Uitspraak 202004535/1/A3


Volledige tekst

202004535/1/A3.
Datum uitspraak: 1 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 9 juli 2020 in zaak nr. 20/3269 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister voor Rechtsbescherming.

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2020 heeft de minister een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.

Bij besluit van 29 mei 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. K. Cras, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.M.A.V. van Kleef, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De minister heeft de aanvraag van [appellant] om een VOG voor de functie van intermediair bij de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond te Zeist (hierna: voetbalmakelaar) afgewezen, omdat hij strafbare feiten op zijn naam heeft staan die een bezwaar zijn voor een goede uitoefening van die functie. [appellant] is door de strafrechter bij vonnis van 31 december 2019 veroordeeld voor meermalen gepleegde belaging tot een taakstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van ambulante behandeling. De proeftijd is van kracht tot 14 januari 2022. Hem is ook de maatregel van een contactverbod met vier personen voor de duur van twee jaar opgelegd. Hij is daarnaast blijkens het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) in 2009 en 2013 met Justitie in aanraking geweest voor geweldsdelicten. [appellant] stelt dat de minister de VOG had moeten afgeven omdat hij zijn leven heeft gebeterd en hij zonder die VOG geen inkomen kan verdienen met zijn werk als voetbalmakelaar.

De aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de VOG op grond van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 heeft mogen weigeren. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat aan het objectieve criterium is voldaan en dat moet worden beoordeeld of de minister op grond van het subjectieve criterium alsnog een VOG had moeten verstrekken. Volgens de rechtbank heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij de belangenafweging op grond van het subjectieve criterium het risico voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij een VOG. De minister heeft daarbij het gevaar voor herhaling niet onjuist ingeschat door belang te hechten aan het feit dat de door de strafrechter opgelegde proeftijd nog loopt tot begin 2022. Verder heeft de minister van belang mogen achten dat [appellant] binnen en buiten de terugkijktermijn van vier jaar drie keer met justitie in aanraking is geweest voor feiten die niet te verenigen zijn met de functie van voetbalmakelaar zoals belaging en geweldsdelicten. Het strafbare feit belaging waarvoor hij is veroordeeld is voorts gepleegd in de uitoefening van die functie en is niet met een lichte straf afgedaan. De minister heeft alle overgelegde documenten van diverse instanties bij de belangenafweging betrokken en heeft op basis daarvan mogen concluderen dat zichtbaar is dat [appellant] weliswaar zijn best doet om op de goede weg te raken, maar dat het nog te voorbarig is om aan hem een VOG te verstrekken. Dat [appellant] op de goede weg is en dat de reclassering de kans op herhaling laag inschat, hoefde de minister gezien het korte tijdsverloop sinds de laatste veroordeling niet doorslaggevend te vinden. Uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 29 augustus 2019, ECLl:NL:RBAMS:2019:6448, over een eerdere aanvraag om een VOG volgt, anders dan [appellant] meent, niet dat de minister hem een nieuwe kans zou moeten geven. Het vonnis van de strafrechter, waarin met betrekking tot de strafmaat is overwogen dat [appellant] al 'gestraft’ is omdat hij geen VOG meer kan krijgen en zijn carrière als zaakwaarnemer heeft moeten opgeven, wijst (met name op korte termijn) juist niet in de richting van de noodzaak van het bieden van een tweede kans. Ook in de gestelde onevenredige gevolgen voor [appellant] hoefde de minister geen aanleiding te zien om alsnog over te gaan tot afgifte van de VOG, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3.       [appellant] stelt in hoger beroep dat hij de VOG op grond van het subjectieve criterium en rekening houdend met alle omstandigheden van zijn geval, had moeten krijgen. Hij stelt dat hij sinds de pleegdatum mede door de therapie die hij vrijwillig heeft gevolgd en met succes heeft afgerond een veranderd man is die niet zal terugvallen in het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hij aangetoond met bewijsstukken. Hij wijst er daarbij op dat de voorzieningenrechter in de eerdere uitspraak van 29 augustus 2019 heeft besloten niet ook op het beroep te beslissen om hem in de gelegenheid te stellen zijn gedragsverandering en zelfinzicht in de beroepsprocedure nader te onderbouwen. Hij betwist het oordeel van de rechtbank dat uit die uitspraak niet volgt dat de minister hem een nieuwe kans zou moeten geven. Ook de uitspraak van de strafrechter wijst in de richting dat hij een tweede kans zou moeten krijgen als voetbalmakelaar. De strafrechter heeft immers bij de zwaarte van de straf meegenomen dat hij zijn baan en inkomen is verloren en dat hij daardoor deels gestraft is. Indien de strafrechter had gewild dat hij geen tweede kans zou krijgen om weer voetbalmakelaar te worden had hij hem een verbod voor die functie kunnen opleggen. Er is geen gevaar voor recidive. Dat er nog een proeftijd loopt na een deels voorwaardelijke veroordeling maakt dat niet anders. Het strafvonnis noch het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) bieden steun voor het aannemen van gevaar voor recidive. Hij is jarenlang werkzaam geweest en gewaardeerd als zaakwaarnemer binnen de voetbalwereld. Hij heeft het strafbare feit niet gepleegd tijdens de uitoefening van dat werk. Met dat werk voorziet hij in zijn levensonderhoud en dat van zijn dochter. Het leidt voor hem tot financiële problemen dat hij dat werk nu niet meer betaald kan doen. Hij is sinds het laatste strafbare feit niet meer met justitie in aanraking geweest en er is geen enkele aanwijzing dat er daadwerkelijk een risico voor de samenleving is als hij de VOG krijgt. De rechtbank heeft het zwaarwegende persoonlijke belang dan ook ten onrechte niet zwaarder gewogen dan het belang van de samenleving, aldus [appellant].

