Uitspraak 202003271/1/R3


Volledige tekst

202003271/1/R3.
Datum uitspraak: 1 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Zwijndrecht, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])

appellanten,

en

de raad van de gemeente Zwijndrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Buizerdstraat 8 Zwijndrecht" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 3 november 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.B. de Jong, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Deuzeman en ing. F.A. Jiskoot, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan maakt de bouw van een appartementencomplex mogelijk, bestaande uit maximaal 24 wooneenheden, op het perceel Buizerdstraat 8 in Zwijndrecht, in de wijk Nederhoven, in de oksel van de kruising van de Kerkweg met de Buizerdstraat. Op het perceel was tot 2013 een basisschool gevestigd. De bebouwing is in 2018 gesloopt.

2.       [appellant] woont aan de [locatie] te Zwijndrecht, op een afstand van ongeveer 55 m ten noorden van het plangebied. De afstand tot de beoogde nieuwe bebouwing is ongeveer 74 m.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Gemeentelijke structuurvisie

4.       [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid, dat is neergelegd in de "Structuurvisie Zwijndrecht 2020 De Ondernemende Tuinstad" (hierna: gemeentelijke structuurvisie), omdat het plan leidt tot het verwijderen van groen. Hij voert aan dat een van de vier clusters daarin luidt: "De opwaardering van het groen" en dat daarin staat dat het de ambitie is van de raad om een groene omgeving te bieden waarbij de nadruk ligt op binnenstedelijke herstructurering. [appellant] stelt dat dit plan geen binnenstedelijke herstructurering is en dat van opwaardering van groen geen sprake is omdat de groene omgeving door het plan zal verdwijnen.

4.1.    In de op 16 februari 2010 vastgestelde gemeentelijke structuurvisie, die gold op het moment dat het bestemmingsplan is vastgesteld, staat dat Zwijndrecht geen mogelijkheden heeft tot uitbreiding, waardoor de nadruk steeds meer komt te liggen op binnenstedelijke herstructurering. Verder is in de structuurvisie als een van de ambities opgenomen: "een groene omgeving bieden".

In artikel 3.5 van de plantoelichting is ingegaan op de structuurvisie. In deze paragraaf staat dat het plan past bij het in de structuurvisie vastgelegde streven om bestaande groene kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te versterken. De raad heeft verder in het verweerschrift toegelicht dat wordt voldaan aan de ambitie om een groene woonomgeving te bieden, omdat het appartementencomplex zal worden omgeven door bestaand groen. De bebouwde en verharde oppervlakte neemt door het plan ten opzichte van de bestaande situatie af, zoals ook staat in paragraaf 5.6.3 van de plantoelichting, en de oppervlakte met de bestemming "Groen" is groter dan in het voorheen geldende plan. De raad heeft verder naar voren gebracht dat sprake is van een binnenstedelijke herstructurering als bedoeld in de structuurvisie, omdat het plangebied ligt binnen de bebouwde kom, met het plan wordt voorzien in een transformatie van een overbodig geworden schoollocatie tot nieuwe woonlocatie en het gaat om een prominente zichtlocatie, centraal gelegen in een woonwijk, op het kruispunt van doorgaande ontsluitingswegen.

De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor de conclusie dat het plan in strijd is met de structuurvisie.

Het betoog slaagt niet.

Alternatieven

5.       [appellant] betwijfelt of de raad heeft gekeken naar alternatieve locaties voor het plan. Hij stelt dat de raad geen goede argumenten heeft aangedragen op grond waarvan de door hem aangedragen alternatieve locatie tussen de Fazantlaan en het Leeuwerikplein niet geschikt zou zijn.

5.1.    De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

5.2.    De raad heeft in het verweerschrift naar voren gebracht dat het plangebied een braakliggend gebied is. De raad wijst erop dat er een aanhoudende vraag is naar woningen en dat het plangebied geschikt is om in woningbouw te voorzien vanwege de ligging nabij een kruispunt van wegen en andere appartementengebouwen. Volgens de raad is de door [appellant] genoemde locatie daarvoor niet geschikt omdat deze locatie, anders dan het plangebied, wordt gebruikt als groen- en speelvoorziening.

De Afdeling ziet gelet op deze toelichting geen aanleiding om de keuze van de raad voor het plangebied onredelijk te achten.

Het betoog slaagt niet.

Ladder voor duurzame verstedelijking

6.       [appellant] betoogt dat niet duidelijk is of wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hij stelt dat niet is aangetoond dat wordt voorzien in een kwantitatieve en kwalitatieve actuele regionale behoefte. Niet is volgens hem duidelijk of al elders wordt voorzien in 24 woningen en ook niet of behoefte bestaat aan koopwoningen in het midden en hogere segment op de beoogde locatie. Hij stelt dat er in ieder geval geen tekort is aan woningen in het middensegment.

6.1.    In artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Daarin is bepaald dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. In de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, heeft de Afdeling onder 9.2 overwogen dat in de toelichting op het bestemmingsplan, afhankelijk van de aard van de stedelijke ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, op objectieve wijze, aan de hand van in de beschrijving vermelde voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens, de behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling dient te worden beschreven. Onder 11 heeft de Afdeling overwogen dat de Afdeling, indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven en aan de hand daarvan, beoordeelt of de beschrijving van de behoefte in de toelichting, dan wel in de documenten waarnaar in de toelichting ter beschrijving van deze behoefte wordt verwezen, niet zodanig gebrekkig is of zodanige leemten in kennis of dusdanige onjuistheden vertoont dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren. Hierbij acht de Afdeling van belang of een appellant voldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de beschrijving van de behoefte naar voren heeft gebracht (uitspraak van 26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2679 (Nieuwkoop)).

6.2.    In paragraaf 3.2.1 van de plantoelichting wordt verwezen naar de Woonvisie 2017-2031 "Goed Wonen in de Drechtsteden" (hierna: woonvisie). Daarin staat dat de autonome huishoudensgroei in de Drechtsteden, waaronder Zwijndrecht valt, voor de periode 2017-2031 8% is, wat overeenkomt met een aantal van 9.560 huishoudens. De huishoudensgroei voor Zwijndrecht is 1.410. De plancapaciteit in Zwijndrecht bedraagt 801 woningen. De 24 woningen die het plan mogelijk maakt voorzien daarmee in een behoefte. De woningen zijn ook opgenomen in het regionaal afgestemde woningbouwprogramma.

Verder staat in paragraaf 3.5.4 van de plantoelichting dat met de woonvisie wordt beoogd een kwalitatief hoog woningaanbod te realiseren voor een doelgroep die in een duurder segment, goed bereikbaar, met meer ruimte en met moderne stedelijke voorzieningen in of direct bij Dordrecht wil wonen. In de woonvisie zijn duurzaam bouwen en het bouwen van woningen in het middeldure en dure segment als kwalitatieve opgaven genoemd. Het plan sluit daarop aan, omdat wordt voorzien in 24 energiezuinige koopwoningen in het middensegment, met een minimale gebruiksoppervlakte van 90 m2, aldus de plantoelichting.

Daarnaast is in paragraaf 3.5.5 van de plantoelichting ingegaan op  de rapportage "Wonen in de Drechtsteden 2017", die is gebaseerd op onder andere de woonmonitor van het "Onderzoekcentrum Drechtsteden", de resultaten van het "Woningmarktonderzoek Drechtsteden 2016-2031" en de jaarlijkse planmonitor. Uit de rapportage volgt onder meer dat in de koopsector grote behoefte bestaat aan duurdere koopwoningen.

In paragraaf 4.1 van de plantoelichting staat dat de focus ligt op het aantrekken van mensen met een midden of hoog inkomen. De raad heeft in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat er vooral een grote goedkope voorraad woningen is in Zwijndrecht en dat het de bedoeling is om doorstroommogelijkheden naar het middeldure en dure segment te realiseren.

6.3.    Gelet op wat in de plantoelichting is opgenomen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat met de in het plan mogelijk gemaakte woningbouw wordt voorzien in een actuele regionale kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Daarbij is van belang dat [appellant] geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan aan de juistheid van wat in de plantoelichting staat moet worden getwijfeld.

Het betoog slaagt niet.

Natura 2000-gebieden

7.       [appellant] stelt, kort gezegd, dat niet is uitgesloten dat het plan gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden in de omgeving door stikstofdepositie.

7.1.    In artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

7.2.    De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

7.3.    [appellant] woont op een afstand van vier km van het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied. Die afstand is te groot om aan te nemen dat het belang van [appellant] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving verweven is met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Gelet hierop staat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste eraan in de weg om het besluit tot vaststelling van het plan te vernietigen vanwege de beroepsgrond over de gebiedsbescherming.

Deze beroepsgrond blijft daarom buiten beschouwing.

PFOA

8.       [appellant] vreest dat het plan gevolgen heeft voor zijn gezondheid in verband met PFOA. Hij stelt dat niet vaststaat dat die gevolgen zich niet zullen voordoen.

8.1.    In paragraaf 5.5 van de plantoelichting is ingegaan op het aspect bodem. Daarin wordt ingegaan op onderzoek dat voor het plan is uitgevoerd. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Verkennend bodemonderzoek, Buizerdstraat 8 Zwijndrecht" van 19 oktober 2018, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. De conclusie van het rapport is dat er geen risico’s voor de volksgezondheid worden verwacht op basis van de aangetoonde gehalten van onder meer PFOA. De aangetoonde gehalten liggen volgens het rapport ruim onder de strengste risicogrens "Wonen met moestuin".

8.2.    [appellant] heeft deze conclusie niet onderbouwd bestreden. De enkele stelling dat niet is uitgesloten dat zich desondanks gevolgen voor de gezondheid voordoen is niet voldoende. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre geen gevolgen voor de gezondheid heeft.

Het betoog slaagt daarom niet, nog daargelaten de vraag of de normen waarop [appellant] zich in zoverre beroept strekken ter bescherming van zijn belangen, zoals bedoeld in artikel 8:69a van de Awb.

Woon- en leefklimaat

9.       [appellant] stelt dat het plan gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat. Hij brengt naar voren dat hij uitzicht had op een, planologisch verankerde, groene omgeving. Al het groen is, zo stelt hij, inmiddels verwijderd zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. Hij voert aan dat hij een verzoek tot handhaving heeft ingediend, maar dat is nagelaten een einde te maken aan de onrechtmatige situatie. Hij stelt dat het plan zijn uitzicht en privacy aantast, zorgt voor minder lichtinval en daardoor voor een waardedaling van zijn woning.

9.1.    De Afdeling stelt vast dat het voorheen ter plaatse geldende plan "Nederhoven" aan het plangebied de bestemmingen "Maatschappelijk", "Groen" en "Verkeer" toekende en bebouwing mogelijk maakte van maximaal 5 m hoog op een afstand van ongeveer 70 m van de woning van [appellant]. Het nu voorliggende plan "Buizerdstraat 8 Zwijndrecht" kent aan het plangebied de bestemmingen "Wonen", "Groen" en "Verkeer-Verblijfsgebied" toe. Dit plan maakt bebouwing mogelijk van maximaal 16 m hoog op een afstand van ongeveer 74 m van de woning van [appellant].

9.2.    In paragraaf 2.2 van de plantoelichting staat dat het plangebied wordt omringd met groenzones. In paragraaf 3.5.6 van de plantoelichting staat dat de nieuwe bebouwing zal worden ingebed in de bestaande groenstructuren. In het verweerschrift heeft de raad toegelicht dat de door [appellant] bedoelde aantasting van het bestaande groen is beperkt tot de locatie van de beoogde bebouwing. Daarbij wijst de raad op luchtfoto’s van de situatie voor, onderscheidenlijk de situatie na de sloop van de bestaande bebouwing. Er zijn 8 bomen gekapt bij het uitvoeren van de sloop van de bestaande bebouwing. De kap van deze bomen zal worden gecompenseerd door de herplant van 14 bomen. Die herplant zal plaatsvinden, zo staat in paragraaf 4.1 van de plantoelichting, in en direct rondom het plangebied. Verder heeft de raad toegelicht dat de bestaande bomen en de groenstrook tussen de woning en de beoogde nieuwe bebouwing behouden zullen blijven. Deze strook is in eigendom van de gemeente.

Het nu voorliggende plan maakt hogere bebouwing mogelijk dan het voorheen geldende plan. De raad acht dit aanvaardbaar vanwege de afstand tot de omliggende bebouwing en de omstandigheid dat het om een bebouwde omgeving gaat.

9.3.    Het verzoek om handhaving van [appellant] over het verwijderde groen staat nu niet ter beoordeling. Ter beoordeling staat of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich geen onaanvaardbaar verlies van uitzicht of andere onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant] voordoen. Daarbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat, hoewel de bebouwing die is voorzien in het plan hoger is dan de inmiddels gesloopte bebouwing van de school, het plangebied is gelegen in bebouwd gebied en de woning van [appellant] op een afstand van 74 m van de beoogde nieuwe bebouwing staat. Verder volgt uit de door de raad overgelegde luchtfoto’s dat het niet zo is, anders dan [appellant] stelt, dat al het groen in en rondom het plangebied is verdwenen. Ook is niet aannemelijk dat dit nog zal verdwijnen door dit plan. De Afdeling ziet in wat [appellant] naar voren heeft gebracht geen aanleiding om dat wat daarover in de plantoelichting staat beschreven en in het verweerschrift door de raad naar voren is gebracht voor onjuist te achten. Daarbij is ook van belang dat het plan, net als het voorheen geldende plan "Nederhoven", aan een deel van de gronden de bestemming "Groen" toekent. De omvang van de gronden met deze bestemming is niet kleiner, maar juist groter geworden. Mede gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor de verwachting dat de waardevermindering van de woning van [appellant] door de bouw van de nieuwe bebouwing zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Uitvoerbaarheid

Diersoorten

10.     [appellant] stelt dat de raad ten onrechte geen uitgebreid ecologisch onderzoek heeft verricht. Hij wijst erop dat het bestaande groen al is verwijderd en bomen zijn gekapt waardoor beschermde diersoorten zijn verjaagd. Dat is in strijd met de Wnb.

10.1.  Zoals hiervoor onder 9.3 is overwogen staat de vraag of het groen is verwijderd zonder de daarvoor vereiste vergunning nu niet ter beoordeling.

Verder komen de vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

10.2.  In paragraaf 5.7 van de plantoelichting is ingegaan op het aspect ecologie. Daarin staat dat een quickscan is uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Quickscan Wet natuurbescherming ter plaatse van Buizerdstraat 8 te Zwijndrecht" van 17 juli 2019, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Daarin staat dat geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wnb zijn aangetroffen. Verder zijn geen beschermde soorten of potentiële nest- of verblijfplaatsen van beschermde soorten aangetroffen. Er kunnen zich volgens het rapport verblijfplaatsen van vleermuizen voordoen in boomholtes en achter losse schorsdelen. Verder kan het gebied deel uitmaken van foerageergebied of vliegroutes van vleermuizen. Een overtreding van de Wnb wordt in zoverre niet verwacht, omdat het opgaande groen gehandhaafd blijft en de locatie geschikt blijft als verblijfplaats, foerageergebied en vliegroute. Verder is mogelijk sprake van een verblijfplaats van de steenmarter in de takkenrillen in opgaande begroeiing. Omdat het opgaand groen en de takkenrillen blijven en de locatie tijdens en de na de bouw van het complex geschikt blijft als verblijfplaats en foerageergebied van de steenmarter, wordt ook in zoverre geen overtreding van de Wnb verwacht.

10.3.  [appellant] heeft de conclusie in de plantoelichting en de quickscan niet gemotiveerd bestreden. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het soortenbeschermingsregime uit de Wnb in zoverre op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Financieel-economische uitvoerbaarheid

11.     [appellant] betwijfelt of het plan financieel-economisch uitvoerbaar is. Hij brengt naar voren dat de gemeente Zwijndrecht een structureel begrotingstekort heeft en onder financieel toezicht staat van de provincie Zuid-Holland. Volgens [appellant] kunnen de kosten van het project waar het plan in voorziet niet worden gedekt door de opbrengsten.

11.1.  Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het besluit waarbij het plan is vastgesteld als de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen zonder meer niet uitvoerbaar is.

11.2.  De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor twijfel aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij is van belang dat in hoofdstuk 7 van de plantoelichting staat dat de gemeente de gronden in het plangebied zal overdragen aan een ontwikkelaar, die de woningen voor eigen rekening zal realiseren. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij er op voorhand vanuit kon gaan dat het plan financieel uitvoerbaar zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

12.     Het beroep is ongegrond.

13.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021