Uitspraak 201808652/1/R2


Volledige tekst

201808652/1/R2.
Datum uitspraak: 15 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Helmond,

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Helmond,

3.       [appellant sub 3], wonend te Helmond

4.       [appellant sub 4], wonend te Helmond,

5.       [appellante sub 5], gevestigd te Helmond,

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2018 heeft het college, ten behoeve van het inpassingsplan "N279 Veghel-Asten", met toepassing van artikel 83 van de Wet geluidhinder voor een aantal woningen hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeer.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 5] beroep ingesteld.

Bij besluit van 16 februari 2021 heeft het college aanvullende hogere waarden vastgesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) heeft desverzocht op 20 januari 2020 een deskundigenverslag uitgebracht.

[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 5] en het college  hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellant sub 2] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, samen met zaak nr. 201900309/1/R2 over het inpassingsplan, ter zitting behandeld op 9 maart 2021, waar [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 5], allen bijgestaan dan wel vertegenwoordigd door mr. N.M.C.H. Crooijmans, advocaat te Deurne, en mr. I.L. van Geel, advocaat te Helmond, [appellant sub 2] en anderen en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, J.A.L. van Zandvoort, P.A. van Loon, M. van den Hoven en J. de Wijs, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er zijn nog stukken ontvangen van [appellant sub 2] en anderen en het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De STAB heeft desverzocht een nader deskundigenverslag uitgebracht.

[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak, samen met zaak nr. 201900309/1/R2 over het inpassingsplan, opnieuw ter zitting behandeld op 26 november 2021, waar

[appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 5], allen vertegenwoordigd door mr. I.L. van Geel, advocaat te Helmond, [appellant sub 2] en anderen en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, J.A.L. van Zandvoort en P.A. van Loon, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij het besluit van 27 september 2018 heeft het college met toepassing van artikel 83 van de Wet geluidhinder hogere waarden vastgesteld voor een aantal woningen aan de Scheepstal en De Wolfsputten in Helmond. De hogere waarden zijn vastgesteld ten behoeve van het inpassingsplan "N279 Veghel-Asten", dat door provinciale staten van Noord-Brabant bij besluit van 7 december 2018 is vastgesteld. De woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld staan langs het tracé van een nieuw weggedeelte, de zogenoemde omleiding Dierdonk.

Voor de woningen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4] zijn bij het besluit van 27 september 2018 hogere waarden vastgesteld.

De woning van [appellante sub 5] bevindt zich aan de [locatie A], vlakbij het punt waar de omleiding Dierdonk op het bestaande wegennet aansluit. De woning van [appellant sub 3] aan de [locatie B] staat op iets grotere afstand van dat punt. Voor deze woningen zijn bij het besluit van 27 september 2018 geen hogere waarden vastgesteld.

2.       Bij het besluit van 16 februari 2021 heeft het college mede naar aanleiding van de bevindingen van de STAB in haar deskundigenbericht van 20 januari 2020 aanvullende hogere waarden vastgesteld.

3.       In artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het volgende bepaald:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

3.1.    Het besluit van 16 februari 2021 bevat enkele aanvullingen op het besluit van 27 september 2018. Deze aanvullingen zijn alleen van betekenis voor [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellante sub 5]. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moeten hun beroepen tegen het besluit van 27 september 2018 worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 16 februari 2021.

3.2.    De aanvullingen in het besluit van 16 februari 2021 hebben geen betekenis voor [appellant sub 3] en [appellant sub 4]. Deze appellanten hebben daarom geen beroep van rechtswege tegen het besluit van 16 februari 2021.

De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen

4.       [appellant sub 1] en anderen wonen aan [locaties C en D] in Helmond. Voor deze woningen zijn bij het besluit van 27 september 2018 hogere waarden van 51 dB vastgesteld. In het besluit van 16 februari 2021 zijn de hogere waarden niet gewijzigd, maar is de hoogte van het benodigde geluidscherm verhoogd van 2,5 m naar 2,75 m.

[appellant sub 2] en anderen wonen aan [locatie E] in Helmond. Voor deze woning is bij het besluit van 27 september 2018 een hogere waarde vastgesteld van 53 dB op 4,5 m waarneemhoogte. Bij het besluit van 16 februari 2021 heeft het college aanvullend een hogere waarde vastgesteld van 57 dB op 7,5 m waarneemhoogte. Daarnaast is de hoogte van het benodigde geluidscherm verhoogd van 2,5 m naar 2,75 m.

5.       Het besluit van 16 februari 2021 is voor deze appellanten een aanvulling op het besluit van 27 september 2018. Deze besluiten moeten daarom in onderlinge samenhang worden beoordeeld.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd dat de geluidbelasting op hun woningen te laag is berekend. Volgens [appellant sub 1] en anderen is de hoeveelheid vrachtverkeer op de omleiding Dierdonk onderschat. [appellant sub 2] en anderen betogen dat in de onderzoeken van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan wat betreft de toekomstige verkeersintensiteiten en het aandeel vrachtverkeer op de omleiding Dierdonk.

