Uitspraak 202102336/1/R1


Volledige tekst

202102336/1/R1.
Datum uitspraak: 8 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Noordwijk,

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2018 heeft het college de locatie nabij de [locatie], ter hoogte van de straat Kostverloren (hierna: de locatie), aangewezen voor het plaatsen van twee ondergrondse restafvalcontainers (hierna: orac’s).

Bij besluit van 23 januari 2020, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 5 december 2018, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.

Bij uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2989, heeft de Afdeling het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 januari 2020 vernietigd.

Bij besluit van 25 februari 2021 heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 5 december 2018 in stand gelaten.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2021, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. E. de Rompa en drs. Y Wullink, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] woont op het perceel [locatie] te Noordwijk. Het besluit van 5 december 2018 voorziet in de plaatsing van orac’s op een afstand van 1,2 m afstand van de achtertuin. In de uitspraak van 16 december 2020 heeft de Afdeling overwogen dat het college niet duidelijk heeft gemaakt of, en zo ja, in hoeverre, bij de aanwijzing van de locatie betekenis is toegekend aan de gevolgen van de geluidoverlast door het gebruik van de orac’s op het woon- en leefklimaat van [appellant], mede gelet op de korte afstand van de orac’s tot zijn woning en zijn tuin. De Afdeling heeft het college vervolgens opgedragen te onderzoeken of geluiddempende voorzieningen getroffen kunnen worden aan de desbetreffende orac’s of dat geschiktere alternatieve locaties voorhanden zijn voor de plaatsing van de orac's.

2.       Bij het bestreden besluit van 25 februari 2021 heeft het college het bezwaar deels gegrond verklaard en het besluit van 5 december 2018 in stand gelaten. Verder heeft het besloten dat aan de orac’s aanpassingen, die in het besluit zijn genoemd, worden uitgevoerd en dat een nieuw geluidonderzoek wordt uitgevoerd.

Toetsingskader

3.       Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464, dient het college bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de eventueel naar voren gebrachte alternatieve locaties beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

Zoals de Afdeling verder eveneens in de uitspraak van 24 juni 2020 heeft overwogen, gaat het in procedures zoals deze uitsluitend om de aanwijzing van een locatie voor een orac. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een orac, toeneming van verkeer van en naar een orac en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een orac. Deze gevolgen zijn niet volledig te voorkomen en hoeven onder normale omstandigheden niet aan een aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van een orac in de weg te staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van orac’s en door het regelmatig legen en schoonmaken ervan zoveel mogelijk wordt voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking van een orac in het algemeen beperkt is en dat het legen van een orac maar van korte duur is. De Afdeling beoordeelt daarom enkel of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Toepassing Leidraad Inrichting Openbare Ruimte 2016 (hierna: de Leidraad)

4.       [appellant] betoogt dat de Leidraad niet had kunnen worden toegepast bij het kiezen van een locatie voor een orac. Hij wijst erop dat in de Leidraad geen betekenis is toegekend aan de belangen van omwonenden. Hij wijst er verder op dat andere gemeenten afstanden van 3 m tot de gevel aanhouden. Ook de Afvalverwerking Rivierlanden (hierna: AVRI) houdt afstanden aan van 3 m tot de gevel en 2 m tot de erfgrens. Aan die afstand wordt niet voldaan, nu de orac’s op een afstand van 1,2 m tot de perceelsgrens worden geplaatst. Vanwege deze korte afstand zal geur- en geluidoverlast optreden.

4.1.    Het college stelt over de AVRI-richtlijnen dat het daar geen aansluiting bij heeft gezocht en dat ook niet hoeft te doen. Volgens het college behoort het tot de eigen beleidsruimte van het college om te bepalen welke richtlijnen worden gebruikt.

4.2.    De Afdeling overweegt dat in de Leidraad criteria zijn opgenomen die betrekking hebben op de loopafstanden en het aantal huishoudens dat in principe gebruik zal moeten maken van de orac. Verder zijn in de bijlage bij de Leidraad enkele richtlijnen opgenomen die zien op de bereikbaarheid voor de ophaalwagen, de zichtbaarheid van de locatie, de positie in de openbare ruimte, de verkeersveiligheid en enkele civieltechnische aspecten. Geen van deze richtlijnen vermeldt afstanden tot gevels van woningen of buitenruimtes om geluid- of geurhinder voor omwonenden te beperken. Het college heeft evenwel, en anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, voor de aanvaardbaarheid van de hinder voor omwonenden niet verwezen naar de Leidraad. Het college heeft immers voor de geluidhinder zich aangesloten bij de geluidwaarden die in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG (hierna: de VNG-brochure) zijn weergegeven. Verder heeft het college terecht gesteld dat het niet verplicht is richtlijnen voor orac’s die in andere gemeenten worden toegepast, toe te passen op locaties voor orac’s binnen het grondgebied van zijn eigen gemeente. Dit betoog faalt.

