Uitspraak 202006540/1/A2


Volledige tekst

202006540/1/A2.
Datum uitspraak: 1 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Gaia Westland B.V. gevestigd te Den Haag, en [appellante A] gevestigd te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland (hierna: tezamen Gaia e.a.),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 november 2020 in zaak nr. 19/7509 in het geding tussen:

Gaia e.a.

en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2019 heeft het college besloten een parkeerverbodszone in te stellen in de Harnaschdreef, Peulsdreef, Sionsdreef, Vrij-Harnasch, Hoogendoorn, Gantel, Hoog-Harnasch, Heernesse, Meerkamp, Westernesse en Harnaskade (hierna: bedrijventerrein Harnaschpolder) in Den Hoorn (hierna: het verkeersbesluit)

Bij besluit van 18 oktober 2019 heeft het college het door Gaia e.a. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 november 2020 heeft de rechtbank het door Gaia e.a. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Gaia e.a. hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2021, waar Gaia e.a., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door M.M.V.G. Bartels, bijgestaan door mr. P.H.J. Aardenne, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Gaia e.a. zijn eigenaar respectievelijk gebruiker van een kantorencomplex met bedrijfshallen op het perceel Vrij-Harnasch 124 en 126, onderdeel van het bedrijventerrein Harnaschpolder.

2.       Op 19 juni 2019 heeft het college besloten tot het instellen van een parkeerverbod op het bedrijventerrein Harnaschpolder. Het college heeft het parkeerverbod onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie met een aanvullende motivering gehandhaafd bij besluit van 18 oktober 2019. Om de begrenzing van de parkeerverbod zone weer te geven worden de borden E1 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeertekens 1990 geplaatst met als onderbord "parkeren alleen in de omlijnde vakken". Aanleiding voor het verkeersbesluit is dat op het bedrijventerrein geparkeerd wordt op weggedeelten die verhoogd zijn aangelegd, daarom de status hebben van trottoir en niet geschikt zijn om te parkeren. De trottoirs zijn alleen voorzien van schuine trottoirbanden om flexibel te zijn ter plaatse van uitritten van bedrijven op het bedrijventerrein. Parkerende voertuigen vormen een belemmering voor de bruikbaarheid door en de veiligheid van voetgangers. De geparkeerde voertuigen blokkeren ook het zicht op de rijbaan voor uitrijdend verkeer, in hoeken, bochten en kruispunten en het onderling zicht van weggebruikers. Het college heeft de parkeerverbodszone ingesteld ter verzekering van de veiligheid op de weg, ter voorkoming of beperking van de door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder en schade, ter bescherming van weggebruikers, met name voetgangers, en ter waarborging van de bruikbaarheid van de weg. Een gedeeltelijk parkeerverbod is volgens het college geen optie omdat dit zou leiden tot verplaatsing van de overlast. Uitgangspunt is dat op het eigen terrein van de bedrijven wordt geparkeerd, dan wel dat door werknemers gebruik wordt gemaakt van een parkeerterrein aan de rand van het bedrijventerrein Harnaschpolder waar bedrijven parkeerplaatsen kunnen huren.

Wettelijk kader en toetsingskader

3.       Het wettelijk kader voor het nemen van een verkeersbesluit als hier aan de orde wordt gevormd door de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW). De belangrijkste relevante bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4.       Wat betreft het toetsingskader geldt het volgende.

Een bestuursorgaan komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3761).

Aangevallen uitspraak

5.       De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat het college de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen aan het parkeerverbod ten grondslag heeft gelegd. Volgens de rechtbank heeft het college in redelijkheid het parkeerverbod kunnen instellen. Het komt de rechtbank niet onredelijk voor dat het college bij de besluitvorming heeft betrokken dat de wegen op het bedrijventerrein Harnaschpolder een beperkte breedte hebben, dat er sprake is van menging van langzaam en gemotoriseerd verkeer en dat een rijrichtingscheiding ontbreekt. Verder heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de geparkeerde voertuigen zorgen voor zichthinder waardoor een onveilige verkeerssituatie, hinder en overlast ontstaat, en dat door geparkeerde voertuigen minder ruimte is voor voetgangers om veilig gebruik te maken van de weg. Het college hoeft de absolute noodzaak voor het parkeerverbod niet aan te tonen. De rechtbank heeft overwogen dat de nadelige gevolgen voor Gaia e.a. niet zodanig onevenredig zijn dat het college van het parkeerverbod had moeten afzien. Daarbij heeft het college mogen betrekken dat uit het Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Harnaschpolder Midden-Delfland volgt dat uitgangspunt is dat bedrijven op eigen terrein in hun parkeerbehoefte voorzien en dat een gestelde parkeernorm is betrokken bij het verstrekken van omgevingsvergunningen. De rechtbank heeft verder bij haar oordeel betrokken dat, voor zover de parkeercapaciteit op het eigen terrein niet voldoende blijkt te zijn, gebruik kan worden gemaakt van een parkeerterrein aan de rand van het bedrijventerrein. Dat een deel van het eigen parkeerterrein wordt gebruikt voor de opslag van materialen komt voor eigen rekening en risico, aldus de rechtbank. Dat sinds 2008 op de stroken langs de weg wordt geparkeerd maakt volgens de rechtbank niet dat het college niet alsnog heeft kunnen vasthouden aan het Beeldkwaliteitsplan en geen parkeerverbod heeft kunnen opleggen. Het parkeerverbod is gerechtvaardigd omdat er nu veel meer bedrijven op het terrein gevestigd zijn waardoor er meer parkeeroverlast is. Volgens de rechtbank behoeft de vraag of het parkeerverbod voor het hele bedrijventerrein doelmatig is geen bespreking. Of sprake is van een trottoir en of de desbetreffende stroken als zodanig moeten worden aangemerkt maakt de omstandigheid dat de geparkeerde auto’s een onveilige verkeerssituatie zouden opleveren niet anders. In hoeverre de politiecapaciteit heeft voor handhaving van het parkeerverbod doet aan de bevoegdheid van het college tot oplegging van het parkeerverbod niet af, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft verder overwogen dat het college niet gehouden was Gaia e.a. bij de voorbereiding van het verkeersbesluit te betrekken en dat niet is gebleken dat de bezwaarprocedure onzorgvuldig is geweest.

Hoger beroep

6.       Volgens Gaia e.a. heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college in redelijkheid het parkeerverbod heeft kunnen opleggen. De rechtbank heeft miskend dat door het college niet is onderzocht of de parkeerverbodszone gerechtvaardigd was voor Vrij-Harnasch, het deel van de Harnaschpolder waar het bedrijvencomplex van Gaia e.a. aan is gelegen. Gaia e.a. wijzen erop dat Vrij-Harnasch zich wat betreft verkeersfunctionaliteit onderscheidt van andere binnen het bedrijventerrein Harnaschdreef lopende doorgaande wegen. Aan de kant van de bedrijven is langs Vrij-Harnasch voorzien in een strook die vanaf 2011 voor parkeren gebruikt werd. Van trottoirs en voetgangers is geen sprake. Op de strook geparkeerde voertuigen blokkeren het zicht niet. Door het college wordt niet afgedwongen dat op eigen terrein van de bedrijven wordt geparkeerd. Het gebruik maken van het inmiddels gerealiseerde parkeerterrein aan de rand van het bedrijventerrein is voor Gaia e.a. geen optie omdat dit te ver weg ligt en nagenoeg door geen enkel bedrijf wordt gebruikt. Bij het plaatsen van de gebouwen op hun terrein is rekening gehouden met geparkeerde auto’s op de stroken grond langs de weg. In het Beeldkwaliteitsplan heeft het college ook aangeven dat de stroken bedoeld waren voor parkeren door bezoekers van de bedrijven. Gaia e.a. mochten daarop vertrouwen. De rechtbank heeft het Beeldkwaliteitsplan onvolledig weergegeven. De stroken zijn geen trottoirs, hetgeen is bevestigd door de politie die negatief heeft geadviseerd over het parkeerverbod. De afweging die het college heeft gemaakt tussen de diverse belangen is niet inzichtelijk gemaakt. De overwegingen die het college ten grondslag heeft gelegd aan het parkeerverbod en die de rechtbank niet onredelijk voorkomen zijn feitelijk onjuist, in ieder geval voor het deel van het bedrijventerrein Harnaschpolder waar het perceel van Gaia e.a. is gelegen. De rechtbank heeft volgens Gaia e.a. een verkeerd criterium aangehouden door te overwegen dat niet behoeft te worden onderzocht of de betreffende strook moet worden aangemerkt als trottoir en niet per wegdeel behoeft te worden bezien of er redelijke belangen aanwezig zijn voor een parkeerverbod. Een algeheel parkeerverbod voor het hele gebied gaat te ver. Het college heeft onredelijk gebruik gemaakt van zijn beoordelingsruimte, aldus Gaia e.a. De besluitvorming is verder onzorgvuldig tot stand gekomen omdat Gaia e.a. niet bij de voorbereiding van het besluit zijn betrokken en het college de besluitvorming niet heeft aangepast naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie.

