgens de landschapstoets zullen de voorziene watersuites niet leiden tot een significante aantasting van de landschappelijke waarden van het Veerse Meer. Hoewel de ontwikkeling van de watersuites visueel-ruimtelijke impact heeft op dit deel van het Veerse Meer, wordt de ruimtelijkheid als geheel niet aangetast. De ontwikkeling is qua aard en omvang vergelijkbaar met een aantal grotere jachten die aan een steiger liggen en het Veerse Meer insteken. Hierbij blijft het centrale deel van het Veerse Meer, de vaargeul, gevrijwaard. Belangrijke zichtlijnen over het water worden volgens de landschapstoets wel beïnvloed, maar worden nauwelijks belemmerd door de ontwikkeling. Vanaf de zuidzijde valt de ontwikkeling weg tegen de achtergrond van het land. Vanaf de noordzijde is deze verborgen achter het bestaande recreatiecomplex van De Paardekreek. Door de relatief geringe omvang steken de watersuites hier niet bovenuit en ze blijven ook onder de hoogte van de dijken die het Veerse Meer omringen. Zichtlijnen (varend) over het water vanuit oostelijke en westelijke richting worden wel beïnvloed. Komend vanuit westelijke richting is de ontwikkeling goed te zien, maar vormt één geheel met de achterliggende recreatieconcentratie Kortgene-Wolphaartsdijk. De zichtlijn komend vanaf het oosten en kijkend naar het westen wordt het meest beperkt. De ontwikkeling zal vanaf grotere afstand slechts beperkt waarneembaar zijn, maar van dichterbij is deze wel goed zichtbaar als uitstekende botensteigers in het water. De volledige zichtlijn over het water wordt echter nergens geblokkeerd. Verder passen de watersuites volgens de landschapstoets door de vormgeving, materiaal en kleurgebruik in de omgeving. Door het veelvuldig gebruik van hout met glas in de openingen voegt de ontwikkeling zich in de natuurlijke omgeving met water, riet, beboste oevers, houten steigers en vlonders. De ontwikkeling zorgt voor een versterking van de diversiteit in dit deel van het Veerse Meer waar recreatieve en natuurlijke elementen elkaar afwisselen. Daarnaast wordt het karakter van het Veerse Meer als voormalige zeearm niet aangetast door deze ontwikkeling. De maat en schaal van de ontwikkeling zijn relatief gering en is deze geen (schier)eiland in het Veerse Meer, maar een zwevend geheel waarbij de steiger met de woningen op palen steunen en daarbij visueel boven het water zweven. De ruimte loopt dan ook als het ware door onder de ontwikkeling. Qua vormentaal wordt aangesloten bij de steigers met boten die overal langs het Veerse Meer aanwezig zijn en het recreatieve deel markeren. Het diepere deel van de geul blijft daarbij gevrijwaard, zo staat in de landschapstoets. Verder heeft de raad toegelicht dat ter plaatse slechts oriëntatieverlichting wordt aangebracht. Op de zitting heeft de raad nog nader toegelicht dat het onderhavige gebied een concentratie van recreatie is, waarbij aan de kant van de camping al meerdere steigers liggen die langer zijn dan de voorziene steigers. In datzelfde ritme wordt volgens de raad voorzien in nog twee steigers. De oever is al versteend en met de steigers en watersuites wordt daarbij aangesloten. De afstand tussen de westelijke en oostelijke oever van het Veerse Meer in het onderhavige gebied bedraagt ongeveer 256 m. De steigers zullen maximaal 50 m zijn, zodat de zichtlijn wel belemmerd wordt, maar niet zodanig dat het hele zicht wordt geblokkeerd. Van een significante aantasting is volgens de raad dan ook geen sprake. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval sprake is van een beperkte uitbreiding van de oppervlakte waarbij het nieuwe uit te breiden terrein integraal onderdeel uitmaakt van een landschap. In wat de verenigingen hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de landschapstoets zodanige leemten in kennis bevat dat de raad deze niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het plan. De landschapsanalyse waar de verenigingen naar verwijzen, nog daargelaten dat deze dateert van na het bestreden besluit, maakt dit niet anders, omdat daarin slechts kernkwaliteiten van het Veerse Meer staan. De landschapsanalyse bevat echter geen specifieke conclusies over de gevolgen van dit plan voor de kernkwaliteiten van het Veerse Meer en hoeft die, gelet op de aard van de analyse, ook niet te bevatten. Dit, omdat het doel van de landschapsanalyse is om inzicht te bieden in het landschap van het Veerse Meer en een landschappelijk kader te bieden voor het behouden, beschermen en ontwikkelen van de ruimtelijke belevingskwaliteit in de te ontwikkelen Gebiedsvisie. Deze studie richt zich op het gehele Veerse Meergebied en locatiespecifieke analyses zijn hier geen onderdeel van, zo staat in de landschapsanalyse.

