Uitspraak 202007062/1/A2


Volledige tekst

202007062/1/A2.
Datum uitspraak: 22 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Laren (Noord-Holland),

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 11 november 2020 in zaak nr. 20/1265 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Laren.

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2019 heeft het college een verkeersbesluit genomen tot het plaatsen van twee verkeersborden waaruit blijkt dat het viaduct Rijksweg West (hierna: het viaduct) gesloten is voor voertuigen en samenstellen van voertuigen, waarvan de totaalmassa hoger is dan 30 ton. Het college heeft daarnaast besloten tot verwijdering van twee borden waaruit blijkt dat alleen (brom)fietsers en ruiters zijn toegestaan op het viaduct. Verder is besloten tot verwijdering van betonblokken op de Rijksweg West en Rijksweg Oost.

Bij besluit van 17 februari 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 februari 2020 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2021, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door mr. D.M. Specken, J. Kraaijenbrink en F. Kraaikamp en bijgestaan door drs. J.T. van Kooten, deskundige geluid en luchtkwaliteit, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.       Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW). De toepasselijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.       Bij brief van 21 december 2017 heeft het college de direct omwonenden van het viaduct geïnformeerd dat het viaduct per direct is aangewezen als (brom)fietspad en is afgesloten voor al het overige verkeer. Het college heeft aangegeven dat betonblokken zijn geplaatst om te voorkomen dat zwaar verkeer het viaduct kan berijden. Aan de afsluiting van het viaduct heeft het college ten grondslag gelegd dat uit onderzoek naar de conditie van het viaduct is gebleken dat het viaduct niet sterk genoeg is om zware voertuigen, zoals (vracht)verkeer, te kunnen dragen. In de brief heeft het college aangegeven dat in januari 2018 wordt bekeken welke herstelwerkzaamheden aan het viaduct nodig zijn en dat vervolgstappen worden bepaald. Het college heeft de benodigde verkeersmaatregelen vanwege een acuut dreigend gevaar en risico getroffen zonder eerst een verkeersbesluit te nemen. Op 18 januari 2018, gepubliceerd op 22 januari 2018, heeft het college deze verkeersmaatregelen alsnog vastgelegd in een verkeersbesluit.

3.       Bij het besluit van 27 mei 2019 is het viaduct opengesteld voor motorvoertuigen die niet zwaarder zijn dan 30 ton. Aan de heropening van het viaduct heeft het college ten grondslag gelegd dat in mei 2019 onderhoud is gepleegd aan het viaduct en dat uit de constructieve berekening is gebleken dat het viaduct tot maximaal 35 ton belast mag worden.

[appellant] woont aan de Rijksweg West, nabij het viaduct. Hij is het niet eens met het verkeersbesluit tot heropening van het viaduct.

Aangevallen uitspraak

4.       De rechtbank heeft weliswaar het beroep gegrond verklaard, maar uiteindelijk geoordeeld dat het college in redelijkheid het verkeersbesluit heeft kunnen nemen en het viaduct heeft kunnen heropenen voor bepaalde motorvoertuigen. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd welke belangen bij heropening zijn gediend. Daarnaast is niet gebleken dat de hinder voor [appellant] in de vorm van geluidsoverlast of luchtverontreiniging dermate groot is dat zijn belangen onevenredig worden geschaad. Tot slot heeft het college naar het oordeel van de rechtbank mogen stellen dat er door het besluit geen gevaarlijke verkeerssituatie is ontstaan. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.

Toetsing verkeersbesluit

5.       Een bestuursorgaan komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

Hoger beroep en beoordeling

Belangen heropening

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de belangen van heropening van het viaduct voor motorvoertuigen voldoende heeft gemotiveerd. Hij wijst er hierbij op dat de tijdelijkheid van de sluiting van het viaduct expliciet noch impliciet voortvloeit uit het besluit tot sluiting van het viaduct.

6.1.    Voor zover de rechtbank heeft bedoeld te overwegen dat uit het besluit tot sluiting van het viaduct (impliciet) kon worden afgeleid dat het college het viaduct heeft afgesloten voor onderzoek met het oog op een mogelijke heropening en dit heeft betrokken bij haar beoordeling, klaagt [appellant] terecht dat dit niet uit dit besluit valt af te leiden. Dit doet er echter niet aan af dat het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in het verkeersbesluit van 27 mei 2019 heeft aangegeven welke doelen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994 met het besluit tot heropening van het viaduct gediend worden. In het besluit wordt namelijk gewezen op het verzekeren van de veiligheid op de weg, het beschermen van de weggebruikers en passagiers en het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan. Het college heeft daarnaast gewezen op het belang dat de verkeersstromen evenwichtig worden verdeeld. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het college hiermee voldoende heeft gemotiveerd welke belangen aan de heropening van het viaduct ten grondslag liggen.

Dit betoog van [appellant] leidt daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Toename verkeer

7.       [appellant] betoogt verder dat door de kolossale bouwprojecten een nieuwe verkeerssituatie is ontstaan. Doordat het volledige verkeer richting het viaduct wordt gestuurd, is geen sprake van een evenredige verdeling van het verkeer. De gevolgen van de openstelling van het viaduct hebben een enorme impact, aldus [appellant]. Hij wijst in dit verband onder meer op door hem overgelegde tellingen, met recente pieken van 557 en 522 gemotoriseerde voertuigen.

7.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich, ondanks de toename van het aantal motorvoertuigen, op het standpunt mocht stellen dat het nog steeds om een relatief gering aantal gaat nu ook de hoogste tellingen ruim onder de vanuit verkeerskundig oogpunt voor erftoegangswegen geaccepteerde intensiteit blijven.

Dit betoog slaagt niet.

