Uitspraak 202006776/1/R2


Volledige tekst

202006776/1/R2.
Datum uitspraak: 22 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Stevensweert, gemeente Maasgouw,

appellant,

en

de raad van de gemeente Maasgouw,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Maasplassen, Stevensweert" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2021, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J. Coppelmans, advocaat te Tilburg, bijgestaan door mr. E.J.T.H.M. Savelkoul en N. Jongen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Maasplassen Stevensweert B.V., vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat te Deventer, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan "Maasplassen, Stevensweert" betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan "Stevensweert" uit 2012.

Het plangebied van het voorliggende plan bestaat uit een aantal deellocaties, die allemaal in eigendom van Maasplassen Stevensweert B.V. zijn. Het plangebied omvat het buitengebied van de kern Stevensweert in het zuidelijke gedeelte van de gemeente Maasgouw. Binnen het plangebied en de directe omgeving is sprake van een overwegend recreatief karakter met functies als een jachthaven, een recreatiepark met vakantiehuisjes, een visvijver en een dagstrand.

Met het plan is beoogd om voorheen geldende planologische rechten op de percelen van Maasplassen Stevensweert B.V. te herstellen. Daarnaast wordt ter kwaliteitsverbetering van de recreatieve bestemming een aantal ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

[appellant] woont aan [locatie] in Stevensweert, op ongeveer 620 meter van de dichtstbijzijnde deellocatie van het plangebied. Hij heeft op de zitting gezegd dat hij geen bezwaren tegen het plan zelf heeft en beoogt met zijn beroep niet de vernietiging van het plan te bewerkstelligen. Hij had graag openheid en eerlijkheid van de zijde van de gemeente gezien en wil daarover een oordeel van de Afdeling.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Privacy

3.       [appellant] betoogt dat zijn naam ten onrechte is vermeld in een brief aan een andere indiener van een zienswijze over het ontwerpplan.

3.1.    De raad heeft toegelicht dat naar aanleiding van het ontwerpplan door [appellant] en een andere natuurlijke persoon zienswijzen zijn ingediend.

Het plan is vastgesteld bij besluit van 13 oktober 2020.

De nota van zienswijzen bij het vaststellingsbesluit, die digitaal te raadplegen is, is geanonimiseerd.

Bij brief van 22 oktober 2020 is het vaststellingsbesluit per post toegezonden aan de twee indieners van de zienswijzen en aan de initiatiefnemer. Als bijlage bij die brief is de nota van zienswijzen in niet geanonimiseerde vorm meegezonden.

3.2.    De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond gaat over een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en alleen al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dus geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog slaagt niet.

Bodemonderzoek

4.       [appellant] betoogt dat bij de voorbereiding van het plan onvoldoende bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, omdat daarbij geen rekening is gehouden met bodemverontreiniging in het plangebied. Volgens [appellant] zijn bodemonderzoeksrapporten uit 1986 en 1987 ten onrechte niet betrokken bij de bodemonderzoeken die bij de voorbereiding van het plan zijn uitgevoerd. Dat er geen toereikend bodemonderzoek heeft plaatsgevonden is onzorgvuldig en heeft in verband met sanering grote financiële gevolgen voor toekomstige kopers van de gronden, zo stelt [appellant].

4.1.    Artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, strekken de normen uit de Wet bodembescherming tot bescherming van de kwaliteit van de bodem. Zij strekken niet tot bescherming van een appellant die zich beroept op het belang dat hij gevrijwaard blijft van nadelige gevolgen van een bestemmingsplan voor zijn woon- en leefklimaat, of voor zijn ondernemersklimaat en bedrijfsvoering (uitspraken van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2838 (Tilburg), 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1208 (Hollands Kroon) en 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:283 (Enschede)). Het belang van [appellant] ligt in het gevrijwaard blijven van nadelige gevolgen van het plan voor zijn woon- en leefklimaat en in de door hem gestelde vrees voor grote financiële gevolgen voor toekomstige kopers van de gronden. De bepalingen van de Wet bodembescherming strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant]. Daarom kan het betoog met betrekking tot het bodemonderzoek, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het plan en zal de Afdeling dit betoog niet verder inhoudelijk bespreken.

Herhalen zienswijze

5.       [appellant] heeft zich in zijn beroepschrift voor het overige beperkt tot het herhalen van de inhoud van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in zijn beroepschrift noch op de zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021

408