Gelet op de landschapstoets en de toelichting van de raad op de zitting heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een significante aantasting van de landschappelijke waarden van het Veerse Meer. Van strijd met artikel 2.28 van de Omgevingsverordening is dan ook geen sprake. Gelet op het vorenstaande is evenmin sprake van strijd met artikel 2.11 van de Omgevingsverordening.

Het betoog faalt.

Gemeentelijk beleid

6.       De verenigingen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met het beleid zoals opgenomen in de "Structuurvisie Noord-Beveland 2008" (hierna: structuurvisie). In dit verband brengen zij naar voren dat de steigers met daarop de watersuites niet in overeenstemming zijn met de uitgangspunten die gelden voor de bestaande karakteristiek van het landschap. Er is volgens hen geen sprake van behoud van de bestaande karakteristiek noch van versterking van deze karakteristiek.

6.1.    Volgens de structuurvisie zal het landschapsbeleid geënt zijn op het behoud en zo mogelijk versterken van de bestaande karakteristiek. Deze bestaande karakteristiek is als een basiskwaliteit te beschouwen. Het behoud van deze basiskwaliteit dient dan ook te worden gehanteerd als bepalend criterium bij de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn onder andere het behoud van openheid, rust en ruimte en behoud van markante zichtlijnen en afstemming van (nieuwe) ontwikkelingen op maat, schaal en kenmerken van het landschap.

Zoals onder 5.2 is overwogen, is in de landschapstoets ingegaan op het karakter van het Veerse Meer. Uit de landschapstoets volgt dat dit door de watersuites niet wordt aangetast. Nu de raad de landschapstoets aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met het beleid zoals opgenomen in de structuurvisie.

Het betoog faalt.

Circulair bouwen

7.       De verenigingen betogen dat in het plan ten onrechte een definitie ontbreekt van "circulair bouwen".

7.1.    Artikel 5.3.2 van de planregels luidt:

"[…]

a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 5.1.1, onder g opgenomen bestemmingsomschrijving bij het uitblijven van het circulair bouwen de watersuites."

7.2.    De Afdeling stelt vast dat het plan geen definitie bevat van "circulair bouwen". De raad heeft toegelicht dat hij geen bezwaar heeft tegen het opnemen van een begripsbepaling van "circulair bouwen" en heeft verzocht dit alsnog te bewerkstelligen. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Soortenbescherming

8.       De verenigingen betogen onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:100, dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de effecten van het plan op beschermde soorten in het plangebied. Daardoor staat volgens hen onvoldoende vast dat het plan uitvoerbaar is in het kader van het regime voor beschermde diersoorten in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). In dat verband voeren zij aan dat het verrichte onderzoek naar beschermde soorten niet aan het plan ten grondslag had mogen worden gelegd. Dit onderzoek gaat volgens hen uit van de situatie zoals opgenomen in het ontwerpplan, terwijl het plan gewijzigd is vastgesteld. Het onderzoek is niet meer geactualiseerd naar aanleiding van die wijzigingen. Verder zijn volgens de verenigingen ten onrechte geen ingreep-effect relaties in beeld gebracht, zodat niet duidelijk is welke effecten, zoals ruimtebeslag en verstoring, er optreden en in welke mate. Bovendien is niet gekeken wat het invloedsgebied is van die effecten, waardoor niet duidelijk is binnen welk gebied is gekeken naar de aanwezigheid van beschermde soorten en de effecten daarop. Ook de effecten van de aanlegfase zijn volgens hen niet in beeld gebracht. Daarnaast voeren de verenigingen aan dat de fint, de gewone en de grijze zeehond aanwezig zijn in het Veerse Meer. In dat verband wijzen zij op het rapport "Betekenis Veerse Meer voor beschermde soorten in relatie tot peilbeheer" van Bureau Waardenburg B.V. van 15 mei 2006. Dat in de laatste 10 jaar geen waarnemingen zijn gedaan, betekent volgens de verenigingen niet dat deze soorten niet aanwezig zijn. Naar de effecten van het plan op deze soorten is dan ook ten onrechte geen onderzoek gedaan, zo stellen de verenigingen.