Verkeersbelangen

7.       Met inachtneming van het hiervoor onder 4 weergegeven toetsingskader is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het verkeersbesluit de hiervoor in artikel 2, eerste lid, onder a, b en c en artikel 2, tweede lid, onder a, van de Wvw 1994 vermelde belangen dient, namelijk het verzekeren van de veiligheid van de weg, het beschermen van andere weggebruikers, het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het voorkomen of beperken van het door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het college bij de besluitvorming heeft betrokken dat de wegen op het bedrijventerrein Harnaschpolder een beperkte breedte hebben, dat sprake is van menging van langzaam en gemotoriseerd verkeer en dat een rijrichtingscheiding ontbreekt. Dit geldt ook voor het deel van Vrij-Harnasch ter hoogte van het perceel van Gaia e.a. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat parkerende voertuigen op de stroken langs de weg een belemmering vormen voor de bruikbaarheid daarvan door voetgangers en daarmee de verkeersveiligheid van voetgangers. De stroken langs de rijbaan zijn onvoldoende breed voor zowel parkeren van voertuigen als gebruik door voetgangers. Om een op de strook geparkeerd voertuig te passeren, zijn voetgangers genoodzaakt uit te wijken naar de rijbaan. Het college heeft in aanmerking kunnen nemen dat het ongewenst is dat voetgangers op de rijbaan lopen, mede gelet op vrachtverkeer in combinatie met een beperkte wegbreedte. Tevens heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat parkerende voertuigen het onderlinge zicht van weggebruikers belemmeren en zorgen voor een verslechtering van de verkeersveiligheid op het bedrijventerrein. Het deel van Vrij-Harnasch waar het perceel van Gaia e.a. zich bevindt, onderscheidt zich niet zodanig van andere delen van het bedrijventerrein Harnaschpolder, dat het college niet heeft kunnen aannemen dat de genoemde verkeersbelangen zich daar ook voordoen. Daarbij hoeft de absolute noodzaak van het verkeersbesluit niet aangetoond te worden. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet relevant is of de stroken al dan niet als trottoir zijn gekwalificeerd omdat dit niet afdoet aan de omstandigheid dat de op de stroken geparkeerde auto’s een onveilige verkeerssituatie kunnen opleveren.

Belangenafweging

8.       Het college heeft inzichtelijk gemaakt hoe de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de specifieke bedrijfsbelangen van Gaia e.a. als gevolg van het verkeersbesluit onevenredig worden benadeeld. Niet onredelijk is dat het college de parkeerverbodszone voor het gehele bedrijventerrein Harnaschpolder heeft ingesteld omdat het uitzonderen van bepaalde gebieden van de parkeerverbodszone leidt tot een hogere parkeerdruk met nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid in die gebieden en de eenduidigheid op het bedrijventerrein niet ten goede komt. Verder heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat uitgangspunt is dat op het hele bedrijventerrein Harnaschpolder op eigen terrein wordt geparkeerd. Zo is op pagina 10 van de toelichting bij het bestemmingsplan Harnaschpolder Zuid 2014, vastgesteld op 27 juni 2017, vermeld dat: "Uitgangspunt is dat de volledige bedrijfsvoering plaatsvindt op het eigen kavel. Dit betekent dat ook de expeditie, laden/lossen en parkeren ten behoeve van werknemers en bezoekers op eigen kavel geregeld wordt en aantoonbaar in het inrichtingsontwerp van de kavel verwerkt is. Parkeren voor medewerkers, bezoekers, bedrijfsauto’s en toeleverende/afhalende diensten dient volledig op eigen terrein te worden geaccommodeerd". In het Beeldkwaliteitsplan Harnaschpolder van 12 maart 2015 is opgenomen dat parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Weliswaar is daarbij tevens opgenomen dat incidenteel en (tijdelijk) uitsluitend door bezoekers op de stoepen geparkeerd mag worden, maar het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door een toename van vestiging van bedrijven op het bedrijventerrein Harnaschpolder, dit niet langer wenselijk is. Het bedrijventerrein Harnaschpolder is inmiddels volgelopen waardoor er meer voetgangers zijn, zoals werknemers rond lunchtijd. Gaia e.a. hebben niet aannemelijk gemaakt dat parkeren op eigen terrein in hun geval niet mogelijk is. Het college heeft erop gewezen dat bij het verlenen van de benodigde omgevingsvergunningen is betrokken dat in voldoende parkeerruimte wordt voorzien om de parkeervraag op eigen terrein te kunnen faciliteren. Daarbij geldt dat uit het Beeldkwaliteitsplan Harnaschpolder volgt dat de ruimte op de stroken niet mag worden meegeteld in de vereiste parkeernorm van de aanliggende bedrijven. Gaia e.a. worden dan ook geacht voldoende parkeercapaciteit op eigen terrein beschikbaar te hebben. Verder hebben Gaia e.a. niet aannemelijk gemaakt waarom het voor hen niet mogelijk is om gebruik te maken van het als overloop ingerichte algemene parkeerterrein aan het einde van Vrij-Harnasch op 350 respectievelijk 450 meter van de ingang van hun bedrijfsperceel. Deze afstand is niet zodanig dat, indien nodig, niet van werknemers kan worden verlangd om daar te parkeren.

