Uitspraak 202006289/1/R1


Volledige tekst

202006289/1/R1.
Datum uitspraak: 8 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Warmenhuizen, gemeente Schagen,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 14 oktober 2020 in zaak nr. 19/4609 in het geding tussen:

[partij A], [partij B] en [partij C]

en

het college van burgemeester en wethouders van Schagen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2019 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een nieuw kantoorgebouw op de locatie [locatie] in Warmenhuizen.

Bij besluit van 12 september 2019 heeft het college het door [partij A], [partij B] en [partij C] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 14 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [partij A], [partij B] en [partij C] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 september 2019 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] (hierna: [appellante]) hoger beroep ingesteld.

[partij A], [partij B] en [partij C] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2021, waar [appellante], bijgestaan door mr. T.H. van Zon, advocaat te Amsterdam, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. A.M. Nijboer, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij besluit van 23 mei 2019 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een kantoorgebouw op het perceel [locatie], in Warmenhuizen.

2.       Hiertegen hebben [partij A], [partij B] en [partij C] per e-mail van 4 juli 2019 (pro forma) bezwaar gemaakt. In de e-mail is vermeld dat het bezwaarschrift die dag tevens per aangetekende post wordt verzonden. Als bijlage bij de e-mail is het bezwaarschrift gevoegd, waarop als adres Postbus 5, 1740 AA Schagen is vermeld. Het juiste adres van het college is evenwel Postbus 8, 1740 AA Schagen. De ontvangst van de e-mail is bevestigd met een automatisch antwoord.

Het college heeft [partij A], [partij B] en [partij C] bij brief van 31 juli 2019 geïnformeerd dat het bezwaarschrift niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, omdat het bezwaar per e-mail is gestuurd. Digitaal ingediende bezwaarschriften worden alleen in behandeling genomen wanneer ze zijn verstuurd via het daarvoor bestemde webformulier, omdat deze dan kunnen worden voorzien van een digitale handtekening. Verder staat in de brief dat het bezwaarschrift niet per post is ontvangen en dat het bezwaarschrift pas in behandeling kan worden genomen als [partij A], [partij B] en [partij C] kunnen aantonen dat zij het wel per post hebben verzonden. Het college heeft daarom verzocht om het bezwaarschrift en het bewijs van het per post verzenden daarvan binnen twee weken toe te sturen via het webformulier of per gewone post.

Op 5 augustus 2019 hebben [partij A], [partij B] en [partij C] vervolgens een bezwaarschrift per aangetekende post verzonden.

Bij besluit van 12 september 2019 heeft het college het bezwaar van [partij A], [partij B] en [partij C] niet-ontvankelijk verklaard. Reden daarvoor is dat het college niet binnen de daarvoor geboden termijn het bewijs van verzending van het bezwaarschrift van 4 juli 2019 heeft ontvangen.

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat met het per post ingediende en ondertekende bezwaarschrift van 5 augustus 2019 het door het college geconstateerde gebrek in de ondertekening tijdig is hersteld. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard en het besluit van 12 september 2019 vernietigd.

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

4.       [partij A], [partij B] en [partij C] betogen dat het hoger beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is, omdat [appellante] geen belanghebbende is. Zij wijzen erop dat de omgevingsvergunning is verleend aan [vergunninghoudster] en dat de gronden ook in eigendom zijn van [vergunninghoudster]. [appellante] heeft een concernverhouding met [vergunninghoudster], zodat het ervoor moet worden gehouden dat [appellante] slechts een van [vergunninghoudster] afgeleid belang heeft.

4.1.    Artikel 8:104, eerste lid, aanhef en onder a, luidt: "Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen hoger beroep instellen tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid, van de rechtbank."

4.2.    [appellante] heeft bij haar nadere stuk een huurovereenkomst overgelegd, waaruit volgt dat [appellante] het bedrijfsgebouw ten tijde van de uitspraak van de rechtbank huurde van [vergunninghoudster]. Zij heeft daarbij toegelicht dat het bedrijfsgebouw al is gebouwd en door haar als bedrijfs- en kantoorruimte wordt gebruikt en dat zij voor het door haar gemaakte gebruik van het perceel ook over de verleende omgevingsvergunning beschikt.

Op grond van de aangevallen uitspraak moet het college een nieuw besluit op bezwaar nemen, hetgeen gevolgen kan hebben voor de mogelijkheid van [appellante] om het bedrijfsgebouw te blijven gebruiken. Zij heeft als huurder en gebruiker daarbij een zelfstandig belang. Nu het belang van [appellante] rechtstreeks wordt geraakt door de in hoger beroep aangevallen rechtbankuitspraak, omdat zij door die rechtbankuitspraak in een ongunstiger positie is komen ter verkeren, is zij belanghebbende bij het instellen van het hoger beroep. Het hoger beroep van [appellante] is daarom ontvankelijk.

Het hoger beroep inhoudelijk

5.       [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bezwaarschrift van 5 augustus 2019 moet worden beschouwd als een geheel nieuw en op zichzelf staand bezwaarschrift. Dit bezwaarschrift is buiten de termijn ingediend. Nu [partij A], [partij B] en [partij C] hebben nagelaten bewijs van verzending van het pro forma bezwaarschrift van 4 juli 2019 te verzenden, is het door het college geconstateerde gebrek in het bezwaarschrift van 4 juli 2019 niet hersteld en heeft de rechtbank dus miskend dat het college het bezwaar van [partij A], [partij B] en [partij C] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, aldus [appellante].

5.1.    Indien met een bij een bestuursorgaan ingekomen e-mailbericht is beoogd een bezwaarschrift in te dienen waarop het bestuursorgaan bevoegd is te beslissen, mag het bestuursorgaan het bezwaar eerst niet-ontvankelijk verklaren, nadat het op de voet van artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb een herstelmogelijkheid aan de indiener heeft geboden. De herstelmogelijkheid dient te worden geboden indien uit het e-mailbericht valt af te leiden dat daarmee beoogd wordt bezwaar te maken en het is verzonden naar - zoals in dit geval - het officiële e-mailadres van het desbetreffende overheidslichaam of van de ambtelijke dienst die het aangaat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5972, waarin dit eerder is overwogen).

Anders dan [appellante] betoogt, behoefden [partij A], [partij B] en [partij C] niet aan te tonen dat binnen de termijn het bezwaarschrift tevens per post was toegezonden, zoals het college had verzocht. Zij behoefden slechts het door het college vastgestelde gebrek in de ondertekening van het bezwaarschrift te herstellen. Van die mogelijkheid hebben [partij A], [partij B] en [partij C] binnen de geboden termijn gebruikgemaakt door toezending van een ondertekend bezwaarschrift op 5 augustus 2019. Dat dit bezwaarschrift een andere inhoud heeft dan het bezwaarschrift dat bij de e-mail van 4 juli 2019 was gevoegd, doet hieraan niet af, omdat op grond van de e-mail van 4 juli 2019 en de bijlage daarbij al duidelijk was dat [partij A], [partij B] en [partij C] beoogden bezwaar te maken tegen het besluit van 23 mei 2019. De rechtbank is terecht tot dit oordeel gekomen.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

7.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021