8.1.    De raad stelt dat op basis van het verrichte onderzoek en de memo van Buijs Eco Consult B.V. van 19 maart 2021 kan worden geconcludeerd dat de Wnb niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.

8.2.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

8.3.    Het plan is gewijzigd vastgesteld en voorziet in plaats van een lange pier met watersuites, in twee korte pieren met een lengte van 50 m. Daarnaast is het aantal watersuites verhoogd van 23 naar 26.

8.4.    Bij de voorbereiding van het plan is onderzoek verricht naar beschermde soorten. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de memo "Ecologische veldcontrole (quickscan soortbescherming)" van Buijs Eco Consult B.V. van 4 december 2019 (hierna: quickscan). Deze quickscan is als bijlage 3 bij de plantoelichting gevoegd en is niet meer gewijzigd na de gewijzigde vaststelling van het plan. Volgens de quickscan heeft er op 4 december 2019 een veldbezoek plaatsgevonden. In de quickscan is aan de hand van kaartmateriaal de locatie van de watersuites aangegeven. Daarnaast is door middel van afbeeldingen een impressie gegeven van het plangebied. Verder is in de quickscan aangegeven welke soorten in het plangebied en in de omgeving daarvan kunnen voorkomen. Volgens de quickscan kunnen ter plaatse van de watersuites en de in de omgeving aanwezige bomen in het broedseizoen broedvogels voorkomen. De bouwwerkzaamheden moeten dan buiten dit seizoen worden uitgevoerd. Als dat niet mogelijk is, dan moeten de (voorbereidings)werkzaamheden vóór dit seizoen starten en onder ecologische begeleiding worden uitgevoerd. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aanwezig, aangezien binnen het plangebied geen gebouwen worden gesloopt en de enkele bomen in de ruimere omgeving van het plangebied geen visuele gaten, kieren en/of scheuren hebben. Ook zijn in deze bomen geen grote (jaarrond beschermde) nesten aangetroffen. Mogelijk wordt het plangebied wel gebruikt om te foerageren, maar in de directe omgeving is voldoende foerageergebied aanwezig. Vleermuizen kunnen dan ook diffuus voorkomen. Ook diverse soorten niet beschermde vissen kunnen voorkomen. Beschermde vissoorten zijn echter niet aanwezig volgens verspreidingsatlassen. Door het toepassen van het principe van zorgvuldig handelen kunnen negatieve effecten worden voorkomen of verminderd worden. Door (tijdelijke) bouwverlichting en planverlichting niet te richten op het wateroppervlakte en op de hemel worden ook effecten op vleermuizen en overige fauna beperkt. Verder zijn volgens de quickscan ter plaatse ook algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën als beschermde soorten te verwachten. Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een provinciale vrijstelling, waarbij het principe van zorgvuldig handelen van toepassing blijft. Door de genoemde maatregelen bij de werkzaamheden toe te passen, wordt invulling gegeven aan het principe van zorgvuldig handelen. Hiermee wordt volgens de quickscan voorkomen dat nesten van vogels worden verstoord, beschadigd en/of vernietigd en verbodsbepalingen worden overtreden.

In de memo van Buijs Eco Consult B.V. van 19 maart 2021 die de raad heeft overgelegd en die dient ter nadere motivering, staat dat het niet noodzakelijk is om de aspecten verstoring en ruimtebeslag met bijbehorende invloedsgebieden nader te beoordelen. Dit heeft ermee te maken dat behalve diffuus foeragerende vleermuizen geen Habitatrichtlijnsoorten ter plaatse aanwezig zijn en voor de enkele incidenteel aanwezige vogelsoorten in de quickscan mitigerende maatregelen zijn beschreven. Verder staat in deze memo dat de fint, de gewone en de grijze zeehond volgens de verspreidingsatlassen van de Nationale Databank Flora en Fauna in de laatste tien jaar niet meer aanwezig zijn in het Veerse Meer.