Dat eerder niet actief is opgetreden tegen parkeren buiten het eigen bedrijfsperceel en handhaving een punt van aandacht is, leidt niet tot de conclusie dat het college niet in redelijkheid tot het instellen van een parkeerverbodszone heeft kunnen komen. In dat verband wordt nog opgemerkt dat het overleg dat het college in overeenstemming met artikel 24 van de BABW met de politie heeft gehad niet heeft geresulteerd in een negatief advies met betrekking tot de parkeerverbodszone, zoals Gaia e.a. stellen, maar in het advies om ten behoeve van de handhaafbaarheid de schuine afsluitbanden van de stroken te vervangen door rechte banden. Het college heeft in plaats daarvan gekozen voor het gelijktijdig met de parkeerverbodsborden plaatsen van onderborden, hetgeen volgens de politie het proberen waard is.

Zorgvuldigheid besluitvorming

9.       Anders dan Gaia e.a. betogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Uit de wet- en regelgeving volgt niet dat het college bij de voorbereiding van het verkeersbesluit gehouden is alle belanghebbenden daarbij te betrekken. Het college heeft toegelicht dat voorafgaand aan het nemen van de verkeersmaatregel wel afstemming heeft plaatsgevonden met de vereniging van bedrijven op het bedrijventerrein Harnaschpolder en dat deze geen bezwaren had. Verder heeft de bezwaarschriftencommissie in het advies van 7 oktober 2019 geadviseerd het bezwaar van Gaia e.a. ongegrond te verklaren en het verkeersbesluit in stand te laten mits dit op onderdelen nader wordt uitgelegd, toegelicht en of onderbouwd. Het college is in het besluit van 18 oktober 2019 onder handhaving van het verkeersbesluit ingegaan op door de bezwaarschriftencommissie bedoelde onderdelen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen past dit in de volledige heroverweging in bezwaar. Dat Gaia e.a. zich niet kunnen vinden in de nadere motivering door het college doet aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming niet af.

Conclusie

10.     Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het invoeren van een parkeerverbodszone op het bedrijventerrein Harnaschpolder ten goede komt aan de verkeersveiligheid en dat er geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat het college de gevolgen van het verkeersbesluit voor Gaia e.a. onevenredig had moeten achten in verhouding tot de met het verkeersbesluit te dienen doelen.

11.     Het hoger beroep van Gaia e.a. slaagt niet. Het verkeersbesluit kan in rechte in stand blijven. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021

343

BIJLAGE - WETTELIJK KADER

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2

1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. […].

2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:

a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

[…]

Artikel 15

1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.

2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

Artikel 18

1. Verkeersbesluiten worden genomen:

[…]

d. voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door burgemeester en wethouders, of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie.

[…].

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer

Artikel 21

De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste lid en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke

Artikel 24

Verkeersbesluiten worden genomen na overleg met:

a. de korpschef;

b. de commandant van de koninklijke marechaussee, indien de taak ten aanzien van het verkeer mede wordt vervuld op een luchtvaartterrein als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, van de Politiewet 2012.