Beoordeling van het hoger beroep

4.       De van toepassing zijnde wet- en regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

4.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is niet in geschil dat aan het objectieve criterium is voldaan. Dat betekent dat niet in geschil is dat de feiten, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie van voetbalmakelaar. De Afdeling zal beoordelen of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toepassing van het subjectieve criterium niet alsnog tot afgifte van de VOG hoefde te leiden.

4.2.    Bij de beoordeling of op grond van het subjectieve criterium toch een VOG kan worden afgegeven, betrekt de minister de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop tussen het laatste contact met justitie en de aanvraag voor de VOG en de hoeveelheid antecedenten. Aan de uitspraak van de voorzieningenrechter komt daarom niet de betekenis toe die [appellant] daaraan toegekend wil zien, te weten dat alleen al daaruit volgt, samen met het door hem geleverde bewijs van zijn verbeterde gedrag, dat de minister hem een nieuwe kans en de aangevraagde VOG had moeten geven. Dat hij inmiddels wel een VOG heeft voor zijn nieuwe baan als conciërge bij een ROC helpt hem in dit geding niet, omdat voor een goede uitoefening van die functie andere eisen gelden en een ander screeningsprofiel dan voor de functie van voetbalmakelaar.

4.3.    De minister heeft bij de beoordeling van het subjectieve criterium het standpunt kunnen innemen dat de strafbare feiten waarvoor [appellant] recent is veroordeeld voldoende grondslag bieden om aan te nemen dat er kans op recidive bestaat. Dat het om verschillende strafbare feiten gaat is voor die inschatting niet van belang, evenmin als dat het laatst gepleegde strafbare feit belaging zowel te maken had met de functie van voetbalmakelaar als met privé-aspecten. In het strafvonnis is het daarbij opgelegde contactverbod dadelijk uitvoerbaar verklaard omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [appellant] opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen tegen één of meer bepaalde personen. Uit dat vonnis blijkt daarom niet dat de strafrechter de kans op recidive niet groot heeft geacht, maar juist dat voor herhaling wordt gevreesd. Daarop wijst ook dat een deel van de straf voorwaardelijk is opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Zowel het contactverbod, geldend tot 31 december 2021, als de proeftijd, lopend tot 14 januari 2022, waren nog van kracht ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Dat bij het bepalen van de strafmaat het delict belaging door de strafrechter lager is bestraft dan volgens [appellant] op grond van de richtlijnen strafvordering van het Openbaar Ministerie geboden, leidt, nog daargelaten dat de strafrechter niet aan die richtlijnen is gebonden, niet tot de conclusie dat deze dit feit ook licht heeft opgevat. Blijkens het strafvonnis is immers bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van [appellant] meegewogen dat hij als gevolg van de strafrechtelijke veroordeling zijn functie als voetbalmakelaar niet meer zou kunnen uitoefenen. Hoewel de belangen van [appellant] bij het kunnen uitoefenen van de door hem gewenste functie evident zijn en hij met de door hem overgelegde stukken heeft laten zien dat hij zijn behandeling ondertussen volgens zijn behandelaar met succes heeft doorlopen en afgerond, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister, alle omstandigheden afwegende, heeft mogen besluiten dat het ten tijde van het besluit op bezwaar te vroeg was om op grond van het subjectieve criterium een VOG af te geven en dat [appellant] op de lange termijn zal moeten laten zien dat hij zich niet meer schuldig maakt aan strafbare feiten die een belemmering zijn voor de beoogde functie van voetbalmakelaar.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021