Geluidoverlast

5.       [appellant] betoogt dat het gebruik van de orac’s veel geluidoverlast met zich zal brengen en dat daarom de locatie niet geschikt is voor het plaatsen van de orac’s. Hij voert aan dat de richtwaarden voor geluid uit de VNG-brochure met 9 dB in de dagperiode en 15 dB in de nachtperiode worden overschreden. De geluiddempende maatregelen die kunnen worden getroffen zijn het isoleren van de afvalcontainers, het aanbrengen van trommelrubbers en het plaatsen van een gasveer. Doordat pas nadat die maatregelen zijn getroffen er metingen worden verricht om te beoordelen of de geluidgevolgen aanvaardbaar zijn, is er dus nog geen onderzoek gedaan naar de geschiktheid van de orac’s op deze locatie. Tot slot stelt [appellant] dat de fabrikant van de orac heeft aangegeven dat trommelrubbers geen effect hebben. [appellant] wijst er verder op dat uit een geluidmeting, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 26 juli 2021, blijkt dat de aangebrachte voorzieningen het geluid met slechts 3 dB(A) terugbrengen.

5.1.    Het college heeft voor de aanvaardbaar te achten geluidhinder van de orac aangesloten bij de geluidwaarden in de VNG-brochure. De hierin genoemde piekgeluidwaarden bedragen - kort weergegeven - 65, 60 en 55 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Het college heeft gesteld dat na het treffen van maatregelen, waaronder het plaatsen van een gasveer, die waarden kunnen worden nageleefd. Daartoe heeft het college een geluidonderzoek laten uitvoeren door geluidBuro. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport gedateerd 30 september 2021, dus na het bestreden besluit. Het college heeft gesteld dat een representatief onderzoek niet eerder mogelijk was, omdat de gasveer om onbekende redenen niet langer in de orac’s aanwezig waren. In het rapport van 30 september 2021, dat gebaseerd is op een geluidmeting waarbij de gasveer uiteindelijk aanwezig was, is vermeld dat de bovengenoemde waarden worden gehaald. [appellant] heeft de resultaten van dat onderzoek niet overtuigend bestreden. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het aanwezig zijn van de maatregelen, waaronder de gasveer, geen onaanvaardbare geluidhinder van de orac’s zal optreden. Voor zover [appellant] betoogt dat de maatregelen niet toereikend zijn omdat de aangebrachte voorzieningen steeds verwijderd worden overweegt de Afdeling dat dat niet betekent dat het besluit tot plaatsing van de orac onredelijk is. Als dit zich weer voordoet kan [appellant] de gemeente vragen opnieuw maatregelen te treffen.

Geurhinder

6.       [appellant] vreest geurhinder van de orac’s en acht daarom de locatie niet geschikt.

6.1.    Het college heeft gesteld dat vanwege de lage temperatuur onder de grond het afval koel blijft en de geurontwikkeling beperkt. Verder heeft het college toegezegd dat bij klachten over geuroverlast kan worden overgegaan tot het vaker legen van de orac’s. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onaanvaardbare geurhinder van de orac zal optreden.

Conclusie geschiktheid locatie

7.       In het aangevoerde ziet de Afdeling gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat het college de aangewezen locatie niet in redelijkheid geschikt heeft kunnen achten.

Alternatieve locaties

8.       [appellant] betoogt dat twee alternatieve locaties aan de Kostverloren beschikbaar zijn, namelijk bij de kruising van de Kweeklust en de Kostverloren en bij de kruising van de Kostverloren en de Nieuwe Voorstraat. Hij stelt dat de argumenten van het college dat de loopafstanden te groot worden en dat de kosten te hoog zijn, zijn ondervangen. Zo hebben buurtbewoners aangegeven dat zij bereid zijn verder te lopen en bij te dragen aan de kosten. Verder had het college op grond van de uitspraak van de Afdeling moeten onderzoeken of er geschiktere locaties voorhanden. [appellant] stelt voorts dat buurtbewoners door middel van een petitie hebben aangegeven dat de orac verplaatst zou moeten worden.

8.1.    Het college stelt over het eerste alternatief dat het verplaatsen ten koste gaat van een boom en 20 m2 aan grastalud. Bovendien zal de knotwilgenrij worden onderbroken en een houten damwand moeten worden gebouwd om de orac op zijn plaats te houden. Deze omstandigheden zijn stedenbouwkundig ongewenst. Ook zal een verplaatsing leiden tot een ongewenste wijziging in de toeloop naar andere containerlocaties. Tot slot is het vanuit oogpunt van verkeersveiligheid niet gewenst om de containers aan de overzijde van de weg te plaatsen, omdat aan die zijde geen voetpad en parkeervakken aanwezig zijn. De tweede voorgestelde locatie heeft als nadeel dat hier leidingen liggen. [appellant] heeft dit niet overtuigend bestreden. In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom geen grond voor het oordeel dat de door [appellant] bedoelde alternatieve locaties zodanig geschikter zijn voor plaatsing van de orac, dat het college in redelijkheid een van die locaties had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.

Conclusie

9.       Het beroep is ongegrond.

10.     Het college hoeft de proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van Helvoort
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021

361