Uitspraak 202006965/1/R4


Volledige tekst

202006965/1/R4.
Datum uitspraak: 15 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Leusden,

en

de raad van de gemeente Leusden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2020 heeft de raad het bestemmingsplan ‘[partij] Campus’ vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2021, waar [appellant], de raad, vertegenwoordigd door J.R.L. Bunnik en M. Sengers, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op een perceel aan de Zuiderinslag in de gemeente Leusden, exploiteert [partij] een bedrijf dat zich hoofdzakelijk bezighoudt met de handel in en reparatie van auto’s, motorfietsen en aanhangers en de handel in auto-onderdelen en -accessoires. Het bestemmingsplan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de uitbreiding van bebouwing voor de bedrijfsactiviteiten van [partij]. Doel is een flexibel bestemmingsplan, waarbij wordt geanticipeerd op toekomstige activiteiten. [appellant] woont in de omgeving van [partij], op het perceel [locatie]. Hij vreest meer licht- en geluidhinder voor omwonenden als gevolg van het bestemmingsplan en meent dat er meer aan gedaan moet worden om die hinder te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken.

Ontvankelijkheid

2.       De raad heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat het beroep van [appellant] op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk is, omdat hij geen zienswijzen heeft ingediend. Ter zitting is de raad hierop teruggekomen en heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het beroep van [appellant], gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7 (Stichting Varkens in Nood) en de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, ontvankelijk is. Dit standpunt is juist, zodat de Afdeling het beroep inhoudelijk zal behandelen.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Geluidhinder

4.       [appellant] betoogt dat het akoestisch onderzoek onvoldoende overtuigend is, omdat het is gebaseerd op berekeningen in plaats van metingen. Hij verlangt dat er alsnog een akoestisch onderzoek plaatsvindt aan de hand van metingen.

4.1.    Bij de toelichting bij het bestemmingsplan zit als bijlage een akoestisch onderzoek van LBP SIGHT van 12 mei 2016 en een aanvullende notitie van LBP SIGHT van 21 oktober 2019 over de toename van het aantal verkeersbewegingen. Het akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (hierna: HMRI) uit 1999 van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De HMRI is een handleiding die veel gebruikt wordt om in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan geluidhinder van industrie te bepalen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval niet met toepassing van de HMRI had mogen kiezen voor het berekenen van de geluidhinder als gevolg van de in het bestemmingsplan toegelaten activiteiten en in plaats daarvan die geluidhinder had moeten meten. Daar komt bij dat, voor zover de in het bestemmingsplan toegestane activiteiten nu nog niet feitelijk bestaan, die niet gemeten kunnen worden. Voor zover [appellant] wil weten of [partij] zich houdt aan de in 2017 verleende omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, is dat een kwestie van handhaving. Dat valt buiten het kader van deze procedure.

De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat er de afgelopen jaren verschillende keren geluidmetingen aan geluidbronnen bij [partij] zijn verricht ter controle. De resultaten van deze metingen worden steeds in het rekenmodel verwerkt waardoor het rekenmodel up-to-date is, aldus de raad. [appellant] heeft gesteld dat die metingen al weer enkele jaren oud zijn, maar heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan de representativiteit van de in het geluidsonderzoek gebruikte bronvermogens. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad van onjuiste gegevens is uitgegaan bij de berekening van de geluidhinder als gevolg van de activiteiten van [partij].

Het betoog slaagt niet.

5.       [appellant] betoogt dat onvoldoende duidelijk is welke regels er zijn voor periodes waarin het laden en lossen van de trein en het aan- en afrijden van verkeer is toegestaan. Ook is volgens hem niet duidelijk of [partij] zich aan die regels houdt. Hij verwacht van [partij] een onderbouwing van de dagelijkse verkeersbewegingen met tijdstippen daarbij in 2019 en 2020.

5.1.    De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat het laden en lossen van auto’s niet zal toenemen door het bestemmingsplan, omdat de aanpassing van het bestemmingsplan alleen een actualisatie betreft van de op dit moment geldende regels voor het bedrijf van [partij]. Het volledige terrein is al ingericht ten behoeve van (voornamelijk) de opslag van auto’s. Door een eventuele uitbreiding van de bebouwing verandert dit niet, aldus de raad.

Verder heeft de raad aangegeven dat de tijden voor het laden en lossen niet worden geregeld in het bestemmingsplan, maar in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, die in 2017 aan [partij] is verleend. Hierin is bepaald dat het bedrijf mag laden en lossen in de dagperiode tussen 7.00 uur en 19.00 uur. De herziening van het bestemmingsplan verandert dit niet. Het college van burgemeester en wethouders van Leusden houdt toezicht op de naleving van de omgevingsvergunning die hier nu verder niet aan de orde is, aldus de raad.

5.2.    [appellant] heeft niet bestreden dat de tijden voor het laden en lossen zijn geregeld in de aan [partij] verleende omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Wat [appellant] in dit verband heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat de raad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening ook in de planregels laad- en lostijden had moeten opnemen. [partij] moet zich houden aan de tijden die in de vergunning zijn voorgeschreven. Als [partij] dat niet doet, kan het college daartegen handhavend optreden. Maar de naleving van de vergunning en de controle daarop zijn geen onderdeel van deze procedure.

Het betoog slaagt niet.

Lichthinder

6.       Op de zitting heeft [appellant] zijn betoog over lichthinder ingetrokken.

Conclusie

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021

457-991