Uitspraak 202107618/3/R2


Volledige tekst

202107618/3/R2.
Datum uitspraak: 10 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 november 2021 in zaak nr. 21/997 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2020 heeft het college aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd.

Bij besluit van 21 mei 2021 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de last onder dwangsom gehandhaafd met verlenging van de aan die last verbonden begunstigingstermijn.

Bij uitspraak van 24 november 2021 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

2.       [verzoekster] is gevestigd aan de [locatie] in Westerhaar-Vriezenveensewijk, waar zij een zand- en grindbedrijf exploiteert. Bij het besluit van 27 juli 2020 heeft het college haar een last onder dwangsom opgelegd. Volgens het college is sprake van een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb), doordat niet is uitgesloten dat de bedrijfsactiviteiten van [verzoekster] tot een verslechtering van de kwaliteit van natuurlijke habitats of de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen zullen leiden. Het college heeft [verzoekster] gelast deze overtreding ongedaan te maken door 1) de bedrijfsactiviteiten te staken en gestaakt te houden, of 2) de bedrijfsactiviteiten zodanig te beperken zodat kwaliteitsverslechtering van habitats in het Natura 2000-gebied wordt uitgesloten, of door 3) over een Wnb-vergunning te beschikken. Als de overtreding na de door het college gestelde termijn voortduurt of zich opnieuw voordoet, verbeurt [verzoekster] een dwangsom van € 10.000,00 ineens. Bij besluit van 15 februari 2021 heeft het college geweigerd de door [verzoekster] gevraagde Wnb-vergunning te verlenen.

[verzoekster] is het niet met het handhavingsbesluit eens. Volgens haar heeft het college geen rekening gehouden met het feit dat zij over bestaande stikstofrechten beschikt en om die reden niet natuurvergunningplichtig is.

3.       De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 november 2021 het beroep van [verzoekster] ongegrond verklaard. Teneinde te voorkomen dat [verzoekster], indien zij niet direct nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan, aan de last voldoet, de dwangsom van € 10.000,00 verbeurt, heeft de rechtbank het besluit van 21 mei 2021 geschorst tot drie weken na de verzending van de uitspraak. Deze met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb getroffen voorlopige voorziening vervalt op 15 december 2021.

4.       [verzoekster] stelt in haar verzoekschrift dat het voldoen aan het besluit grote gevolgen zal hebben voor haar bedrijfsvoering. Zij vreest dat zij in dat geval niet meer aan haar contractuele verplichtingen jegens haar personeel en haar klanten kan voldoen. Het verzoek van [verzoekster] heeft als strekking dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat zij, in afwachting van de uitspraak op het door haar ingestelde hoger beroep, vanaf 15 december 2021 geen gevolg hoeft te geven aan het besluit van het college. De voorzieningenrechter stelt vast dat als het verzoek niet wordt toegewezen, [verzoekster] gehouden is vanaf die datum haar bedrijfsactiviteiten te staken en gestaakt te houden dan wel zodanig te beperken dat kwaliteitsverslechtering van habitats in het Natura 2000-gebied wordt uitgesloten.

5.       Op het moment dat het verzoek om voorlopige voorziening bij de Afdeling binnen kwam, was er geen tijd om partijen tijdig op een zitting te horen. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om vooruitlopend op de behandeling van de zaak op een zitting een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat op 21 december 2021 een zitting zal worden gehouden, waarbij de voorzieningenrechter zal beoordelen of met toepassing van artikel 8:87 van de Awb aanleiding bestaat de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.

Partijen zullen voor deze inhoudelijke behandeling ter zitting een aparte uitnodiging ontvangen.

6.       Het verzoek dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen.

7.       Over de proceskosten zal worden beslist in de uitspraak over de vraag of aanleiding bestaat de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 27 juli 2020, met kenmerk 2020/0208670, en van 21 mei 2021, met kenmerk 2021/0071896.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2021