Geluidsoverlast

8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank weliswaar terecht heeft overwogen dat het college ten onrechte niet is ingegaan op de door hem naar voren gebrachte punten in verband met de geluidsoverlast, maar vervolgens ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 17 februari 2020 in stand heeft gelaten. Het college is ook in beroep onvoldoende ingegaan op zijn betoog over de geluidsoverlast, aldus [appellant]. Hij betoogt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de aanzienlijke toename van het verkeer, met het feit dat de metingen in de vakantieperiode en voor afronding van vele bouwprojecten zijn verricht en met het feit dat het grootste deel van het verkeer (veel) te hard rijdt. Bovendien zijn het de pieken die voor de grootste overlast zorgen. Juist door die pieken wordt hij vroeg in de ochtend gewekt. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de geluidsbelasting in strijd is met de wettelijke normen en wijst erop dat zijn perceel zich op vijftien meter van de geluidsschermen van de snelweg bevindt. De auto’s die over de Rijksweg West via het viaduct rijden, zorgen daardoor voor een flinke weerkaatsing van het geluid, aldus [appellant]. Hij wijst op de metingen die hij heeft laten verrichten en geeft aan dat het college daar onvoldoende tegenover stelt.

8.1.    Het college heeft toegelicht dat het niet mogelijk is om de onderscheidenlijke geluidsbijdrage van de Rijksweg West vast te stellen, dat het geluid van de A1 gemiddeld genomen dominant is en dat de gemeentelijke deskundige bij toepassing van de twee gangbare standaardrekenmethoden, waarbij rekening is gehouden met de geluidsreflectie, tot een schatting van de geluidsbelasting is gekomen die ook bij een toename van het verkeer op zichzelf en cumulatief nog steeds aanvaardbaar is. Het effect van de pieken is in deze berekening verdisconteerd, aldus het college. Het college wijst er verder op dat de door [appellant] gemeten geluidsbelastingen, zelfs de pieken, vallen binnen de drempelwaarde. De rechtbank heeft in het licht van deze toelichting, die het college voldoende heeft onderbouwd, terecht overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat geen sprake is van een dermate grote geluidshinder dat het belang van [appellant] onevenredig wordt geschaad.

8.2.    Het betoog slaagt niet.

Luchtverontreiniging

9.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich ten aanzien van de luchtkwaliteit op het standpunt heeft mogen stellen dat niet is gebleken dat het verkeersbesluit tot onaanvaardbare metingen ten opzichte van de luchtkwaliteit heeft geleid. Hij voert daartoe aan dat de gegevens van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: het NSL) uit 2018 minder relevant zijn dan de resultaten van het onderzoek naar de luchtkwaliteit dat hij zelf heeft laten uitvoeren nabij zijn gevel. Dat laatste onderzoek stamt uit 2020 en ziet bovendien rechtstreeks op de luchtkwaliteit bij zijn woning. Hij wijst er daarbij nog op dat de deskundige heeft aangegeven dat wegen als de Rijksweg West niet expliciet worden meegenomen bij een NSL-onderzoek.

9.1.    In wat [appellant] naar voren heeft gebracht is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat niet is gebleken dat het verkeersbesluit tot onaanvaardbare metingen heeft geleid. De rechtbank heeft daarbij terecht overwogen dat het college mocht uitgaan van het onderzoek van het NSL, waarbij meeweegt dat het onderzoek dat [appellant] heeft laten uitvoeren een korte periode betreft en geen aanleiding geeft voor andere conclusies dan die van het NSL.

9.2.    Het betoog slaagt niet.

Verkeerssituatie

10.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er door de heropening van het viaduct geen gevaarlijke verkeerssituatie is ontstaan. Ter onderbouwing hiervan wijst [appellant] erop dat ter plaatse 30 kilometer per uur mag worden gereden, maar dat er in de praktijk gemiddeld tussen de 40 en 50 kilometer per uur wordt gereden, terwijl ook pieken boven de 80 kilometer per uur worden gehaald. Dit leidt tot gevaarlijke situaties, waarvan een auto die op het viaduct een aantal keer over de kop sloeg een sprekend voorbeeld is, aldus [appellant]. Hij geeft aan dat het college geen gehoor heeft gegeven aan zijn vraag om handhavend optreden tegen de snelheidsovertredingen.

10.1.  De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er door de heropening van het viaduct voor bepaalde motorvoertuigen geen gevaarlijke verkeerssituatie is ontstaan. Dat er in de praktijk, zoals [appellant] stelt, vaak harder wordt gereden dan de toegestane 30 kilometer per uur is niet het gevolg van het verkeersbesluit. Die omstandigheid kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat het verkeersbesluit niet had mogen worden genomen. [appellant] kan verzoeken om tegen de snelheidsovertredingen handhavend op te treden (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4188) en heeft dit ook gedaan. Het college heeft daarop tijdelijk een snelheidsdisplay, die de snelheid van verkeersdeelnemers meet en direct aan de weggebruiker terugkoppelt, aangebracht bij het viaduct. Het college stelt dat het in aanvulling daarop de politie heeft verzocht om aandacht aan snelheidsovertredingen op het viaduct te besteden.

10.2.  Het betoog slaagt niet.

Conclusie belangenafweging

11.     De rechtbank is gelet op het voorgaande terecht tot de slotsom gekomen dat het college, gelet op aan hem toekomende beleidsruimte bij het afwegen van de betrokken belangen, in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. De negatieve gevolgen van het verkeersbesluit voor [appellant] zijn niet onevenredig in verhouding tot met het besluit te dienen doelen.

Conclusie

12.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het - gezien het overwogene onder 6.1. - met enige verbetering van de gronden waarop zij rust.

13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Dokkum
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021

480-949

BIJLAGE

Wettelijk kader

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2

"1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

[…]"

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer

Artikel 21

"De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen."