Uitspraak 202101249/1/R4


Volledige tekst

202101249/1/R4.
Datum uitspraak: 1 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Wijchen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Wijchen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "CPO Duurzaam Wonsick" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2021, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Schmidt, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Vereniging Duurzaam Wonsick, vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       De raad heeft in haar vergadering van 17 december 2020 het bestemmingsplan inclusief het beeldkwaliteitsplan "CPO Duurzaam Wonsick" vastgesteld. Het plan maakt het mogelijk om via een Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO)-project acht nieuwe woningen te realiseren. Het plangebied ligt aan de Sleedoornweg/Kelvinstraat in Wijchen.

[appellant] is eigenaar van het perceel [locatie] te Wijchen dat is gelegen naast het plangebied. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan rust op het perceel van [appellant] de bestemming "bedrijventerrein" op grond waarvan bedrijven voor zover deze behoren tot milieucategorie 1 en 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten, en een bedrijfswoning zijn toegestaan. [appellant] vreest dat zijn bedrijf zal worden beperkt in haar (uitbreidings)mogelijkheden omdat de woningen op geringe afstand van het bedrijfsperceel zijn voorzien.

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.       De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die van de uitspraak deel uitmaakt.

Beroep

4.       [appellant] betoogt, onder verwijzing naar een e-mail van 14 augustus 2015, dat een juridisch medewerker van de gemeente heeft toegezegd dat de afstand tussen zijn bedrijfswoning en toekomstige bebouwing 27 meter zou bedragen en dat een maximale bouwhoogte van 6 meter zou gelden. In het vastgestelde bestemmingsplan wordt echter een afstand van 19,7 meter gehanteerd ten opzichte van zijn bedrijfswoning en een bouwhoogte van 7 meter mogelijk gemaakt.

4.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de medewerker niet heeft toegezegd dat in de toekomst de afstand van bebouwing tot de bedrijfswoning van [appellant] 27 meter zal blijven bedragen. Volgens de raad heeft de medewerker zich alleen uitgelaten over de bestaande situatie.

4.2.    Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.

4.3.    Uit de door [appellant] overgelegde e-mail van 14 augustus 2015 kan niet worden opgemaakt dat is toegezegd dat de planologische situatie na die datum niet meer zal worden gewijzigd. In de e-mail is alleen duidelijkheid gegeven over de toen bestaande planologische situatie. Naar het oordeel van de Afdeling kan daaraan geen gerechtvaardigde verwachting worden ontleend dat in de toekomst geen bebouwing van een grotere omvang en op een kortere afstand van het perceel van [appellant] zou worden gerealiseerd.

Het betoog faalt.

5.       Verder betoogt [appellant] dat in de VNG-brochure voor de op zijn perceel toegestane bedrijfsactiviteiten een minimale richtafstand van 30 meter wordt genoemd waaraan niet zal worden voldaan. Ter zitting is bovendien aangevoerd dat evenmin aan de door de raad aangehouden afstand van 10 meter wordt voldaan, omdat de planregels volgens hem het bouwen van hoofdgebouwen, de woningen, buiten het bouwvlak toelaten

[appellant] betoogt daarnaast dat de in het plan voorziene bouwhoogte, welke kan worden verhoogd tot 7,70 meter, zonder daarbij een onderscheid te maken tussen bouw- en goothoogte, vanuit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar is. Volgens [appellant] wordt het uitzicht vanaf zijn perceel sterk verminderd en vindt een aanzienlijke verdichting van de leefomgeving plaats. Daarnaast wordt volgens [appellant] onvoldoende rekening gehouden met het beeldkwaliteitsplan dat samen met het bestemmingsplan is vastgesteld en ontbreekt een borging van dat plan.

5.1.    De raad heeft bij de besluitvorming aangesloten bij de richtafstanden die zijn aanbevolen in de VNG-brochure. De richtafstanden zijn hierbij verkleind, vanwege de omstandigheid dat volgens de raad sprake is van een "gemengd gebied". De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de richtafstand bij het omgevingstype gemengd gebied voor bedrijven in categorie 1 en 2 0 en 10 meter bedraagt ten opzichte van woningen. Aan die afstand wordt volgens de raad voldaan omdat de uiterste situering van de dichtstbijzijnde gevel van de te bouwen woningen op 19,70 meter ligt.

5.2.    De Afdeling stelt vast dat in de omgeving van het plangebied diverse functies zijn toegestaan in de bestemmingsplannen "Wychen Noord" en "Bedrijventerrein Oost", zoals een bedrijventerrein, een spoorlijn, woonwijk en maatschappelijke doeleinden. Gelet hierop heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat er sprake is van een "gemengd gebied" als bedoeld in de VNG-brochure en de hiervoor genoemde afstanden kunnen hanteren als richtafstand.

Ter zitting van de Afdeling is nader besproken dat indien een woning zal worden gebouwd buiten het bouwvlak op het voor [appellant] dichtstbijzijnde perceel dat is opgenomen in het bestemmingsplan, mogelijk niet aan de voormelde richtafstand van 10 meter zal worden voldaan. Naar het oordeel van de Afdeling is het gelet op de systematiek van het bestemmingsplan en de daarbij behorende planregels evenwel niet toegestaan een woning - zijnde een hoofdgebouw - buiten de in het plan voorziene bouwvlakken te bouwen, zodat in het plan geen woningen zijn mogelijk gemaakt op een kortere afstand van het perceel van [appellant] dan 10 meter. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in het bouwvlak zoals dat is opgenomen binnen het bestemmingsvlak, gelet op artikel 5.2.1 van de planregels, bouw- en goothoogten zijn voorgeschreven waaraan het hoofdgebouw dient te voldoen, terwijl buiten het bouwvlak geen maximale bouw- en goothoogten zijn opgenomen. Het ontbreken van die hoogten buiten het bouwvlak duidt erop dat hoofdgebouwen alleen binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden. Daarnaast zijn in de planregels ook bouwregels opgenomen voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevel, waarbij geldt dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de bouwaanduiding "bijgebouwen" mogen worden gebouwd. Gelet hierop past het evenmin in de systematiek van het bestemmingsplan dat hoofdgebouwen dan wel binnen het gehele bestemmingsvlak gebouwd zouden mogen worden. Dit brengt met zich dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de toepasselijke richtafstanden als opgenomen in de VNG-brochure wordt voldaan. Daarnaast heeft de raad bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor [appellant] van belang kunnen achten dat er in de bestaande situatie reeds woningen zijn, de woningen aan de Zesweg 52 tot en met 56, die, ervan uitgaande dat de mogelijk gemaakte hoofdgebouwen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd, primair maatgevend zijn voor de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf gelet op de kleinere afstand tussen zijn bedrijf en deze woningen.

De raad heeft zich onder verwijzing naar de VNG-brochure in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij de gekozen locatie van de voorziene woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen en dat [appellant] ten gevolge van de in het plan opgenomen woningen niet op onevenredige wijze in zijn bestaande bedrijfsvoering zal worden beperkt.

Het betoog faalt in zoverre.

5.3.    In hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd over de geringe afstand en de hoogte van de in het plan opgenomen bouwmogelijkheden ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij is van belang dat de door de raad gekozen afstand tussen de in het plan opgenomen woningen en de afstand tussen de voorziene woningen en de bestaande bebouwing en de gekozen bouwhoogte niet ongebruikelijk zijn in de omgeving. De raad heeft nader toegelicht dat zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie uitgegaan wordt van woningen met ten hoogste twee bouwlagen. In deze omgeving met woon- en bedrijfsfuncties is dat een algemeen aanvaardbare bouwhoogte. Daarnaast resteert een normale en gangbare onbebouwde ruimte rond de bestaande straat waardoor sprake zal zijn van een gangbare inrichting en zijn beperkingen opgenomen wat betreft de bouw- en goothoogte waardoor, mede gelet op de afstand tussen de bedrijfswoning van [appellant] en de voorziene woningen. Op grond hiervan heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van kolossale bebouwing en een onaanvaardbare verdichting van de bebouwing geen sprake zal zijn.

De raad heeft het beeldkwaliteitsplan samen met het bestemmingsplan vastgesteld en heeft uitgelegd dat in het beeldkwaliteitsplan de verschijningsvorm van de toekomstige woningen en de inrichting van de openbare ruimte en het gemeenschappelijke park worden getoond. De in het beeldkwaliteitsplan opgenomen uitgangspunten bebouwingskarakterestiek zijn een onderdeel geworden van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit die van belang is voor de welstandstoets bij de verlening van omgevingsvergunningen. [appellant] heeft niet concreet gemaakt waarom de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan op onvoldoende wijze rekening zou hebben gehouden met het beeldkwaliteitsplan.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021

BIJLAGE

Artikel 5.2 van de planregels luidt:

Bouwregels

Voor het bouwen op de in lid 5.1.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;

b. ter plaatse van de bouwaanduidingen 'vrijstaand' dan wel 'twee-aaneen' zijn uitsluitend respectievelijk vrijstaande woningen en woningen in de bouwwijze 'twee-aaneen' toegestaan;

c. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;

d. in afwijking van sub c. mag, voor zover de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen, het aantal woningen niet meer bedragen dan ter plaatse van de voorgenoemde aanduiding is weergegeven;

e. de bouw- en goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m.), maximum bouwhoogte (m.);

f. hoofdgebouwen dienen met een plat dak of lessenaarsdak te worden afgedekt.

5.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen vóór de voorgevel

Voor ondergeschikte aan- en/of uitbouwen vóór de voorgevelrooilijn en voor zover niet gelegen binnen het bouwvlak, geldt dat deze uitsluitend aan de voorgevel van het hoofdgebouw of een naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:

a. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;

b. de breedte maximaal 60 % van de breedte van de voorgevel van de hoofdmassa bedraagt;

c. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van de hoofdmassa vermeerderd met 0,5 m en met een maximum van 4 m bedraagt;

d. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 8 m² bedraagt;

e. de afstand tot het openbaar gebied minimaal 2 m bedraagt.

5.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen achter de voorgevel

Voor het bouwen van aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:

a. aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd, waarbij aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen op minimaal 2,5 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw dienen te worden gebouwd;

b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en/of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag per bouwperceel maximaal 110 m² bedragen;

c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen maximaal 50 m² bedraagt;

d. het bebouwingspercentage maximaal 50% bedraagt;

e. de bouwhoogte maximaal 4,0 m bedraagt;

f. de goothoogte maximaal bedraagt:

1. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,5 m en met een maximum van 4 m;

2. uitsluitend voor vrijstaande bijgebouwen 3 m.