Uitspraak 202002628/1/A2


Volledige tekst

202002628/1/A2.
Datum uitspraak: 15 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Ulft, gemeente Oude IJsselstreek,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 maart 2020 in zaak nr. 19/2942 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2016 heeft het college een verkeersbesluit genomen, inhoudende:

- het instellen van een eenzijdig en gedeeltelijk tweezijdig parkeerverbod op de parallelweg Oversluis ter hoogte van de doorbraak richting de hoofdrijbaan door het plaatsen van de borden E1 van Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990), voorzien van onderbord OB502;

- het opheffen van de voorrangsregeling op de kruising Oversluis-Stokhorsterweg door het verwijderen van de borden B1 en B6 van Bijlage 1 van het RVV 1990;

- het openstellen van het verplichte fietspad tussen de Badweg en de parallelweg Dinxperloseweg voor tweerichtingenverkeer door het verwijderen van bord C2 van Bijlage 1 van het RVV 1990 en door het plaatsen van de borden G11 van Bijlage 1 van het RVV 1990, voorzien van onderbord OB505, en

- het beëindigen van het verplichte fietspad ter hoogte van de parallelweg Dinxperloseweg door het plaatsen van bord G12 van Bijlage 1 van het

RVV 1990.

Bij besluit van 18 april 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2021, waar [appellant] is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont en houdt kantoor aan het einde van de parallelweg van de Oversluis te Ulft in de onmiddellijke nabijheid van de kruising van de Oversluis met de N317.

2.       Bij besluit van 19 januari 2011, gehandhaafd bij besluit van 18 december 2012, heeft het college in het kader van de reconstructie van de parallelweg en een gedeelte van de hoofdrijbaan Oversluis in Ulft onder meer besloten om het vrijliggende verplichte fietspad direct langs de parallelweg van de Oversluis op te heffen. [appellant] is tegen deze besluitvorming opgekomen. De bij het besluit van 19 januari 2011 genomen verkeersmaatregelen zijn onherroepelijk geworden met de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:958, waarbij het hoger beroep van [appellant] ongegrond is verklaard.

3.       Bij besluit van 14 maart 2016, gehandhaafd bij besluit van 18 april 2019 (hierna: het verkeersbesluit), heeft het college aanvullende verkeersmaatregelen genomen. [appellant] is het ook met deze besluitvorming niet eens. Daarover gaat deze procedure.

4.       Bij besluit van 6 april 2016 hebben provinciale staten het inpassingsplan "N317 rotonde Bontebrug" vastgesteld. Met dit inpassingsplan is voorzien in vervanging van de reguliere kruising van de Oversluis en de N317 door een rotonde. Ook dit besluit is door [appellant] aangevochten. Het inpassingsplan is onherroepelijk geworden met de uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2539, waarbij het hoger beroep van [appellant] ongegrond is verklaard.

Wettelijk kader en toetsingskader

5.       Het wettelijk kader voor het nemen van een verkeersbesluit als hier aan de orde wordt gevormd door de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW). De belangrijkste relevante bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

6.       Wat betreft het toetsingskader geldt het volgende.

Een bestuursorgaan komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

Aangevallen uitspraak

7.       De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bestreden besluitvorming voortbouwt op en in het verlengde ligt van de besluitvorming die bij de uitspraak van 19 maart 2014 aan de orde was. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat uit mag worden gegaan van de deskundigheid van V.M. Verhoeven, die als verkeerscoördinator bij de besluitvorming is betrokken, en dat de eerdere besluitvorming voldoet aan de uitgangspunten van Duurzaam Veilig Verkeer Nederland. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding de afwegingen van het college voor onjuist te houden. De door [appellant] ingebrachte stukken leiden niet tot een ander oordeel. Het college heeft de belangen gemoeid met het verkeersbesluit zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van [appellant] bij handhaving van de (voorheen) bestaande situatie.

Hoger beroep

8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. De rechtbank heeft miskend dat het college met het nemen van het verkeersbesluit het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Verder heeft het college gehandeld in strijd met het fair play-beginsel, aldus [appellant]. Volgens [appellant] had het fietspad aan de noordelijke kant van de Oversluis niet verwijderd mogen worden en leidt het (brom)fietsverkeer dat nu over de parallelweg rijdt tot verkeersonveilige situaties.