De Afdeling ziet in wat de verenigingen aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat de quickscan zodanige gebreken of leemten bevat dat de raad zich bij het vaststellen van het plan hier niet op heeft mogen baseren. Voor zover de verenigingen stellen dat het aannemelijk is dat op basis van waarnemingen de fint, de gewone en grijze zeehond in en nabij het Veerse Meer aanwezig zijn, overweegt de Afdeling dat een incidentele waarneming niet reeds betekent dat deze soorten op een meer structurele wijze voorkomen in de omgeving van het plangebied. Verder acht de Afdeling de wijzigingen in het vastgestelde plan ten opzichte van het ontwerp niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat de raad de quickscan niet in redelijkheid aan het besluit tot vaststelling van het plan ten grondslag heeft mogen leggen.

Wat betreft de door de verenigingen genoemde uitspraak van de Afdeling, wordt overwogen dat deze over een andere situatie gaat. De Afdeling heeft in die zaak overwogen dat ten tijde van de vaststelling van het plan onvoldoende inzichtelijk was of een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet, zoals die gold voorafgaande aan de Wnb, benodigd was en of deze kon worden verleend. Dit volgde uit de conclusies en aanbevelingen uit het rapport in die zaak en het ontbreken van een nader onderzoek zoals in dat rapport wel was aanbevolen. Zoals uit het vorenstaande volgt, is de quickscan voldoende inzichtelijk en mocht de raad deze aan het plan ten grondslag leggen. Bovendien wordt in de quickscan niet een nader onderzoek aanbevolen. De situatie in de door de verenigingen genoemde zaak doet zich hier dan ook niet voor. Gelet op het vorenstaande bestaat in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de Wnb in zoverre aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Natura 2000

9.       De verenigingen betogen dat het plan significante effecten heeft op de instandhoudingdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden Veerse Meer, Oosterschelde en Voordelta, zodat niet kon worden volstaan met een voortoets en een passende beoordeling had moeten worden gemaakt. Onder verwijzing naar het door hen overgelegde rapport "Analyse trends Natura2000-vogelsoorten Veerse Meer en effecten realisatie vakantiewoningen Paardekreek" van Deltamilieu Projecten van 23 december 2020 (hierna: rapport van Deltamilieu Projecten) voeren zij aan dat de voorziene watersuites tot gevolg hebben dat het Veerse Meer onvoldoende draagkracht behoudt voor de vogelsoorten waarvoor een instandhoudingsdoelstelling geldt. Zij wijzen erop dat van de achttien vogelsoorten die een doelaantal hebben in het Veerse Meer, dertien soorten het doelaantal niet halen. Van deze dertien soorten behalen tien nog niet de helft van het beoogde doelaantal. De trends voor veel soorten in het Veerse Meer zijn volgens hen negatiever dan in de rest van de delta, zodat er een probleem is met de draagkracht van het Veerse Meer. Volgens de verenigingen is de natuurtoets die aan het plan ten grondslag is gelegd dan ook gebrekkig. Zij wijzen erop dat in de natuurtoets het telgebied VM325 ten onrechte niet is meegenomen in de beoordeling en dat onrechte geen gebruik is gemaakt van de meest recente vogeltellingen. Gelet op deze telgegevens zijn het plangebied en de directe omgeving, anders dan wordt gesteld, wel van betekenis voor de vogelsoorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden. Verder wijzen zij erop dat, anders dan wordt gesteld, extra recreatieve druk op het gebied, mede gezien de afstand waarover de watersuites tot verstoring leiden, juist de draagkracht van het gebied verder aantast. Bovendien had onderzoek moeten worden gedaan naar de cumulatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Verder wordt ten onrechte gesteld dat vogels die verstoord worden naar elders kunnen uitwijken, aangezien uitwijkmogelijkheden er niet of nauwelijks zijn in verband met de ontoereikende draagkracht van het Veerse Meer. Daarnaast is volgens de verenigingen ten onrechte geen beoordeling gemaakt van de effecten van het gebruik van de watersuites in de winterperiode, terwijl de watersuites jaarrond zullen worden gebruikt en het Veerse Meer vooral in de winterperiode van belang is als rust- en foerageergebied voor veel vogels.