317-983

BIJLAGE

Artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) bepaalt dat een verklaring omtrent het gedrag een verklaring is van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Artikel 35, eerste lid, van de Wjsg bepaalt dat de minister de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag weigert, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.

Artikel 36 van de Wjsg bepaalt dat de minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis kan nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens.

Het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens bepaalt dat veroordelingen, transacties, openstaande strafzaken en sepots worden aangemerkt als justitiële gegevens.

De Beleidsregels VOG-NP-RP 2018, Stcrt 1 december 2017, nr. 68620 (Beleidsregels) bevatten nadere regels over het beoordelen van aanvragen voor een VOG. In paragraaf 3 van de Beleidsregels is vermeld dat aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, zonder meer een VOG wordt afgegeven. Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.

In paragraaf 3.2 is vermeld dat de afgifte van de VOG in beginsel wordt geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.

In paragraaf 3.3 is vermeld dat op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.

In paragraaf 3.3.1 is vermeld dat het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:

−de afdoening van de strafzaak;

−het tijdsverloop;

−de hoeveelheid antecedenten.

In paragraaf 4.2 is vermeld dat de screening van een aanvraag van een VOG plaatsvindt op basis van het door de organisatie of instelling die de VOG verlangt op het aanvraagformulier aangegeven specifieke screeningsprofiel of de aangegeven functieaspecten binnen het algemeen screeningsprofiel.

Het overzicht van screeningsprofielen is te vinden op www.justis.nl onder "Verklaring Omtrent het Gedrag". Daarin is met betrekking tot het in dit geding aan de orde zijnde screeningsprofiel 55. Juridische dienstverlening, voor zover van belang, het volgende vermeld:

Beroepen in de juridische dienstverlening zijn onder meer een advocaat, een notaris, een gerechtsdeurwaarder of een juridisch adviseur. Een van de kenmerken van deze beroepen is dat zij in de dienstverlenende sector opereren. In deze sector bestaat het gevaar van omkoping en witwassen. Vaak hebben juridische dienstverleners budgetbevoegdheid en gaan zij om met contant en giraal geld en waardepapieren. Dit brengt onder andere het gevaar van diefstal en verduistering met zich mee. Dit risico kan zich eveneens voordoen bij het beschikken over goederen.

De juridische dienstverleners hebben contact met klanten. Door het (eventueel) hebben van een één op één relatie in dit klantencontact is er sprake van een tijdelijke afhankelijkheid. Hierdoor bestaat het risico van gewelds- en zedenmisdrijven. Voorts gaan zij om met gevoelige informatie. Dit brengt het risico met zich mee van misbruik van gegevens, het lekken van informatie, afpersing, chantage (afdreiging) en vervalsing."