9.       De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure uitsluitend het bij besluit van 18 april 2019 gehandhaafde verkeersbesluit van 14 maart 2016 ter beoordeling voorligt. Dat betekent dat het alleen kan gaan om het gedeeltelijk parkeerverbod dat is ingesteld op de parallelweg Oversluis, de opheffing van de bestaande voorrangsregeling op de kruising Oversluis-Stokhorsterweg, het openstellen van het vrijliggende verplichte fietspad ten zuiden van de hoofdrijbaan tussen Badweg en (parallelweg) Dinxperloseweg voor tweerichtingenverkeer en de beëindiging van het verplichte fietspad ter hoogte van de parallelweg Dinxperloseweg. In deze zaak oordeelt de Afdeling dus niet over de opheffing van het vrijliggende fietspad langs de parallelweg van de Oversluis, omdat dit bij het eerdere besluit van 19 januari 2011 is gebeurd. Daarover heeft de Afdeling al geoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak van 19 maart 2014. De Afdeling oordeelt in deze zaak ook niet over de afwikkeling van bromfietsers op de rotonde die is voorzien in het besluit van 6 april 2016 en waarover de Afdeling heeft geoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak van 28 september 2016. Het in deze zaak aan de orde zijnde verkeersbesluit gaat daar namelijk niet over.

10.     [appellant] betoogt dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden, omdat pas na het nemen van het verkeersbesluit een advies daarover is opgesteld door de politiechef. Verder heeft het college geen verkeerskundige in dienst of een extern verkeerskundig bureau geraadpleegd bij het nemen van het verkeersbesluit, aldus [appellant]. Op zijn verzoek heeft DTV Consultants een verkeerskundig rapport opgesteld waarin onder meer een oordeel wordt gegeven over de verkeersveiligheid op de parallelweg Oversluis. In dat rapport stelt DTV Consultants dat de combinatie van uitparkerende voertuigen en het (brom)fietsverkeer op de parallelweg mogelijk tot onveilige situaties leidt. Volgens het verkeerskundig rapport is de verwachting dat een groot deel van de bromfietsers over de parallelweg gaat rijden. Ook voor fietsers tussen Silvolde en Ulft blijft de parallelweg van de Oversluis de snelste en veiligste route omdat ze anders twee keer de hoofdrijbaan van de Oversluis moeten oversteken als zij gebruik maken van het bij dit besluit ingestelde tweerichtingenfietspad aan de zuidzijde van de Oversluis.

10.1.  De Afdeling stelt vast dat het verkeersbesluit is genomen op basis van advies van V.M. Verhoeven, brigadier van politie, verkeersadviseur, namens de korpschef. Dit advies is uitgebracht voordat het verkeersbesluit is genomen, namelijk op 4 maart 2016. Het verkeersbesluit is daarmee genomen in overeenstemming met artikel 24 van de BABW. Voorts heeft de Afdeling bij haar hiervoor genoemde uitspraak van 19 maart 2014 geoordeeld dat Verhoeven als verkeersdeskundige kan worden aangemerkt. Er bestaat geen aanleiding daar in deze zaak anders over te oordelen. De Afdeling ziet in hetgeen in het rapport van DTV Consultants is opgenomen over het gebruik van de parallelweg door fietsers en bromfietsers geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn besluitvorming heeft kunnen komen. In de hiervoor genoemde uitspraak van 19 maart 2014 heeft de Afdeling overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot opheffing van het vrijliggende fietspad langs de parallelweg. Daarbij is de verkeersveiligheid van de situatie op de parallelweg die kan ontstaan door de confrontatie van verschillende categorieën verkeersdeelnemers betrokken. Het college heeft met het voorliggende besluit het parkeren op de rijbaan nabij de aansluiting van de parallelweg op het (vrijliggende) verplichte fiets/bromfietspad langs de N317 over een korte afstand geheel verboden om de doorrijbaarheid te waarborgen. Aannemelijk is dat dit de verkeersveiligheid op de parallelweg ter hoogte van die aansluiting ten goede komt. Het betoog van [appellant] dat het instellen van tweerichtingenverkeer aan de overzijde van de Oversluis niet had gehoeven als het vrijliggende fietspad langs de parallelweg niet was opgeheven en het verkeersbesluit juist leidt tot een onveilige situatie omdat fietsers tussen Silvolde en Ulft twee keer de hoofdrijbaan van de Oversluis moeten oversteken leidt niet tot een ander oordeel. Uit de besluitvorming blijkt namelijk dat het instellen van het tweerichtingenverkeersfietspad aan de overzijde van de Oversluis is bedoeld om onnodige oversteekbewegingen te voorkomen voor fietsers richting de zuidelijk gelegen Badweg of de brug over de Oude IJssel. Het college heeft met het instellen van het tweerichtingenverkeer aan de overzijde van de Oversluis niet bedoeld om fietsers tussen Silvolde en Ulft van de parallelweg af te krijgen. Voor zover het rapport van DTV Consultants inzicht geeft in de afwikkeling van bromfietsers op de rotonde maakt dit het niet anders omdat het verkeersbesluit daar niet over gaat.

