Uitspraak 202106399/1/V1


Volledige tekst

202106399/1/V1.
Datum uitspraak: 3 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:

[de vreemdeling],

verzoeker,

om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep  (artikel 8:75a van de Awb).

Procesverloop

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, advocaat te Breda, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 5 oktober 2021 in zaak nr. NL21.11213. Ook heeft hij een nader stuk ingediend.

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.

De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.

Overwegingen

1.       Bij brief van 25 november 2021 heeft de staatssecretaris aan de Afdeling laten weten dat hij het besluit van 12 juli 2021 heeft ingetrokken en dat de asielaanvraag van de vreemdeling in de nationale asielprocedure zal worden behandeld, omdat de overdrachtstermijn als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening is verstreken. In reactie daarop heeft de vreemdeling laten weten dat hij het hoger beroep intrekt en heeft hij de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.

2.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1084 en 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855 kan aanleiding bestaan de staatsecretaris met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen als hij aan de vreemdeling tegemoetgekomen is. Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:182, onder 2, volgt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden wanneer hij als gevolg van tijdsverloop de behandeling van de asielaanvraag alsnog in behandeling neemt.

3.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2021

862