Tot slot is in de natuurtoets ten onrechte niet ingegaan op de effecten van het plan op de fint en de rivierprik die hun leefgebied in het Veerse Meer hebben. Omdat het plan effecten kan hebben op de fint en de rivierprik in het Veerse Meer, kan dit ook een negatief effect hebben op het bereiken van de instandhoudingsdoestellingen van de fint in de Oosterschelde en de rivierprik in de Voordelta, zo stellen de verenigingen.

9.1.    Onder verwijzing naar de natuurtoets en de notitie van Bureau Waardenburg van 24 maart 2021 stelt de raad dat de conclusies in de natuurtoets gehandhaafd kunnen blijven en dat het plan geen significante effecten heeft op de instandhoudingdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied.

9.2.    Uit artikel 2.8 van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van de Wnb, volgt dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als een plan significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. De gevolgen van het plan ten opzichte van de zogenoemde referentiesituatie dienen te worden onderzocht. Als daaruit volgt dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten (voortoets), dient een passende beoordeling te worden gemaakt.

9.3.    De watersuites zijn voorzien in het Natura 2000-gebied Veerse Meer. Daarnaast liggen de Natura 2000-gebieden Oosterschelde en Voordelta op respectievelijk 4,2 en 10,2 km afstand van het plangebied.

9.4.    Ten behoeve van de vaststelling van het plan is het rapport "Natuurtoets realisatie waterwoningen bij de Paardekreek in het Veerse Meer" van Bureau Waardenburg van 3 augustus 2020 (hierna: natuurtoets) opgesteld. Deze natuurtoets is als bijlage 2 bij de plantoelichting gevoegd.

In de natuurtoets is uitgegaan van maandgemiddelden en seizoensgemiddelden over de seizoenen 2010/2011-2014/2015, waarbij voor de aanwezigheid van vogels nabij het plangebied is gekeken naar telgebied VM311, omdat het plangebied deel uitmaakt van dit telgebied. De telgebieden rondom dit telgebied zijn volgens de natuurtoets buiten beschouwing gelaten omdat effecten op deze gebieden op voorhand uitgesloten zijn. Door de realisatie van ongeveer 26 waterwoningen en bijbehorende aanlegsteigers bestaat volgens de natuurtoets de mogelijkheid dat er een kleine toename optreedt van vaarrecreatie met kleine boten. Het gebruik van de waterwoningen en met name het gebruik van kleine boten doet zich voornamelijk voor in het zomerhalfjaar. Daarom wordt de beoordeling van eventuele effecten van waterrecreatie beperkt tot de periode mei-september.

Realisatie van 26 watersuites in het Veerse Meer bij Camping De Paardekreek en de daarmee gepaard gaande mogelijk zeer geringe toename van vaarrecreatie heeft volgens de natuurtoets dan ook geen effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen waarvoor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Veerse Meer en Oosterschelde zijn aangewezen. Als gevolg van de ingreep vinden geen negatieve effecten plaats. Dit geldt zowel voor de vogelsoorten van het Natura 2000-gebied Veerse Meer als van het Natura 2000-gebied Oosterschelde. Omdat er geen effecten zijn, is het niet nodig onderzoek te doen naar cumulatieve effecten, zo staat in de natuurtoets.