5.1.    Aan de besluiten van 27 september 2018 en 16 februari 2021 zijn dezelfde akoestische onderzoeken ten grondslag gelegd als aan het inpassingsplan. Die onderzoeken zijn voor wat betreft de verwachte verkeersintensiteit gebaseerd op het verkeersonderzoek dat bij de vaststelling van het inpassingsplan is uitgevoerd. Uit de uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2021:2782, over het inpassingsplan "N279 Veghel-Asten" volgt dat het inpassingsplan op deze punten niet op zorgvuldig onderzoek berust. Dat betekent dat ook de besluiten tot vaststelling van hogere waarden niet op zorgvuldig onderzoek berusten. De besluiten van 27 september 2018 en 16 februari 2021 zijn in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen tegen deze besluiten zijn gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

De beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4]

6.       [appellant sub 3] woont aan de [locatie B] in Helmond, op korte afstand van het punt waar de omleiding Dierdonk aansluit op het bestaande wegennet. Bij het besluit van 27 september 2018 is geen hogere waarde vastgesteld voor de woning van [appellant sub 3].

[appellant sub 4] woont aan de [locaties F] in Helmond. Voor deze woning is bij het besluit van 27 september 2018 een hogere waarde van 52 dB vastgesteld.

7.       De aanvullingen in het besluit van 16 februari 2021 hebben geen betekenis voor [appellant sub 3] en [appellant sub 4]. Deze appellanten hebben daarom geen beroep van rechtswege tegen het besluit van 16 februari 2021.

8.       In hun beroepen tegen het besluit van 27 september 2018 hebben [appellant sub 3] en [appellant sub 4] aangevoerd dat de onderzoeken die ten grondslag zijn gelegd aan het besluit gebreken vertonen, onder meer wat betreft de invulling van de maximale planologische mogelijkheden van het inpassingsplan en de verwachte toekomstige verkeersintensiteiten.

8.1.    Aan het besluit van 27 september 2018 zijn dezelfde akoestische onderzoeken ten grondslag gelegd als aan het inpassingsplan. Die onderzoeken zijn voor wat betreft de verwachte verkeersintensiteit gebaseerd op het verkeersonderzoek dat bij de vaststelling van het inpassingsplan is uitgevoerd. Uit de uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2021:2782, over het inpassingsplan "N279 Veghel-Asten" volgt dat het inpassingsplan op deze punten niet op zorgvuldig onderzoek berust. Dat betekent dat ook het besluit tot vaststelling van hogere waarden niet op zorgvuldig onderzoek berust. Het besluit van 27 september 2018 is in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

De beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van 27 september 2018 zijn gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

Het beroep van [appellante sub 5]

9.       [appellante sub 5] is eigenaar van de woning aan de [locatie A] in Helmond. Bij het besluit van 16 februari 2021 is voor deze woning een hogere waarde vastgesteld van 50 dB.

10.     [appellante sub 5] heeft aangevoerd dat de onderzoeken die ten grondslag zijn gelegd aan het besluit gebreken vertonen, onder meer wat betreft de invulling van de maximale planologische mogelijkheden van het inpassingsplan en de verwachte toekomstige verkeersintensiteiten.

10.1.  Aan het besluit van 16 februari 2021 zijn dezelfde akoestische onderzoeken ten grondslag gelegd als aan het inpassingsplan. Die onderzoeken zijn voor wat betreft de verwachte verkeersintensiteit gebaseerd op het verkeersonderzoek dat bij de vaststelling van het inpassingsplan is uitgevoerd. Uit de uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2021:2782, over het inpassingsplan "N279 Veghel-Asten" volgt dat het inpassingsplan op deze punten niet op zorgvuldig onderzoek berust. Dat betekent dat ook het besluit tot vaststelling van een hogere waarde niet op zorgvuldig onderzoek berust. Het besluit van 16 februari 2021 is in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het beroep van [appellante sub 5] tegen het besluit van 16 februari 2021 is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

11.     Het besluit van 16 februari 2021, waarbij alsnog een hogere waarde is vastgesteld voor de woning [locatie A], is voor [appellante sub 5] in de plaats gekomen van het besluit van 27 september 2018. [appellante sub 5] heeft geen belang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het oorspronkelijke besluit. Haar beroep tegen het besluit van 27 september 2018 is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie

12.     De beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van 27 september 2018 zijn gegrond. Het beroep van [appellante sub 5] tegen dit besluit is niet-ontvankelijk.

De beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellante sub 5] tegen het besluit van 16 februari 2021 zijn gegrond.

De besluiten van 27 september 2018 en 16 februari 2021 dienen te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Proceskosten

13.     Het college moet de proceskosten van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 5] vergoeden. Voor [appellant sub 2] en anderen hoeft het college geen proceskosten te vergoeden.

13.1.  De Afdeling beschouwt de beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 5] als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De vergoeding van de rechtsbijstandskosten bedraagt in totaal € 1.870,00 voor [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 5]. De vergoeding wordt evenredig verdeeld over deze appellanten. Ieder van hen kan aanspraak maken op betaling van een bedrag van € 623,33.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellante sub 5] tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 27 september 2018, kenmerk C2226856/4417449, niet-ontvankelijk;

II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 27 september 2018, kenmerk C2226856/4417449, gegrond;

III.      vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 27 september 2018, kenmerk C2226856/4417449;

IV.     verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellante sub 5] tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 16 februari 2021, kenmerk C2226856/4768352, gegrond;

V.      vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 16 februari 2021, kenmerk C2226856/4768352;

VI.     veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep bij appellanten opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

a. € 748,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b. € 623,33, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor:

- [appellant sub 3];

- [appellant sub 4];

- [appellante sub 5];

VII.     gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 170,00 voor:

- [appellant sub 1] en anderen;

- [appellant sub 2] en anderen;

- [appellant sub 3];

- [appellant sub 4].

Indien een beroepschrift is ingediend door meer dan één persoon, heeft het bestuursorgaan bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting voldaan;

b. € 338,00 voor [appellante sub 5].

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021

483.