Het betoog faalt.

11.     [appellant] betoogt dat het college het vertrouwensbeginsel heeft geschonden omdat het college, anders dan het heeft toegezegd, is afgeweken van de aanbevelingen van Duurzaam Veilig Verkeer Nederland. In dit verband verwijst [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014 waarin is vastgelegd dat Verhoeven adviseert om bij de voorgenomen aanleg van een rotonde en de inrichting voor het mengvlak van de bromfietsers op de rijbaan, de CROW-normen te volgen. Volgens [appellant] volgt hieruit dat bromfietsers naar de hoofdrijbaan moeten worden verwezen en dat zij geen gebruik zouden moeten maken van de parallelweg Oversluis.

11.1.  [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het verkeersbesluit in strijd is met gedane toezeggingen. Zoals hiervoor al is overwogen, gaat het besluit niet over de rotonde en de afwikkeling van bromfietsers daarop. Dat het verkeersbesluit niet wegneemt dat bromfietsers die via de Oversluis van en naar Ulft rijden naast de hoofdrijbaan gebruik kunnen maken van de parallelweg, maakt niet dat is afgeweken van de aanbevelingen van Duurzaam Veilig Verkeer Nederland. Zoals het college heeft toegelicht is de parallelweg een erftoegangsweg. Een erftoegangsweg is een weg met gemengd langzaam en gemotoriseerd verkeer. Daarom valt niet in te zien waarom bromfietsers geen gebruik zouden mogen maken van de parallelweg. Anders dan [appellant] betoogt, volgt uit de uitspraak van 19 maart 2014 ook niet dat bromfietsers niet op de parallelweg zouden mogen rijden.

Het betoog faalt.

12.     [appellant] betoogt dat het fair play-beginsel is geschonden, omdat het college geen openheid in bestaande afspraken heeft gegeven en onnodig snel uitvoering heeft gegeven aan de verkeersbesluiten.

12.1.  Voor het college bestond geen verplichting om [appellant] op de hoogte te stellen van afspraken die zouden zijn gemaakt tussen de gemeente en provincie, wat daarvan ook zij. Gelet op artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de werking van het verkeersbesluit niet geschorst door bezwaar of beroep. Het college stelt zich daarom terecht op het standpunt dat de gemeente uitvoering kan geven aan het verkeersbesluit. De Afdeling ziet geen grond om aan te nemen dat het college ten aanzien van dit besluit [appellant] mogelijkheden om voor zijn belang op te komen heeft ontnomen.

Het betoog faalt.

13.     Gelet op het vorenstaand kan in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan de orde zijnde verkeersmaatregelen ten goede komen aan de verkeersveiligheid en de gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.

Conclusie

14.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

15.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Soest-Ahlers

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021

343-994

BIJLAGE - Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:4

1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.

2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 6:16

Het bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2

1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

[…]

Artikel 15

1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.

2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer

Artikel 12

De plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde verkeerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit:

a. De volgende borden:

I de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, uitgezonderd de borden C22 en E9, alsmede de borden E4, E12 en E13 tenzij onder deze verkeersborden een onderbord als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel d, wordt aangebracht, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 8, derde lid;

II bord L3 van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, voor zover het een bushalte betreft;

[…]

Artikel 24

Verkeersbesluiten worden genomen na overleg met:

a. de korpschef,

[…]