9.5.    In de notitie van Bureau Waardenburg van 24 maart 2021 is ingegaan op de bezwaren van de verenigingen tegen de natuurtoets. Over het telgebied staat in deze notitie dat telgebied VM325 niet representatief is voor het voorkomen van vogels bij de camping. Weliswaar ligt ter hoogte van de camping een klein deel van telgebied VM325 binnen de invloedsfeer van de camping, maar het grootste deel, naar schatting meer dan 90%, strekt zich in westelijke richting uit tot ruim 5 km van de camping en omvat onder andere de Middelplaten en andere vogelrijke gebieden die ver buiten de invloedsfeer van de camping liggen. Het Veerse Meer is ter hoogte van de camping relatief smal en de vaargeul bevindt zich in het zuidelijke deel vanwege de ondiepte aan de noordkant. Dit betekent dat direct tegenover De Paardenkreek vaarbewegingen vooral in het telgebied VM325 zullen plaatsvinden, waardoor vogels hier regelmatig verstoord worden. Dit deel van het telgebied VM325 zal dan ook relatief weinig benut worden door vogels uit dit telgebied. De vogelaantallen van dit telgebied (één getal per soort voor het gehele telgebied) zijn daarom niet relevant voor de effectbepaling. De verenigingen hebben naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat vogels die eventueel in dit deel van telgebied VM325 voorkomen gelet op de toelichting van Bureau Waardenburg relevant zijn voor de effectbepaling. Over de maandgemiddelden en seizoensgemiddelden staat in de notitie van Bureau Waardenburg dat het gebruik van de telgegevens over de seizoenen 2010/2011-2014/2015 gelet op de recente telgegevens over de seizoenen 2015/2016-2019/2020 geen afbreuk doet aan de conclusies van de natuurtoets. Met uitzondering van enkele vogelsoorten zijn alle soorten waarvoor het Veerse Meer is aangewezen ook in de meest recente periode in telgebied VM311 vastgesteld. De meeste soorten verblijven alleen in het winterseizoen in het telgebied en het gaat, evenals in de periode 2010/2011-2014/2015, volgens Bureau Waardenburg in de meeste gevallen om lage aantallen. Voor enkele soorten komen ook recent hogere aantallen in het telgebied voor. Dit is volgens Bureau Waadenburg in lijn met wat in de natuurtoets is vastgesteld op basis van de gegevens uit de periode 2010/2011-2014/2015. Voor andere soorten, zoals de wilde eend en middelste zaagbek, zijn de aantallen iets lager dan voorheen, maar omdat deze soorten vooral in de winter, buiten het recreatieseizoen, gebruik maken van het gebied is dit niet van invloed op de effectbepaling, zo staat in de notitie van Bureau Waardenburg. Voor zover de verenigingen onder verwijzing naar tabel 3 van het rapport van Deltamilieu Projecten hebben gesteld dat van lage aantallen geen sprake is en dat het ook gaat om de bijdrage aan de realisatie van het doelaantal, overweegt de Afdeling dat gelet op voornoemde tabel en uitgaande van het telgebied VM311 de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het om lage aantallen gaat. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat Bureau Waardenburg ter zitting heeft toegelicht dat het Veerse Meer in dit gebied smal is, het gebied zich kenmerkt door een drukke recreatie en dat de oeverzones ondiep zijn zonder natuurlijke vegetatie. Gelet op deze aspecten zijn ter plaatse geen grote aantallen vogels aanwezig. Dit wordt volgens Bureau Waardenburg ook bevestigd door de beschikbare gegevens. Voor zover de verenigingen erop hebben gewezen dat het aantal wilde eenden de laatste jaren flink afneemt en dat de watersuites jaarrond, dus ook in de winter worden gebruikt, overweegt de Afdeling dat Bureau Waardenburg heeft toegelicht dat de aanwezigheid en het gebruik van de watersuites geen effect zullen hebben op vogelsoorten, zoals de wilde eend, die talrijker aanwezig zijn. Deze vogelsoorten zullen mogelijk reageren op verstoring in de vorm van bijvoorbeeld geluid of licht van gebruikers van de watersuites, maar dit betekent niet dat deze het gebied permanent zullen verlaten en dat de draagkracht zal afnemen. Dit komt omdat deze vogelsoorten die het Veerse Meer in de winterperiode overdag als rustgebied gebruiken en 's nachts binnendijks in agrarisch gebied foerageren, kunnen uitwijken naar de Middelplaten en kleinere gebieden rond de Goudplaat en de Haringvreter die verboden zijn voor alle vaart. Verder verblijven sommige vogelsoorten op dieper water en niet in de ondiepe randzones nabij de watersuites en bestaat de oever uit steen, zodat deze niet aantrekkelijk is als foerageergebied. De verenigingen hebben deze toelichting van Bureau Waardenburg niet gemotiveerd bestreden. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan afbreuk doet aan de draagkracht van het gebied voor de aantallen die in de instandhoudingsdoelstellingen worden genoemd.

Over de cumulatieve effecten staat in de notitie van Bureau Waardenburg dat een negatief effect van de bouw en het gebruik van de watersuites is uitgesloten en de voorgenomen ingreep geen effect zal hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen, zodat een cumulatiestudie in het licht van de Wnb-gebiedsbescherming daarom niet nodig is. Voor zover de verenigingen onder verwijzing naar het rapport van Deltamilieu Projecten stellen dat de afgelopen jaren op diverse plaatsen in het Veerse Meer-gebied vakantiewoningen zijn verschenen, al dan niet met aanlegsteigers, en dat er daarnaast nog tal van projecten in de pijplijn zitten, overweegt de Afdeling dat plannen die zijn vastgesteld en uitgevoerd niet meegenomen hoeven te worden bij de beoordeling van de cumulatieve effecten, omdat zij al zijn verdisconteerd in de uitgangssituatie. Ook plannen die nog niet zijn vastgesteld hoeven niet meegenomen te worden, omdat het om een onzekere toekomstige gebeurtenis gaat.

Over de fint en de rivierprik staat in de notitie van Bureau Waardenburg dat deze soorten in het verleden weliswaar in het Veerse Meer zijn aangetroffen, maar dat hun aanwezigheid hier in de laatste tien jaar niet meer is vastgesteld. De aanleg en het gebruik van de watersuites en bijbehorende steigers zullen met zekerheid niet van invloed zijn op het trekgedrag en de trekmogelijkheden van deze soorten. Een effect op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor beide soorten in respectievelijk de Natura 2000-gebieden Oosterschelde en Voordelta is volgens de notitie uitgesloten. De Afdeling ziet, mede gelet op wat over de fint in 8.4 is overwogen, geen aanleiding om te twijfelen aan deze toelichting van Bureau Waardenburg. De stelling van de verenigingen dat de rivierprik recent in andere deltawateren waarmee het Veerse Meer in verbinding staat, is waargenomen, maakt dit niet anders, omdat de verenigingen daarmee niet aannemelijk hebben gemaakt dat de rivierprik in de omgeving van het plangebied voorkomt.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in wat de verenigingen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de natuurtoets zodanige gebreken bevat dat de raad deze niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen. De raad heeft zich onder verwijzing naar de natuurtoets terecht op het standpunt gesteld dat het op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat het plan significante effecten heeft op de instandhoudingdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden Veerse Meer, Oosterschelde en Voordelta. In het door de verenigingen gestelde ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat een passende beoordeling had moeten worden gemaakt.

Het betoog faalt.

Natuur Netwerk Zeeland (hierna: NNZ)

10.     De verenigingen betogen dat gelet op artikel 2.27, eerste lid, van de Omgevingsverordening, onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de NNZ wordt aangetast. Hiertoe voeren zij aan dat de biotische kwaliteit ten onrechte als belangrijkste indicator wordt beschouwd voor de wezenlijke kenmerken en waarden van beheertype "N16.03: droog bos met productie". In dat verband wijzen zij op de wegingsfactoren uit "Bijlage 1 - bij: Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS", te weten "ruimtelijke condities" en "structuurelementen". Gelet hierop hadden volgens hen de effecten van geluidniveaus en verlichting vanwege de voorziene watersuites inzichtelijk moeten worden gemaakt.

10.1.  Artikel 2.27, eerste lid, van de Omgevingsverordening luidt:

"In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor gronden die zijn gelegen binnen 100 meter rond bestaande natuurgebieden, niet zijnde binnendijken, zoals aangegeven in bijlage 9, met inachtneming van een ingevolge artikel 2.26 vastgestelde wijziging van de begrenzing, wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop rekening is gehouden met de wezenlijke kenmerken en waarden van de natuurgebieden en wordt aannemelijk gemaakt dat geen onevenredige aantasting van de bedoelde kenmerken en waarden plaatsvindt."

10.2.  Ten westen van het plangebied bevindt zich het bosgebied Paardekreek dat deel uitmaakt van de NNZ. De voorziene watersuites bevinden zich binnen de 100 m van dit bosgebied. In de natuurtoets is daarom getoetst of de wezenlijke waarden en kenmerken van dit gebied worden aangetast. Hierin staat dat het gebied Paardekreek is aangewezen als beheertype "N16.03: droog bos met productie". De biotische kwaliteit van dit beheertype is de soortgroep broedvogels. Verstoring van de wezenlijke kenmerken en waarden van beheertype "N16.03: droog bos met productie" als gevolg van de realisatie en het gebruik van de steiger met waterwoningen is uitgesloten. Er kan volgens de natuurtoets dan ook met zekerheid worden gesteld dat de wezenlijke waarden en kenmerken niet worden aangetast. In de notitie van Bureau Waardenburg van 24 maart 2021 die de raad heeft overgelegd en die dient ter nadere motivering, staat dat een aantasting van de andere wegingsfactoren, anders dan de biotische kwaliteit, door de voorgenomen ingreep op voorhand is uitgesloten, zodat deze niet nader zijn onderzocht. Gelet op de beoogde ingreep en het feit dat de watersuites buiten de begrenzing van het NNZ zijn voorzien, is een fysieke aantasting van het beheertype uitgesloten. De oppervlakte, de verbondenheid met andere bosbeheertypen en de mate van isolatie blijven immers ongewijzigd. De "ruimtelijke condities" en "structuurelementen" zullen daarom niet worden aangetast. Dit betekent dat in theorie alleen "flora en fauna" aangetast kan worden. Deze indicator is uitgedrukt als het voorkomen van kwalificerende vogelsoorten. Op grond van deze wegingsfactor is in de natuurtoets het effect op het NNZ beoordeeld, zo staat in de notitie van 24 maart 2021. De verenigingen hebben niet nader gemotiveerd aangegeven welke andere fauna dan wel flora dan de in de natuurtoets genoemde broedvogels in het gebied aanwezig zijn die invloed kunnen ondervinden van de voorziene watersuites. De Afdeling ziet in wat de verenigingen aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat de natuurtoets zodanige gebreken of leemten bevat dat de raad zich bij het vaststellen van het plan hier niet op heeft mogen baseren. Gelet op het vorenstaande heeft de raad voldoende aannemelijk gemaakt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de kenmerken en waarden van het NNZ. In dit verband acht de Afdeling mede van belang dat de initiatiefnemer er op de zitting op heeft gewezen dat in het verlichtingsplan voor de watersuites rekening wordt gehouden met de waarde van het bosgebied voor broedvogels.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.     Gelet op wat in 7.2 is overwogen is het beroep van de verenigingen gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd voor zover in de planregels geen definitie is opgenomen van "circulair bouwen".

12.     Omdat het niet aannemelijk is dat derde-belanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit wordt vernietigd. Hierbij betrekt de Afdeling dat, zoals ter zitting is gebleken de verenigingen en Camping de Paardekreek zich kunnen vinden in het tekstvoorstel van de raad voor "circulair bouwen", te weten "een vorm van duurzaam bouwen, waarbij de principes van circulariteit in de bouw worden toegepast. Een gebouw is circulair als bij de bouw en het beheer voorraden in een gesloten kringloop worden gehouden, zonder schadelijke emissies naar lucht, water en bodem." Conform dit voorstel zal de Afdeling zelf in de zaak voorzien.

13.     Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

14.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Noord-Beveland van 24 september 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan “Camping De Paardekreek 2019”, voor zover in de planregels geen definitie is opgenomen van “circulair bouwen”;

III.      bepaalt dat een artikel 1.81 in de planregels van het bestemmingsplan “Camping De Paardekreek 2019” wordt opgenomen, dat als volgt komt te luiden:

“1.81 circulair bouwen

een vorm van duurzaam bouwen, waarbij de principes van circulariteit in de bouw worden toegepast. Een gebouw is circulair als bij de bouw en het beheer voorraden in een gesloten kringloop worden gehouden, zonder schadelijke emissies naar lucht, water en bodem.”;

IV.     bepaalt dat deze uitspraak wat onderdeel III betreft in de plaats treedt van het besluit van 24 september 2020 voor zover vernietigd;

V.      draagt de raad van de gemeente Noord-Beveland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI.     veroordeelt de raad van de gemeente Noord-Beveland tot vergoeding van bij Vereniging Zeeuwse Milieufederatie en Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.548,67, waarvan € 1.496,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII.     gelast dat de raad van de gemeente Noord-Beveland aan Vereniging Zeeuwse Milieufederatie en Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. van Helvoort, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021

877